Kennisplatform
Hoe geef je een passend schooladvies?

Handboek onderwijsrecht: Actuele wet- en regelgeving in het primair onderwijs op een rij

Myriam Lieskamp
auteur, onderwijsadviseur, senior strategisch beleidsmedewerker bij Myriam Lieskamp  

Lieskamp, M. (2019). Handboek onderwijsrecht: Actuele wet- en regelgeving in het primair onderwijs op een rij.
Geraadpleegd op 13-12-2024,
van https://wij-leren.nl/handboek-onderwijsrecht.php
Geplaatst op 21 november 2019
Handboek onderwijsrecht

Myriam Lieskamp is hoofdredacteur van de boekenserie: samen leidinggeven aan de onderwijspraktijk. Het zijn interessante boeken over diverse onderwijskundige onderwerpen. In het boek 'Handboek onderwijsrecht' schrijft Noor Dietvors over de actuele wet- en regelgeving in het primair onderwijs.

1. Inleiding

Onderwijswetgeving is steeds onderhevig aan grote veranderingen. De rechten en plichten van betrokkenen in het onderwijs zijn in een groot aantal uitgebreide, complexe regels vastgelegd. De media spreken er vaak over, met koppen als: ‘Ouders spannen kort geding aan om toelating af te dwingen op gymnasium’, ‘Ouders stellen de school aansprakelijk vanwege pesten’, ‘Leerkracht ontslagen wegens schending zorgplicht’, ‘School verbiedt het dragen van een hoofddoek’.

Het onderwijsrecht als zodanig bestaat niet. Dit heeft te maken met het feit dat onderwijswet- en regelgeving verspreid en versnipperd is over tal van grote en kleine wetten.

De hoeveelheid specifieke wet- en regelgeving is enorm.

Als uitgangspunt staat de Wet op het primair onderwijs (WPO) met bijbehorende bekostigingsbesluiten centraal. Daarnaast zijn de cao primair onderwijs (CAO PO), de Wet medezeggenschap scholen (WMS), de Wet beroepen in het onderwijs (BIO), de reglementen Participatiefonds/Vervangings- fonds en de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) van cruciaal belang.

Dit boek is geschreven om schoolleiders, managers en stafmedewerkers juridische handvatten te geven. Voor bestuurders, directeuren of P&O-adviseurs in het primair onderwijs is basiskennis van onderwijs- wetgeving een absoluut vereiste. Het schoolbestuur heeft immers dagelijks te maken met de rechtspositie van leerlingen, ouders, medezeggenschapsraad en personeel. Daarnaast spelen de wettelijke vereisten rondom huisvesting, governance en bekostiging en onderwijstoezicht een belangrijke rol. Het bevoegd gezag van een school voor primair onderwijs dient dan ook in staat te zijn om met al deze spelers om te gaan, en moet op de hoogte zijn van de specifieke wet- en regelgeving om adequaat en tijdig te kunnen anticiperen op noodzakelijke veranderingen.

Het boek zoomt in op de belangrijkste aspecten van wet- en regelgeving in het onderwijs als het gaat om de volgende vier categorieën:

  • leerlingen en ouders (hoofdstuk 2),
  • personeel en rechtspositie (hoofdstuk 3),
  • huisvesting (hoofdstuk 4) en
  • bekostiging en toezicht Inspectie (hoofdstuk 5).

Hoofdstuk 2 behandelt de rechten en plichten bij toelating, schorsing en verwijdering van leerlingen, die in het kader van passend onderwijs grondig zijn gewijzigd. Passend onderwijs houdt een zorgplicht in voor schoolbesturen om een onderwijsaanbod te creëren voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Aan de hand van de nieuwe wet- en regelgeving en de ontwikkelde jurisprudentie op dit nieuwe vlak wordt uitgelegd welke wettelijke verplichtingen passend onderwijs voor het schoolbestuur met zich meebrengt.

Tevens zoomt hoofdstuk 2 in op de rechten van ouders als het gaat om de vrijwillige ouderbijdrage, de informatievoorziening over het kind aan (gescheiden) ouders en de privacywetgeving ten aanzien van het verstrekken en verwerken van leerlinggegevens aan derden. Aan bod komen ook de juridische status van de onderwijsovereenkomst en de vraag of deze wel of niet bestaat, de juridische aansprakelijkheid van schoolbesturen bij schending van de zorgplicht en de klachtenregeling. Scholen zijn wettelijk verplicht om een onafhankelijke klachtenvoorziening te treffen voor ouders, leerlingen en personeel.

Tevens komt de rol van de ouders aan de orde in het kader van de medezeggenschap. Tot slot wordt de systematiek rondom de Wet Eindtoetsing PO belicht bij de overstap van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs, die bepaalt dat leerlingen in groep 8 een centrale of andere eindtoets dienen af te leggen.

In hoofdstuk 3 staat de rechtspositie van het onderwijspersoneel centraal. Door de invoering van de WWZ is de rechtspositie van de onderwijswerknemer in het bijzonder onderwijs drastisch gewijzigd. De bestaande uitzonderingspositie van het onderwijspersoneel, die wordt gekenmerkt door specifieke, sectorale cao- afspraken, zal bijna geheel verdwijnen. Ook zal het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (BBA) verdwijnen.(1) In plaats daarvan zal de onderwijssector vrijwel gelijk getrokken worden met de reguliere arbeidsovereenkomst op basis van het Burgerlijk Wetboek als het gaat om primaire zaken zoals het ontslagrecht en het aangaan van arbeidsovereenkomsten in het kader van flexwerkers. Als het initiatief- wetsvoorstel Normalisering rechtspositie ambtenaren wet wordt, dan zullen de gevolgen van de WWZ ook voelbaar zijn in het openbaar onderwijs per 1 januari 2017.

De WWZ kent een gefaseerde inwerkingtreding. Per 1 januari 2015 trad de voor het onderwijs relevante aanzegplicht in. De nieuwe ontslagroutes traden per 1 juli 2015 in werking. Per 1 januari 2016 worden de nieuwe WW-regels van kracht. Per 1 juli 2016 gaat de nieuwe ketenregeling in. Naast bij de WWZ, wordt in hoofdstuk 3 stilgestaan bij de bekwaamheidseisen en de wijze waarop het dossier dient te worden opgebouwd. Daarnaast komen de huidige systematiek en toekomstvisie van het Participatiefonds en het Vervangingsfonds aan bod en de rol van de medezeggenschap voor het personeel.

Hoofdstuk 4 gaat over de systematiek en bekostiging van onderwijshuisvesting. Aan bod komt het onderscheid tussen het juridisch eigendom en het economisch claimrecht van huisvesting in het primair onderwijs. Tevens wordt de systematiek van verhuur aan derden van (delen van) het schoolgebouw belicht in het kader van recente jurisprudentie van de Afdeling van de Raad van State. Ook wordt stilgestaan bij de nieuwe wetgeving die per 1 januari 2015 van kracht is als het gaat om doordecentralisatie van het onderhoud van het schoolgebouw.

In hoofdstuk 5 ten slotte staan we stil bij de wijze waarop het openbaar en bijzonder onderwijs worden bekostigd vanuit de lumpsum. Tevens komen de overheidsmaatregelen aan bod die in de toekomst kunnen worden ingezet bij krimpsituaties. Ook wordt ingezoomd op de wettelijke rol van de Inspectie van Onderwijs als toezichthouder op de kwaliteit van het onderwijs en de toekomstige bewegingen op dit punt. Tot slot wordt stilgestaan bij de Wet goed onderwijs goed bestuur, de daarbij behorende mogelijke bekostigings- sancties en het verplichte interne onderscheid tussen bestuur en toezicht in het onderwijs.
Het geheel vormt een beknopt naslagwerk met voorbeelden uit de juridische praktijk en is bedoeld voor schoolleiders en staffunctionarissen in het primair onderwijs die juridische kwesties slagvaardig willen oplossen.

Deze samenvatting staat stil bij een aantal highlights uit het Handboek onderwijsrecht.

2. Leerlingen en ouders

Toelating, schorsing en verwijdering van leerlingen
Het recht tot toelating is voor het openbaar onderwijs anders dan voor het bijzonder onderwijs. Openbare scholen dienen op basis van artikel 23 derde lid van de Grondwet en artikel 46 tweede lid WPO algemeen toegankelijk te zijn. Leerlingen mogen in het openbaar onderwijs niet worden geweigerd op grond van godsdienst of levensovertuiging. In de eigen gemeente geldt dat recht nog sterker, op basis van artikel 23 vierde lid van de Grondwet. Dit wordt de garantiefunctie van het openbaar onderwijs genoemd.(2)

Op basis hiervan kan ook gesteld worden dat iedere gemeente in beginsel beschikt over een openbare school, uitzonderingen daargelaten. In combinatie met de leerplicht impliceert de garantiefunctie van het openbaar onderwijs dat het bevoegd gezag een leerling die op redelijke afstand woonachtig is, niet kan weigeren.

Echter, niet iedere leerling die op een openbare school wordt aangemeld, wordt automatisch toegelaten. Dit kan te maken hebben met het bereiken van de maximale opnamecapaciteit.(3) Het gemeentebestuur bezit hier feitelijke autonomie en is bevoegd om de interne, organisatorische huishouding van de school te organiseren.(4) Het bevoegd gezag dient dan wel te voorzien in een alternatieve plaatsing binnen een redelijke afstand. Ook mag het gemeentebestuur in het kader van dreiging van de veiligheid van andere kinderen besluiten om tot niet-toelating over te gaan.(5)

Ouders die kiezen voor een openbare school zijn niet in de positie om een bepaalde pedagogische voorkeur af te dwingen. De overheid heeft de plicht om te zorgen voor voldoende openbaar onderwijs, maar heeft niet de plicht om daarnaast ook de onderwijsmethode (zoals montessori of dalton) op de wensen van ouders aan te passen.(6)

Richting en inrichting
Scholen voor bijzonder onderwijs mogen leerlingen selecteren op basis van richting (godsdienst of levensovertuiging) en de vrijheid van inrichting (de pedagogisch-organisatorische autonomie).

  • In het geval van toelating op grond van richting kan het bevoegd gezag aan de leerlingen vragen de richting te onderschrijven op basis van artikel 6 en 23 van de Grondwet en artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Komt de leerling op basis van de door de instelling voor bijzonder onderwijs gehanteerde toelatingsnormen niet in aanmerking voor toelating op basis van de door de instelling gehanteerde toelatingsnormen van godsdienstige aard, dan mag de instelling de leerling weigeren.(7)
  • In het geval van toelating op grond van inrichting mogen bijzondere scholen ook selecteren op basis van niet-religieuze criteria, zoals van pedagogische autonomie. Gedacht moet hier worden aan onderwijskundige, onderwijsinhoudelijke en principiële kwesties, zoals het minimumniveau van de leerling en de (beperkte) omvang van de klas. De vrijheid van inrichting is dus ruimer dan in het openbaar onderwijs, waar deze vrijheid zoals hierboven geschetst beperkt is. In het bijzonder onderwijs is immers geen sprake van de garantiefunctie.

Bijzondere scholen hebben dus in de regel de mogelijkheid om de leerlingenstroom zelf te reguleren, bijvoorbeeld door verwijzing naar een andere school binnen hetzelfde bevoegd gezag. De rechter zal hier slechts marginaal toetsen. Het schoolgrenzenbeleid dat de kaders vormgeeft van de toelating kan ook bepaald worden op basis van de postcode of het voedingsgebied.(8) Anders dan het openbaar onderwijs is het bijzonder onderwijs dus op basis van de vrijheid van inrichting bevoegd om beleid te voeren dat uitgaat van de maximale capaciteit per school op basis van schoolgrenzenbeleid. Schoolbesturen kunnen binnen een gemeente tevens afspraken maken over onderwijsachterstandenbeleid (artikel 167a WPO) om zo spreiding te stimuleren en de vorming van witte en zwarte scholen te voorkomen.

3. Rechtspositie en personeel

De werknemer in het bijzonder onderwijs heeft een arbeidsovereenkomst in de vorm van een akte van benoeming en heeft daarom ook direct te maken met eventuele wijzigingen in het kader van het Burgerlijk Wetboek (BW). De akte van benoeming wordt getekend door beide partijen, zowel de werkgever als de werknemer. De rechtspositie van het onderwijspersoneel in het bijzonder onderwijs wordt door de inwerkingtreding van de WWZ grondig herzien op verschillende terreinen. De werknemer in het openbaar onderwijs heeft de status van ambtenaar in de vorm van een akte van aanstelling en valt niet onder het BW. De akte van aanstelling is een eenzijdige publiekrechtelijke rechtshandeling waarbij de werknemer een akte krijgt uitgereikt die alleen is getekend door de werkgever. Op de rechtspositie van het personeel in het openbaar onderwijs is de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) van toepassing, en daarnaast gelden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Openbaar of bijzonder onderwijs
Het belang van dit onderscheid heeft te maken met de mogelijke inzet van rechtsmiddelen zoals bij ontslag. Als er sprake is van een ambtenarenstatus, dan geldt de bezwaar- en beroepsprocedure die van toepassing is in het kader van de Awb. Als er sprake is van een arbeidsovereenkomst in het bijzonder onderwijs, dan gelden de civiele regels van het arbeidsrecht (BW). Als het wetsvoorstel ‘normalisering rechtspositie ambtenaren’ wet wordt, dan zal de rechtspositie van het personeel in het openbaar onderwijs op zijn vroegst in 2017 ook onder de WWZ worden gebracht. Hierdoor zal voor het openbaar onderwijs ook het BW gaan gelden.

Dit wordt door de staatssecretaris van OCW ook toegejuicht, getuige de brief aan de Tweede Kamer van 2 juli 2015 waarin wordt gestreefd om de ongelijkheid tussen het bijzonder en openbaar onderwijs zo veel mogelijk weg te nemen.(9) Dat gaat wel veranderen met de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren.

Voor beide categorieën geldt dat naast deze wet- en regelgeving de CAO PO van toepassing is, met dien verstande dat deze cao voor het bijzonder en openbaar onderwijs deels aparte hoofdstukken heeft opgenomen.

In dit hoofdstuk staan we stil bij een aantal ingrijpende wijzigingen. In de eerste paragraaf komt de inwerkingtreding aan bod van een drietal nieuwe WWZ-ingrediënten die belangrijk zijn voor het onderwijs: de aanzegplicht (3.1.1), de ketenbepaling (3.1.2) en de transitievergoeding (3.1.3). De tweede paragraaf staat stil bij het nieuwe ontslagrecht per 1 juli 2015 op basis van langdurige arbeidsongeschiktheid. In de derde paragraaf wordt uitgelegd op welke manier ontslag op basis van bedrijfseconomische omstandig- heden tot stand dient te komen per 1 juli 2015. De overige gronden die bij de kantonrechter aanhangig moeten worden gemaakt per 1 juli 2015 komen aan bod in de vierde paragraaf. In paragraaf vijf staan de bekwaamheidseisen en de dossiervorming centraal. Paragraaf zes behandelt de belangrijkste regels met betrekking tot het Participatiefonds en het Vervangingsfonds. Tot slot komt in de laatste paragraaf de positie van het personeel aan bod in het kader van de medezeggenschap.

Inleiding in de WWZ (10)
In deze paragraaf volgt een uiteenzetting van de primaire wijzigingen van de rechtspositie en de impact daarvan op de rechtspositie van het onderwijspersoneel. Vanaf 1 juli 2015 wijzigt het ontslagrecht voor het bijzonder onderwijs ingrijpend. De WWZ zal ertoe leiden dat voor het bijzonder onderwijs per 1 juli 2015 de preventieve ontslagtoets geldt, terwijl de Commissie van Beroep zal verdwijnen.(11) Naar het oordeel van het kabinet is er, met het vervallen van de uitzondering voor onderwijzend personeel, ook geen wettelijke basis meer voor de bekostigingsvoorwaarde dat instellingen voor bijzonder onderwijs zich moeten aansluiten bij een Commissie van Beroep. Als het initiatiefwetsvoorstel Normalisering rechtspositie ambtenaren wordt aangenomen, dan zal de preventieve toets ook gaan gelden voor werknemers in het openbaar onderwijs.

4. Huisvesting

Tot de eigendomssituatie behoren het schoolgebouw en -terrein. Uitgangspunt van de onderwijswetgeving is dat het eigendom van het schoolgebouw ligt bij het schoolbestuur. Dit eigendom wordt vastgelegd in het kadaster via een notariële akte. Aan de notariële akte ligt ten grondslag een besluit van de gemeenteraad tot overdracht van het schoolterrein respectievelijk het schoolgebouw.

Juridisch eigendom en economisch claimrecht
In de praktijk wordt vaak gesproken over het juridisch en economisch eigendom. In principe kan er alleen gesproken worden over het eigendom van een schoolgebouw, net als een eigenaar van een woning gewoon eigenaar is. Het begrip ‘economisch eigendom’ komt nergens in wetgeving voor en heeft dus ook geen juridische status. Over het algemeen wordt hiermee bedoeld het economisch claimrecht, terwijl ook dit begrip niet in de onderwijswetten voorkomt.

Juridisch eigendom
Het juridisch eigendom van een schoolgebouw kan bij verschillende partijen liggen:

  1. Het bevoegd gezag (het schoolbestuur dat een zelfstandige rechtspersoon is)
    De school is direct eigendom van het schoolbestuur indien het schoolbestuur de school zelf bouwt of laat bouwen (ondanks het gegeven dat het bouwen uit gemeentelijke middelen wordt gefinancierd).(12) Een andere optie is dat het schoolbestuur eigenaar wordt van het gebouw in het geval de gemeente het schoolgebouw heeft gebouwd (en opdrachtgever is voor de bouw) zodra de bouw is voltooid.(13)
  2. De gemeente voor zover tevens schoolbestuur (integraal bestuur en via een bestuurscommissie zoals omschreven in artikel 83 Gemeentewet) Gemeente en bevoegd gezag zijn hier één en dezelfde partij.
    De gemeente is en blijft hier dus eigenaar.
  3. Een derde partij die een schoolgebouw in bezit heeft (zoals een woningbouwvereniging of een andere privaatrechtelijke partij)
    Een derde partij die het schoolgebouw bouwt wordt daarmee eigenaar. De gemeente kan het gebouw vervolgens kopen en aan het bevoegd gezag (het schoolbestuur) in eigendom overdragen (zie daartoe ook optie 1). De gemeente kan een schoolgebouw ook in gebruik geven als het schoolgebouw niet voldoet aan de eisen van eigendomsoverdracht, bijvoorbeeld als de gemeente het gebouw huurt.(14)
  4. Schoolbesturen die oude scholen in hun bezit hebben
    De zogenaamde eigendomsscholen die in het verleden niet met overheidsgelden tot stand zijn gebracht maar met eigen middelen van het schoolbestuur, zijn in eigendom van het betreffende schoolbestuur.(15)

Dit betreft een bijzondere constructie die gebaseerd is op oude wetgeving en die nog steeds van kracht kan zijn. Het schoolbestuur is hier volledig eigenaar van het schoolgebouw, zonder dat sprake is van het economisch claimrecht. Op het moment dat het gebruik van het schoolgebouw wordt beëindigd, gelden de bepalingen die zijn vastgelegd in het Besluit oude eigendoms- en huurscholen WPO.(16)

Het juridisch eigendom van het bevoegd gezag is echter beperkt door wat is opgenomen in de onderwijswetten:

  • vooraf toestemming van de gemeente bij verhuur; (17)
  • geen bezwaren van het eigendom zonder toestemming van de gemeente; en
  • niet mogen verkopen aan een derde.

Economisch claimrecht
Het economisch claimrecht is geen wettelijk begrip en heeft zodoende ook geen juridische status. Dit begrip vloeit voort uit wat is opgenomen in artikel 110 WPO, namelijk de wijze van overdracht van het schoolgebouw op het moment dat het schoolbestuur besluit dat het onderwijs in het schoolgebouw wordt beëindigd. Op dat moment wordt het betreffende schoolgebouw ‘om niet’ overgedragen aan de gemeente, oftewel het schoolgebouw valt zonder verdere discussie terug aan de gemeente. De gemeente ontvangt dan het volledige eigendom van het gebouw, inclusief het gedeelte dat is bekostigd door het schoolbestuur op grond van natrekking.(18)

5. Bekostiging en toezicht Inspectie

Dit hoofdstuk staat in paragraaf 5.1 stil bij de manier waarop het openbaar en bijzonder onderwijs wordt bekostigd vanuit de lumpsum financiering vanuit het ministerie van OCW. In paragraaf 5.2 komen de overheidsmaatregelen aan bod die in de toekomst mogelijk kunnen worden ingezet in het geval van krimpsituaties. Paragraaf 5.3 zoomt in op de wettelijke rol van de inspectie als toezichthouder op de kwaliteit van het onderwijs en een tweetal toekomstige bewegingen op dit vlak. Tot slot wordt in paragraaf
5.4 stilgestaan bij de Wet goed onderwijs goed bestuur, de daarbij behorende mogelijke bekostigings- sancties en het verplichte interne onderscheid tussen bestuur en toezicht in het onderwijs.

Bekostigingssystematiek in het kader van lumpsum
Sinds 1 augustus 2006 is er in het primair onderwijs sprake van lumpsumfinanciering. De bekostiging van scholen in het primair onderwijs is te verdelen in drie categorieën:

  • personeel;
  • materiële instandhouding;
  • huisvesting.

De bekostiging op het gebied van personeel en materiële instandhouding wordt uitgevoerd door het ministerie van OCW via de lumpsumfinanciering en is nader vormgegeven in het Bekostigingsbesluit WPO.(19) Het bedrag wordt vastgesteld op basis van het aantal leerlingen per de teldatum van 1 oktober van een jaar. De gemeente is verantwoordelijk voor de bekostiging van de huisvesting (zie daartoe hoofdstuk 4).

Het personele deel van de bekostiging komt op basis van een formule tot stand, die is gebaseerd op een bedrag per leerling en wordt bepaald op grond van een landelijk gemiddelde. Daarnaast is het mogelijk dat er aanvullende bekostiging wordt gegeven als er bijvoorbeeld sprake is van een aantal nevenvestigingen of een aantoonbare onderwijsachterstand.

De materiële deel van de bekostiging is bepaald in de programma’s van eisen (20) waarin onder andere normbedragen voor onderhoud, heffingen van publieke aard, energie- en watergebruik, leermiddelen en bestuur zijn opgenomen. Deze programma’s van eisen moeten voldoen aan de redelijke behoeften van een school, waarbij rekening wordt gehouden met de bruto vloeroppervlakten.(21) De programma’s van eisen vormen de onderbouwing van de bekostiging voor de materiële instandhouding van de scholen in het primair onderwijs die door het ministerie van OCW worden bekostigd. De bedragen van de programma’s van eisen voor 2015 zijn aangepast op basis van de werkelijke prijsontwikkeling 2013, de geactualiseerde prijsontwikkeling 2014 en de verwachte prijsontwikkeling 2015.(22)

De bekostiging van openbaar en bijzonder onderwijs dient op gelijke wijze te verlopen.(23) De inspectie heeft naast de toezichthoudende rol op de kwaliteit van het onderwijs (zie daartoe 5.3) ook de taak om de rechtmatige besteding van onderwijsgelden te monitoren.

Bekostiging in het kader van de oprichting van een school voor bijzonder onderwijs
De bijzondere school gaat uit van de rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, die zich blijkens de statuten het geven van onderwijs ten doel stelt, zonder het maken van winst te beogen.(24) Voor het bijzonder onderwijs betekent dit dat de school door middel van een vereniging of stichting in stand wordt gehouden.(25) De stichting kent geen leden en geen algemene ledenvergadering, de vereniging wel. Meer informatie over de wijze waarop deze rechtspersonen zijn ingericht is opgenomen in paragraaf 5.4 als het gaat om bestuur en (intern) toezicht.

Een bijzondere school wordt opgericht op basis van een particulier (ouder)initiatief en moet voldoen aan de stichtingsnorm om geplaatst te worden op het gemeentelijke plan van scholen.(26) Het kan daarbij gaan om de oprichting van een geheel nieuwe school of om een uitbreiding van een reeds bestaande rechtspersoon waar al meerdere scholen onder vallen. In beide gevallen geldt dat de school inzichtelijk moet maken dat een minimum aantal leerlingen de school zal worden ingeschreven.


1) Onder het oude recht zonderde artikel 2 BBA het onderwijzend en docerend personeel uit van de verplichte toestemmingsprocedure bij UWV om een ontslagvergunning aan te vragen. Deze uitzonderingspositie vervalt onder het nieuwe recht.
2) Vz. ARRvS 10 mei 1998 en pres. Rb. Den Haag 26 juli 1987.
3) Op basis van artikel 40 WPO mag het gemeentebestuur hier toelatingsbeleid over voeren.
4) Vz. ABRvS 29 juli 1985.
5) Vz. ARRvS 13 februari 1990.
6) ABRvS 1 september 2004.
7) HR 22 januari 1988, AB 1988, 96, NJ 1988, 981 (Maimonides).
8) Pres. Rechtbank 23 november 2000.
9) Brief van de Staatssecretaris van OCW aan de Tweede Kamer d.d. 2 juli 2015, 31 135, nr. 54.
10) In het boek Wet Werk en Zekerheid in het onderwijs, van dezelfde auteur, komen de WWZ-gerelateerde onderwerpen uitgebreider aan bod. In dit boek is gekozen voor een samenvatting daarvan.
11) Dit geldt alleen voor ontslagkwesties. Voor overige rechtspositionele maatregelen zoals RDDF-plaatsing en schorsing blijft de Commissie nog wel in stand, afhankelijk van de afspraken hierover per denominatie.
12) Artikel 103 eerste lid WPO.
13) Artikel 103 tweede lid WPO.
14) Artikel 103 derde lid WPO.
15) Artikel 205 Lageronderwijswet 1920 (Stb. 1974,565) en artikel 126 Kleuteronderwijswet (Stb. 1974, 564).
16) Besluit d.d. 7 juli 1987, houdende regels inzake de vergoeding voor en de buitengebruikstelling van oude eigendoms- en huurscholen.
17) Artikel 108 WPO.
18) Artikel 5:20 BW.
19) Besluit van 21 oktober 1985, houdende regelen betreffende de bekostiging van basisscholen.
20) Regeling van het ministerie van OCW, houdende de vaststelling van de bedragen voor de programma’s van eisen basisonderwijs, (v)so en bekostiging materiële instandhouding samenwerkingsverbanden PO en VO voor het jaar 2015 van 29 september 2014.
21) Artikel 113 tweede lid WPO.
22) Zie de link https://duo.nl/zakelijk/PO/bekostiging/brochures_po.asp.
23) Artikel 23 zevende lid Gw.
24) Artikel 55 WPO.
25) Uitgangspunt hierbij zijn de bepalingen over stichtingen en verenigingen zoals opgenomen in Boek 2 BW.
26) Artikel 74 WPO.

N.a.v. Noor Dietvorst, Handboek Onderwijsrecht, Actuele wet- en regelgeving in het primair onderwijs op een rij, Uitgeverij Pica Onderwijsmanagement, 2015, ISBN 9789491806711

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Bestellen

Het boek Handboek onderwijsrecht is te bestellen via:



Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 3500+ artikelen.