Kennisplatform
Alles over een passend schooladvies!

Onderwijs aan het jonge kind

Bertine van den Oever
Onderwijsadviseur en coach bij Wij-leren.nl  

van den Oever, B. (2021). Visie & Beleid op onderwijs aan jonge kinderen..
Geraadpleegd op 20-01-2025,
van https://wij-leren.nl/jonge-kind-onderwijs-visie-beleid.php
Geplaatst op 13 januari 2025
Onderwijs aan het jonge kind

Om het onderwijs aan het jonge kind te verantwoorden volgt een theoretische onderbouwing van de ontwikkeling van het jonge kind. Daarna wordt de aanpak beschreven met de daarbij passende praktijk.

THEORIE 

Het jonge kind

Wanneer we over het jonge kind spreken doelen we op de leeftijd van 2 - 7 jaar. Om de ontwikkelomgeving optimaal af te stemmen op de ontwikkeling van het kind is het van belang om te herkennen in welk stadium van de cognitieve ontwikkeling van Piaget de kinderen zich bevinden. In het pre-operationele stadium (2-7 jaar) speelt imitatie een belangrijke rol. In het concreet-operationele stadium (7-12 jaar) ziet het kind al wel logische verbanden, maar heeft het nog steeds behoefte aan concreet materiaal. Tijdens het pre-operationele stadium komt rollenspel tegemoet aan de behoefte van imitatie. In de concreet-operationele fase zullen kinderen in eerste instantie meer handelend de wereld onderzoeken. (Ineke Oenema e.a., 2018) De overgang van de een naar de andere fase is niet voor ieder kind precies op hun 7de verjaardag. Het kan al eerder plaatsvinden rond het 5de of 6de levensjaar en soms zie je nog behoefte aan spel in het 8ste of 9de levensjaar. Het is dan ook belangrijk dat in de groepen 1,2 en 3 activiteiten aan worden geboden die voor de één tegemoet komen aan imitatiespel en voor de ander mogelijkheid tot handelend onderzoeken mogelijk maken.

De beperkte rijping van de cortex stelt het jonge kind tot veel schoolse dingen nog niet in staat. De grootste prioriteit van een peuter en kleuter is leren begrijpen hoe de wereld in elkaar steekt en er, beetje bij beetje, eigenaar van worden. Langzaamaan gaat een vijfjarige kleuter meer complexe vragen stellen, leert beter onthouden en gebruikt daarbij eerder opgedane kennis en ervaringen. Vanaf een jaar of zeven wordt het wat makkelijker, omdat de basis dan steviger is en de grip op de wereld en het zelfvertrouwen wat groter zijn. (Betsy van der Grift, 2020) Het terughalen van herinneringen is een complex proces in de hersenen, daar waar volwassenen verwachten dat een kleuter is al kan weten, kunnen ze er zelf toch nog net niet bij. (Betsy van der Grift, 2020)

Discontinu ontwikkelpatroon

De taalontwikkeling, cognitieve ontwikkeling en sociaal emotionele ontwikkeling verlopen volgens een discontinu ontwikkelpatroon en zien er bij ieder kind weer anders uit door de tempoverschillen. Soms maakt het kind een hele grote sprong, dan weer een kleinere stapsgewijze ontwikkeling waar we ons onderwijs op af stemmen. (Ineke Oenema e.a., 2018) Vygotsky beschreef al ‘de zone van de naaste ontwikkeling’, het verschil tussen wat de leerling met en zonder hulp kan doen. Het is dan ook van belang dat de leraren zicht hebben op alle ontwikkelgebieden van de kinderen en aanbod organiseren voor alle relevante ontwikkelfasen. Op deze manier kunnen de leerlingen zich ontwikkelen aan het rijke aanbod en aan elkaar, de leeftijdsgenoten. Soms zonder en soms met de ondersteuning van de leraar. (Ineke Oenema e.a., 2018)

Betekenisvolle verhalen

Betekenisvol leren komt voort uit activiteiten waar een kind speciaal voor is gemotiveerd. Dit ontstaat als kinderen worden betrokken in sociaal-culturele activiteiten waaraan ze willen deelnemen. (Frea Janssen-Vos, 2006). Om de betrokkenheid te vergroten is het dus van belang dat de thema’s concreet zijn en de kinderen prikkelen. Een passend boek of een verhalend ontwerp zijn helpende middelen om doelen en activiteiten aan elkaar te verbinden en de ontwikkeling te stimuleren. Zowel jongere als oudere kinderen spelen verhalen en denken in verhalen. In verhalen of narratieven wordt informatie met elkaar verbonden als een opeenvolging van handelingen in de tijd. (Marjolein Dobber e.a., 2018) Het is dus van belang dat bij ieder thema kinderen worden geprikkeld en uitgedaagd door een avontuurlijk verhaal.

Ontwikkelkansen tijdens spel

Binnen de literatuur bestaan er meningsverschillen over de beste aanpak van ‘ontwikkeling volgen’ van spel tot ‘mede vorm geven’ van spel als volwassene. Eén ding hebben ze gemeen en dat is het belang van spel. Zo meent Vygotski dat spelen voor jonge kinderen de beste manier is om hogere mentale functies te ontwikkelen. Anderen, zoals Gray, Axline en Erikson, benadrukken hoe heilzaam het spel is voor de ontwikkeling van psychisch gezonde persoonlijkheden. Spel blijkt van grote waarde voor verschillende ontwikkelingsgebieden, zoals de emotionele, sociale en cognitieve ontwikkeling. (Helma Brouwers, 2019)

Kinderen kunnen van alles ontdekken terwijl ze aan het spelen zijn en hun inzichten verbinden met kennis die ze al hebben opgedaan of net hebben opgepikt tijdens een instructie. Nieuwe kennis krijgt tijdens spel direct de kans om te integreren en beklijft daardoor beter. Het brein leert door te spelen geen ‘trucjes’, maar het leert wat van belang is en dat leidt weer tot sterk ontwikkelde verbindingen in het brein. (Betsy van der Grift, 2020) De volgende domeinen zijn bijvoorbeeld binnen het onderwijs zichtbaar:

Spel

-        kinderen ontwikkelen zich van sensopathisch spel, via manipulerend spel en rollenspel, naar onderzoeker

Sociaal-emotioneel

-        kinderen kennen zichzelf en hun omgeving beter 

-        kinderen herkennen de emoties van zichzelf en anderen

-        kinderen oefenen in het flexibel omgaan met mensen en omstandigheden

-        kinderen proberen hun impulsen te beheersen wanneer iets niet direct lukt

Executieve functies

-        kinderen lossen zelfstandig problemen op

-        kinderen maken keuzes

-        kinderen houden voor langere tijd de aandacht bij het spel

Taal

-        kinderen horen nieuwe woorden en gebruiken deze steeds meer 

-        kinderen verwoorden wat ze doen en voeren gesprekken

-        kinderen passen aanvankelijk of technisch lezen toe in de praktijk

Rekenen

-        kinderen voeren rekenvaardigheden uit in de praktijk

-        kinderen gebruiken rekentaal

Motoriek

-        kinderen krijgen controle over hun grote en kleine motoriek

-        kinderen knutselen ten behoeve van het spel

Introductie van specifieke doelen

Niet alle ontwikkeling komt spontaan op gang of ligt in de directe omgeving van het kind voor het oprapen. Daarom moeten we ook kinderen bewust in aanraking laten komen met verschillende inhouden. Met name beginnende geletterdheid vraagt vaak om een instructie. Je kan ook denken aan een introductie van ontwikkelingsmateriaal of rekenhandelingen die dan later toegepast kunnen worden tijdens het spelen en werken. Een instructie voor het jonge kind moet kort en krachtig zijn. 

Spelontwikkeling

Spel is goed voor de ontwikkeling. Maar de spelactiviteit ontwikkelt zich ook, hieronder lees je op chronologische volgorde de verschillende spelfasen.

Sensopathisch spel

Zo starten we al vanaf de geboorte met sensopathisch spel. Dit gaat in het spelniveau vooraf aan fantasie en rollenspel. (van Amelsvoort e.a., 2013) Daarnaast blijft het in alle spelniveaus terug te vinden. (Vleugel-Ruissen, 2012) Het sensopathisch spel is het spelen met ongevormde materialen, zoals o.a. zand, water, verf en klei. Het is belangrijk dat het materiaal steeds opnieuw wordt beleefd. Alle zintuigen, zowel voelen als ook het zien, horen, ruiken en proeven, kunnen aan bod komen. Ook kunnen meerdere zintuigen tegelijkertijd geactiveerd worden.

Manipulerend spel en eenvoudige rolgebonden handelingen

Het handelen om het handelen zelf maakt geleidelijk plaats voor het imiteren van handelingen die kinderen volwassenen zien uitvoeren. Kinderen imiteren in bij manipulerend spel handelingen, maar ze stellen zich nog geen rollen voor waar de handelingen bij horen. Wanneer ze zich bij de handelingen een rol voorstellen en dit ook benoemen is er sprake van eenvoudige rolgebonden handelingen. (Helma Brouwers, 2019)

Eenvoudig en uitgebreid rollenspel

Bij eenvoudig rollenspel voert het kind nu meerdere handelingen uit die bij dezelfde rol horen. Er ontstaat samenspel, wat weer een nieuwe dimensie toevoegt, omdat de kinderen hun rollen op elkaar af moeten stemmen. Wanneer ze de rollen voor een langere tijd vasthouden, ontstaan steeds uitgebreidere verhalen. Nu bepalen niet alleen de rollen hun handelen, maar ook verhalen die ze bij de rollen bedenken en spreken we van uitgebreid rollenspel. (Helma Brouwers, 2019)

Realistisch rollenspel en onderzoeker

Naarmate kinderen meer begrijpen van de sociale werkelijkheid om hen heen, krijgt deze een grotere plaats in het rollenspel. Kinderen willen steeds meer preciezer spelen zoals het in de werkelijkheid hoort. Het is bij realistisch rollenspel niet meer voldoende om te doen alsof. Een logisch vervolg is dat kinderen in deze fase verder begeleid worden in de richtging van spelen naar de werkelijkheid tot leren in de werkelijkheid en zelf op onderzoek uit kunnen gaan. (Helma Brouwers, 2019) 

Enkele voorwaarden voor spelontwikkeling

Om het spel optimaal in te zetten als vliegwiel voor de ontwikkeling is het van belang dat er voor kleuters één uur beschikbaar is op het rooster om te spelen. Peuters die manipulerend spel laten zien, hebben minder tijd nodig en kinderen die spel op een hoger niveau laten zien kunnen spel afbreken en de volgende dag het verhaal weer oppakken. Verder is veiligheid natuurlijk de basis en is het van belang dat er ruimte is voor spelplekken, ruimte is voor eigen keuze van de spelactiviteit en inspirerend spelmateriaal aanwezig is. (Helma Brouwers, 2019)

Sociaal-emotionele ontwikkeling

De gedragsregulatie neemt tegelijk met de sociale redzaamheid toe. Als het gaat om de sociaal emotionele ontwikkeling zijn kleuters nog niet helemaal zelfredzaam en zelfstandig. Met name de 4-jarige leerling heeft nog bescherming en het gevoel van veiligheid nodig van primaire verzorgers en de groep. Voorspelbaarheid is cruciaal met het oog op veiligheid, hechting en sociale wederkerigheid. De behoefte om in de nabijheid van primaire verzorgers te blijven spelen bij jonge kleuters een grote rol in nieuwe omstandigheden. Vanaf vijf à zes jarige leeftijd ontwikkelt een kind het eerlijk delen, voor die tijd kan het verdeeltaken nog niet overzien en volledig uitvoeren. Vanaf een jaar of zeven wordt het wat makkelijker, omdat de basis dan wat steviger is en de grip op de wereld en het zelfvertrouwen wat groter zijn. (Betsy van der Grift, 2020)

Executieve functies

Executieve functies sturen je gedrag, gedachten en emoties aan. Het zijn regelfuncties die vanuit je hersenen zorgen voor doelgericht en aangepast gedrag. Executieve functies zijn nodig om een koers te bepalen en koers te houden. Ze zijn nodig om te leren en te ontwikkelen. Daarom zijn ze ook zo belangrijk in het onderwijs. Executieve functies blijken zelfs een betere voorspeller voor schoolsuccessen dan intelligentie. 

Wetenschappers onderscheiden verschillende executieve functies. Ze zijn te verdelen in denkfuncties en gedragsfuncties. De denkfuncties worden ook wel de ‘koude kant’ van de executieve functies genoemd. Denk aan functies zoals het redeneren, plannen en organiseren. De gedragsfuncties vormen de ‘warme kant’. Hier gaat het om impulsbeheersing, werkgeheugen en flexibiliteit.

Van kleuters kunnen we niet dezelfde executieve functies verwachten als van oudere kinderen en volwassenen. Bij kleuters zijn namelijk nog niet alle functies ontwikkeld. Bij jonge kinderen komt als eerste de motorische impulsbeheersing, het werkgeheugen en cognitieve flexibiliteit op gang. Rond het zevende jaar begint de ontwikkeling van mogelijkheden tot redeneren, plannen en probleemoplossend denken.

Kleuters willen zelfstandig zijn en eigen keuzes kunnen maken. Hun cognitieve vaardigheden laten een bepaalde mate van autonomie ook steeds meer toe. Tussen de vier en vijf jaar ontwikkelen kinderen zich in de vaardigheid om voor korte tijd gericht met een activiteit bezig te zijn. De tijd waarin ze aandachtig werken, neemt toe tussen de leeftijd van vijf en zes jaar. Bij kinderen vanaf ongeveer zes jaar is de werkhouding zodanig ontwikkeld dat er gesproken kan worden van planmatig werken. Plannen voor deze kinderen wordt betekenisvol als het gaat om tijd die heel nabij is. (Sanne Feryn, 2021)

Taalontwikkeling

Taal ontwikkelt zich sterker in interactie; daarom is praten en voorlezen een ideale manier van om taal te leren. Het brein kan direct al de meest complexe taal verwerken en daarom is het van belang dat al op zeer jonge leeftijd wordt voorzien in complex en rijk taalgebruik.  Kinderen leren goed en vlot lezen wanneer ze beschikken over een rijke woordenschat en veel kennis hebben van de wereld. Kinderen moeten daarom ondergedompeld worden in gesproken en geschreven taal tijdens rijke betekenisvolle thema’s. Om tot geschreven taal te komen, vraagt dit van een kind om te begrijpen dat er ‘symbolen van gesproken taal’ bestaan die schriftelijke communicatie mogelijk maken. Daarnaast moet ook de aandachtsfunctie en de motorische functie daar klaar voor zijn. Wanneer kinderen letters spiegelen of van achteren naar voren schrijven, is er sprake van nog onvolkomen ontwikkelde lateralisatie: de functies die nodig zijn liggen in verschillende hersenhelften en werken nog niet symmetrisch samen. In de linker temporaalkwab ligt de ‘letterbox’, geschikt voor gezichtsherkenning en analyse van vormen. Het analyseren van klanken, de ‘klankbox’ zit een breingebiedje net boven de ‘letterbox’. Betekenis geven aan woorden en verbaal representeren vinden plaats in en vlak bij het werkgeheugen. Tussen het vijfde en zevende levensjaar is de breinrijping zo ver gevorderd dat de basis voor deze samenwerkende gebieden is gelegd en concrete klanken en hoeveelheden vertaald kunnen gaan worden naar abstracte letters en cijfers. (Betsy van der Grift, 2020)

Rekenontwikkeling

Kinderen hebben een houding en vaardigheden nodig om te leren omgaan met de kwantitatieve wereld om hen heen. Het gaat hierbij niet alleen om met getallen te leren tellen en rekenen, maar ook om rekenbegrippen, zoals vormen, ruimtelijke oriëntatie, het leren ontdekken en voortzetten van patronen en het leren vergelijken door te meten. (Ineke Oenema, 2018) Er wordt over wiskundedomeinen gesproken welke een grote rol spelen in vele dagelijkse handelingen in het leven van kinderen. Spel van kinderen levert veel rijke wiskundige ervaringen op en is daardoor een rijke context voor het ontwikkelen van rekentaal en wiskundig redeneren. (Annerieke Boland, 2022)

Motorische en zintuiglijke ontwikkeling

Een kind moet worden uitgenodigd tot complexe samengestelde motoriek, zoals van richting veranderen, balanceren of reageer op een onverwacht hard aan gegooide bal. Terwijl de motorische ontwikkeling gevoed wordt door oefening, veranderen de kinderen nog sterk van lengte en gewicht. Het brein moet om die reden zeer regelmatig updates maken van al voltooide vaardigheden. Bovendien moeten de beide hersenhelften symmetrisch leren samenwerken. Dit proces noemen we lateralisatie. Ook de ontwikkeling van de zogenaamde fijne motoriek vraagt veel oefening. Het aansturen en beheersen van kleinere bewegingen, zoals een potlood gebruiken of veters strikken, kan alleen met veel geduld tot stand komen. (Betsy van der Grift, 2020)

Bij een kleuter is er al wel sprake van volwaardige zintuiglijke waarnemingen, maar die waarnemingen van betekenis voorzien en de aanmaak van de snelkoppelingen zijn nog volop gaande. Dit wordt de integratie van waarneming genoemd. Het koppelen van geluid, geur en visuele prikkels versterkt de betekenis van ervaringen, wat een grote bijdrage levert aan het verwerven van kennis en het terughalen van opgedane kennis. (Betsy van der Grift, 2020)

(1)   Ineke Oenema-Mostert, Harry Janssens, Gerda Woltjer, Petra van de Kraats-Hop, Stapsgewijs onderwijs centraal. Groningen: Noordhof uitgevers, 2018 (pag. 72)

(2)   Betsy van de Grift, De Kleutervriendelijke schoolUitgeverij OMJS, 2020 (pag. 56)

(3)   Betsy van de Grift, De Kleutervriendelijke schoolUitgeverij OMJS, 2020 (pag. 52)

(4)   Ineke Oenema-Mostert, Harry Janssens, Gerda Woltjer, Petra van de Kraats-Hop, Stapsgewijs onderwijs centraal. Groningen: Noordhof uitgevers, 2018 (pag. 59)

(5)   Ineke Oenema-Mostert, Harry Janssens, Gerda Woltjer, Petra van de Kraats-Hop, Stapsgewijs onderwijs centraal. Groningen: Noordhof uitgevers, 2018 (pag. 35)

(6)   Frea Janssen-Vos, Spel en ontwikkeling. Assen: Koninklijke Van Gorcum, 2008 (pag. 177)

(7)   Marjolein Dobber & Bert van Oers, Spelen en leren op school. Assen: Koninklijke Van Gorcum, 2008 (pag. 23)

(8)   Helma Brouwers, Kiezen voor het jonge kind. Bussum: Uitgeverij Coutinho, 2019 (pag. 89-97)

(9)   Betsy van de Grift, De Kleutervriendelijke schoolHelmond: Uitgeverij OMJS, 2020 (pag. 40)

(10)Hilde van Amelsvoort, Nella Bolhuis, Margo Damhuis. Spelend ontwikkelen. Assen: Koninklijke Van Gorcum, 2013 (pag. 45)

(11)Sharon Vleugel-Ruissen. Sensopathisch spel. Apeldoorn: Garant, 2012 (pag. 15)

(12)Helma Brouwers, Kiezen voor het jonge kind. Bussum: Uitgeverij Coutinho, 2019 (pag. 99-100)

(13)Helma Brouwers, Kiezen voor het jonge kind. Bussum: Uitgeverij Coutinho, 2019 (pag. 100-101)

(14)Helma Brouwers, Kiezen voor het jonge kind. Bussum: Uitgeverij Coutinho, 2019 (pag. 102-103)

(15)Helma Brouwers, Kiezen voor het jonge kind. Bussum: Uitgeverij Coutinho, 2019 (pag. 109-111)

(16)Betsy van de Grift, De Kleutervriendelijke schoolHelmond: Uitgeverij OMJS, 2020 (pag. 57-61)

(17)Sanne Feryn, Zet je EF-bril op. Brugge: N.V. die Keure, 2021 (pag. 8-24)

(18)Betsy van de Grift, De Kleutervriendelijke schoolHelmond: Uitgeverij OMJS, 2020 (pag. 62-66)

(19)Ineke Oenema-Mostert, Harry Janssens, Gerda Woltjer, Petra van de Kraats-Hop, Stapsgewijs onderwijs centraal. Groningen: Noordhof uitgevers, 2018 (pag. 14)

(20)Annerieke Boland, Ilse Aerden, Jo van den Weghe en Caroline Vancraeyveldt, De kracht van spel. Uitgeverij SWP Amsterdam, 2022 (pag. 162-169)

(21)Betsy van de Grift, De Kleutervriendelijke schoolHelmond: Uitgeverij OMJS, 2020 (pag. 66)

(22)Betsy van de Grift, De Kleutervriendelijke schoolHelmond: Uitgeverij OMJS, 2020 (pag. 67)

AANPAK

Spel

Om de nieuwsgierigheid en daarmee de betrokkenheid van kinderen te prikkelen zorgen we voor een pakkend verhaal in een voor het kind betekenisvolle context waar iets te beleven valt. Dit wordt versterkt door de inzet van communicerende hoeken en uitdagende spelletjes en materialen. Onder communicerende hoeken verstaan we themahoeken die verbonden zijn d.m.v. een spelverhaal waar interactie mogelijk is.

Wanner het manipulatieve spel niet goed op gang komt of blijft steken in eenvoudige handelingen kan dit gestimuleerd en begeleid worden door doekaarten, waarop handelingen gevisualiseerd zijn, of door voorwerpen die handelingen die bij een rol passen stimuleren. Het pakken van een rol in rollenspel kan gestimuleerd worden door verkleedkleren of eenvoudige attributen die een rol representeren en uitnodigend gepresenteerd worden. Toch zal je vaak zien dat rollenspel goed op gang komt bij kinderenn die hier aan toe zijn door een pakkend avontuurlijk verhaal. 

Het inzetten van scripts (dit kunnen afbeeldingen zijn uit een prentenboek of beschreven scenes van een verhaal op verschillende bladen) kan het uitspelen van een verhaal tijdens het rollenspel verder stimuleren.

Kinderen die toe zijn aan onderzoek van hoe dingen in het ‘echt’ werken krijgen activiteiten aangeboden die uitdagen tot onderzoek, met evt. onderzoekskaarten, waardoor ze op een handelende manier op onderzoek uit kunnen gaan.

Klein spel, ook wel regisserend spel genoemd of verteltafel of speltafel, kan ingezet worden voor kinderen die uitgebreid rollenspel spelen. De kinderen spelen dan rollenspel d.m.v. kleine materialen die een karakter hebben. Denk hierbij aan Playmobil en Lego, maar ook auto’s of dino’s. Met name in groep 3 is het handig dit in te zetten wanneer er beperkte ruimte is voor fysiek rollenspel in themahoeken.

Kinderen die toe zijn aan onderzoek van hoe dingen in het 'echt' werken, krijgen activiteiten aangeboden die uitdagen tot handelend onderzoeken met evt. hulp van onderzoekskaarten (kaarten waarop een stappenplan voor onderzoek gevisualiseerd zijn).

Spelbegeleiding kan op verschillende manieren vorm worden gegeven. Het belang van volgen, dus niet direct vragen of meedoen, staat voorop. Verkennen, volgen en verrijken zijn hierbij helpende stappen. Daarnaast kunnen we vooraf met kinderen vooruit kijken met behulp vcan scripts of geleide fantasie. Tijdens het spel kan de professional meespelen of soufleren en na het spel kan er met de kinderen teruggekeken worden.

Observatie en afstemming

Observeren is een belangrijke manier om de ontwikkeling van de kinderen te volgen. We stellen gedurende een periode van één week één leerlijn centraal om te observeren. Voordat de kinderen binnenkomen in de klas checken we waar we al een indruk van hebben, welke doelen we in gedrag van kinderen al terug hebben gezien. Vervolgens maken we een lijstje van wat we nog willen zien bij een aantal kinderen en organiseren we hoe we dit kunnen observeren. We observeren dus een leerlijn. Wanneer we zien dat een kind iets beheerst, kijken we gelijk wat het volgende doel op de leerlijn is en hoe het zit met de beheersing hiervan. Mocht een kind iets nog niet laten zien, dan checken we of ze al wel het doel beheerst wat hieraan vooraf gaat. Op deze manier kunnen we ieder thema gericht observeren. 

week 1: Fijne motoriek (en tekenontwikkeling)

week 2: Spelontwikkeling, samenwerken, mondelinge taalvaardigheid            

week 3: Tellen & getalbegrip

week 4: Aanvankelijk lezen, Aanvankelijk schrijven

week 5: Meten & meetkunde

gym & buiten: Grote motoriek

altijd: Betrokkenheid & concentratie, Zelfstandigheid, Welbevinden & gevoelens

Om tijd te hebben om te observeren en te begeleiden hebben maken we een bewuste afweging tussen de balans van (met name creatieve) activiteiten die begeleiding nodig hebben en andere activiteiten die zelfstandig plaats kunnen vinden. Wanneer na twee tot drie thema’s de ontwikkeling van een kind stagneert bij één of meerdere ontwikkelingsgebieden maken de leraren in overleg met de IB-er een individueel handelingsplan.

Beredeneerd aanbod, instructie en verwerking

Allereerst hebben we de routinedoelen geselecteerd die ieder thema aan bod komen. Deze komen terug in allerlei dagelijkse routines. Dit zijn momenten die steeds terugkeren in een kleuterklas, zoals bijvoorbeeld de kringmomenten, eten en drinken en jassen pakken. Bij rekenen gaat het bijvoorbeeld om tellen wanneer je nagaat of alle kinderen op school zijn. Of getalsymbolen herkennen, dagen van de week en maanden benoemen als je aan het begin van de dag kijkt met de klas wat de datum is die dag. Bij taal gaat het bijvoorbeeld om uitbreiden van de woordenschat tijdens het voorlezen of in tweetallen praten met elkaar over het weekend. Ook krabbelt of schrijft een kind bijvoorbeeld zijn naam (linksboven) bij iedere tekening. 

De andere doelen komen die dus niet ieder thema aan bod, maar een aantal keer per jaar bij herhaling aan bod tijdens de verschillende thema's. Op deze manier krijgen kinderen de gelegenheid om kennis en vaardigheden op te pakken wanneer ze hier aan toe zijn. We herhalen dus niet doelen de volgende dag of week wanneer kinderen deze doelen nog niet behaald hebben. We maken ook geen niveaugroepen per half jaar, omdat het jonge kind een discontinu ontwikkelpatroon heeft en de verdeling van de niveaus voortdurend wisselt en in beweging is.

Instructie

Het vooraf noemen van het doel van een activiteit en achteraf vragen wat de kinderen geleerd hebben is niet wenselijk in groep ½. Dit omdat de meeste jonge kinderen onbewust en impliciet leren en zij de ontwikkeling in hun brein nog niet kunnen reproduceren totdat ze toe zijn aan abstractie en schools leren. Voor de instructie maken de leraren een afweging of een klassikale instructie effectief of wenselijk is bij doelen. Instructies worden qua groepsgrootte zoveel mogelijk aan de hele groep gegeven en waar nodig aan een subgroep of individueel. Instructiemomenten worden op verschillende manieren vorm gegeven aan een subgroepje in een kleine kring, in de hoeken of buiten. De evt clustering voor de instructie aan een subgroepje is op basis van de ontwikkeling die het kind op dat moment laat zienWe spreken dan ook niet over een voorsprong of achterstand, maar de verschillende ontwikkelbehoeften. De instructiemomenten duren maximaal 15 minuten in verband met de korte spanningsboog van jonge kinderen. De leraar draagt bij een instructie aan een kleine groep een ketting om duidelijk te maken dat hij even niet beschikbaar is voor de andere kinderen en de time-timer staat op 10/15 minuten. We noemen dit ook wel een teken voor om uitgestelde aandacht te organiseren. Met name de overgang van concrete klanken naar schematische letters vraagt een scherp observatievermogen van de leraar om zodoende op het juiste moment de leerlingen te begeleiden in het technisch lezen. De abstracte cijfers en letters hebben daarom altijd visuele ondersteuning nodig van de concrete hoeveelheid of woord waar een klank in te horen is. Zolang de instructie kort en speels is kunnen leerlingen in de verwerking hun eigen ontwikkelniveau oppakken. Zo zullen de leerlingen geen abstractie opgedrongen krijgen wanneer ze hier nog niet aan toe zijn. Een leraar kan ook bewust kinderen van verschillende ontwikkelingsniveaus met elkaar laten spelen en werken zodat kinderen elkaars ontwikkeling stimuleren. Bij het vaststellen van het themaplan wordt gekeken op welke wijze doelen worden aangeboden en hoe deze doelen aansluiten bij de ontwikkeling van jonge kinderen. Hierbij wordt ook gekeken naar de verschillende ontwikkelbehoeften en de mogelijkheden van de kinderen in de groep. 

Verwerking

Veel doelen kunnen een plek krijgen in de verwerking, denk dan aan activiteiten in themahoeken, met ontwikkelingsmateriaal en tijdens expressieve activiteiten. Het is dan ook belangrijk dat de rijke leeromgeving van het jonge kind zo ingericht is, dat er voor ieder ontwikkelniveau iets te beleven is. Dat betekent dat er bijvoorbeeld in de groepen 1/2 aanbod aanwezig is voor kinderen die toe zijn aan leerstof van peuters, groep 1, groep 2 én groep 3. En in groep 3 is aanbod voor groep 2, 3 èn 4. Wanneer de kinderen toe zijn aan de abstractie bij taal en rekenen, kan dit verwerkt worden door, o.a. in spel, functioneel taal en rekenen aan te bieden. 

Themaplan

Het overzicht met routinedoelen en cruciale doelen is ter verantwoording terug te vinden als bijlage bij het themaplan. Een themaplan is een overzicht waarin het beredeneerde aanbod is beschreven door minimaal activiteiten en doelen te beschrijven die rijk en betekenisvol zijn voor de kinderen. Over de vijf verschillende thema’s in het schooljaar worden ook doelen van burgerschap, kunst en cultuur, mens en maatschappij, mens en natuur en digitale geletterdheid evenredig verdeeld. Vanuit het themaplan wordt wekelijks het rooster gevuld met passende instructies, een uitdagende leeromgeving, uitjes, en experts. Met de input die kinderen na de introductie en tijdens het thema geven, is dit een aanpak die jonge kinderen uitdaagt en prikkelt tot ontwikkeling in een betekenisvolle leeromgeving. Het uitgangspunt is dat leraren een rijke leeromgeving aanbieden met veel reken- en taalkansen en ruimte om andere vaardigheden te trainen, zoals sociaal-emotioneel en de executieve functies. 

PRAKTIJK

In groep 1, 2 en 3

o   Leraren bieden het onderwijs zo veel mogelijk in samenhang geïntegreerd en thematisch aan. 

o   Er wordt thematisch met vijf thema’s gewerkt van vakantie tot vakantie. Hierdoor is er de tijd om thema’s samen met de leerlingen te laten groeien en tot slot goed af te ronden.

o   De thema’s worden voorbereid met de collega’s waardoor je profiteert van synergie en voorbereidend werk onderling kan verdelen. De uitvoering kan onderling verschillen.

o   Leraren bieden een pakkende start met bijvoorbeeld een verhaal, een toneelstuk of een brief voor de kinderen om de nieuwsgierigheid van de leerlingen te prikkelen.

o   Tijdens een thema organiseren we passende uitjes voor de leerlingen en/of halen we een expert in de school.

o   Leraren stemmen hun aanbod af op de ontwikkeling van de leerlingen en de verschillen tussen de groepen.

o   Leraren bieden activiteiten aan op allerlei verschillende ontwikkelniveaus met allerlei bronmaterialen.

o   Leraren geven kinderen de ruimte om te kiezen om de betrokkenheid te verhogen. 

o   Leraren geven meerdere momenten op een dag instructies die passend zijn bij de ontwikkeling; zoveel mogelijk aan de hele groep, indien nodig in een subgroep of aan een enkele leerling. Instructie hoeft niet alleen in een kring gegeven te worden, maar kan ook plaats vinden tijdens spel, binnen of buiten.

In groep 1/2

o   Leraren nemen de tijd te om te observeren en waar nodig de ontwikkeling te stimuleren vanuit verkennen, verbinden, verrijken.      

o   Om de leerlingen goed te observeren kiest de leraar iedere week een leerlijn als focus en bedenkt hoe dit het beste geobserveerd kan worden. 

o   Leraren registreren in groep ½ de ontwikkeling van de kinderen in het kindvolgsysteem.

o   Leraren laten nieuwe leerlingen eerst wennen aan alle dagelijkse routines: jas aan- en uittrekken, tas pakken, eten

en drinken, kiezen op het kiesbord, spullen pakken, spullen opruimen, spullen schoonmaken, zelfstandig naar het toilet gaan, handen wassen enz.

o   Leraren bieden qua spel voor sommige leerlingen nog sensopathisch spel, aan een heleboel leerlingen manipulerend spel met rolgeboden handelingen. Zij spelen veelal naast elkaar, af en toe komt eenvoudig rollenspel op gang.

o   Leraren zorgen qua instructie dat ze bij taal en rekenen concreet blijven en alles ondersteunen met concreet materiaal, beeld en beweging. Cijfers en letters zijn altijd gekoppeld aan beelden.

o   Leraren bieden de letters auditief aan, ondersteund met het abstracte letterbeeld.

o   Leraren breiden het verhaal uit met inbreng van de kinderen die toe zijn aan rollenspel. 

o   Leraren zorgen voor communicerende themahoeken en dagen de meeste leerlingen uit die rollenspel spelen. Er moet iets te beleven zijn. Een leerling kan bijvoorbeeld vanuit de huishoek, naar de wachtkamer, naar de huisarts en nog even langs de apotheek voor wat pilletjes. Of vanuit de huishoek, naar de supermarkt voor de boodschappen en nog even langs de bloemenwinkel voor een bosje bloemen. 

o   Leraren laten het knutselen veelal in het teken staan van het rollenspel. Leerlingen maken veel dingen die ze daarna in het rollenspel gebruiken. Denk hierbij aan naamkaartjes, kaarten, brandweerslang, infuusslang, schuur voor de dieren enz. 

o   Leraren zorgen voor een atelier waarin altijd ruimte is voor de kinderen om op eigen initiatief en zelfstandig iets te maken.

o   Daarnaast bieden leraren ook een beperkt aantal creatieve activiteiten aan die begeleid moeten worden om bewust een vaardigheid te trainen. 

o   Wanneer het spel vastloopt of niet op gang komt kunnen de leraren dit stimuleren door het schrijven verhaalscripts met kinderen en tekenen deze met leerlingen uit op scriptkaarten, het aanbieden doekaarten/materialen, rollenkaarten, verkleedkleren en onderzoekskaarten of het spel uitbreiden met communicerende hoeken.

In groep 3

o   In de morgen geven leraren instructie en begeleiding voor de kernvakken.

o   In groep 3 wordt de ontwikkeling gevolgd door methodetoetsen.

o   Leraren komen leerlingen van groep 3 tegemoet in hun onderwijsbehoefte door waar mogelijk bewegend, coöperatief en handelend de kernvakken aan te bieden. (let wel op dat niet alle leerlingen hier behoefte aan hebben!)

o   Leraren bieden de verwerking van taal en rekenen niet alleen schriftelijk aan, maar ook via fysieke spelletjes en spelmateriaal. 

o   In de aanloop van een thema is er veel ruimte voor functioneel knutselen waarbij kinderen een bijdrage leveren aan de inrichting van de hoeken.

o   Leraren starten in de middag nog met een instructie, daarna is er ruimte voor een keuzeprogramma.

o   Het keuzeprogramma is gevarieerd en bied veel ruimte voor exploreren. Begin groep 3 zullen veel leerlingen nog behoefte hebben aan rollenspel in hoeken. In de loop van groep 3 is het denkbaar dat de leerlingen steeds meer leren door handelend onderzoeken.

o   Bij creatieve en constructieve activiteiten stellen leraren ook eisen aan het keuzeprogramma en worden succescriteria opgesteld zodat de leerlingen uitgedaagd blijven worden.

o   Daar waar mogelijk integreert de leraar functioneel rekenen en functionele taal in spel en onderzoek. Denk hierbij aan allerlei toegepaste reken- en schrijfopdrachten, zoals bijvoorbeeld rekenen met geld, turven, meten, bouwen, brief schrijven, menukaart maken, boodschappenbriefje maken of een boete uitschrijven.

o   Klein regisserend spel wordt verrijkt door het schrijven van scripts en het actief vergroten en toepassen van de woordenschat.

 

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 3500+ artikelen.