Stop testen van peuters en kleuters
Dick van der Wateren
Docent natuurkunde en nlt, edublogger en auteur bij dickvanderwateren.nl
Amsterdam loopt voorop in het testen van peuters en kleuters op de basisschool en wil daarmee de achterstand van kinderen uit sociaaleconomisch zwakkere gezinnen voorkomen.
Terwijl deskundigen, zoals leerkrachten, kinderpsychologen en pedagogen het erover eens zijn dat er geen betrouwbare standaardtest (zoals de Cito-test) bestaat waarmee je de leesontwikkeling van kinderen kunt meten, houden beleidsmakers hardnekkig vol dat zulke tests nodig zijn om slechte scholen aan te wijzen.
Ik heb eerder geschreven over opbrengstgericht werken bij kleuters en over 'kindermishandeling' in New York. Mijn conclusie was: de juiste manier van leren wordt kennelijk niet bepaald door degenen die bij uitstek deskundig zijn, ervaren peuter- en kleuterleerkrachten, maar door beleidsmakers die sinds hun zesde nooit meer een kleuterschool van binnen hebben gezien. Hen gaat het erom maximale controle uit te oefenen op scholen en leerkrachten. En uiteindelijk gaat het de overheid om meten en vergelijken: wat zijn de ‘goede’ en de ‘slechte’ scholen en leerkrachten. Zo ontstaat een afrekencultuur die uiteindelijk schadelijk is voor de ontwikkeling van kinderen.
Het Alternatief
Toen ik schreef aan mijn bijdrage voor het boek ‘Het Alternatief’ (lees dat of desnoods eerst dit) raakte ik er steeds meer van overtuigd dat de verder voortschrijdende cultuur van meten, vergelijken en afrekenen van scholen en leraren schadelijk is voor het onderwijs en dus voor de kinderen om wie het gaat. Het lijkt heel erg voor de hand te liggen: als je een goede school zoekt voor je kind, kijk je welke school de hoogste Cito-scores heeft of de hoogste eindexamencijfers. Maar als je daar beter naar kijkt – en dat heb ik voor mijn bijdrage aan ‘Het Alternatief’ gedaan – blijkt dat die simpele gedachte niet klopt.
De ruwe cijfers publiceren is sowieso geen goed idee. Test- en examenscores hangen van allerlei min of meer toevallige factoren af. Een van de belangrijkste is de sociaal-economische achtergrond van de gezinnen waaruit de kinderen afkomstig zijn. Het maakt nogal wat uit of de ouders een academische opleiding hebben en hun kinderen al vroeg stimuleren om te lezen, of dat die ouders niet of laag opgeleid zijn en nauwelijks Nederlands spreken. De ruwe scores meten dan het effect van de gezinsachtergrond en niet de kwaliteit van de school. Je kunt ook zeggen, zoals Diane Ravitch in haar blog deed, dat de testscores een maat zijn voor armoede.
Meten is weten?
Om dat probleem te ondervangen zijn verschillende statistische rekenmethoden ontwikkeld, waarmee de toegevoegde waarde van een school of docent wordt bepaald. Daarbij worden de testresultaten van een groep leerlingen vergeleken met de verwachte resultaten. Zijn de resultaten hoger dan de verwachting dan is er sprake van positieve toegevoegde waarde, zijn ze lager dan is de toegevoegde waarde negatief. Tot zover geen probleem, lijkt het. Dat probleem is er wel degelijk wanneer we de verschillende rekenmethoden vergelijken. Dan blijkt de ene methode een heel andere waardering te geven aan docenten dan een andere.
Een studie stelt vast dat het bepalen van de toegevoegde waarde van een docent sterk afhankelijk is van het gebruikte model. 9 % Van de leraren die door de ene methode als beste worden beoordeeld, worden door de andere, even redelijke methode tot de slechtste gerekend. (Uit: 'Het Alternatief')
Veel experts – en met name degenen die deze rekenmodellen ontwerpen – zijn het erover eens dat ze nog lang niet betrouwbaar genoeg zijn om de kwaliteit van scholen en docenten te vergelijken. En ik vraag me af of je dat op deze manier moet willen.
Stimuleren taalontwikkeling
Natuurlijk is het een goed idee om de taalontwikkeling van peuters al vroeg te stimuleren. Daarvoor zijn allerlei leuke spelletjes en andere activiteiten bedacht. Laten we ook het voorlezen en liedjes zingen thuis en op school niet vergeten. De schoolse activiteiten en bijbehorende Cito-toetsen, lijken die ontwikkeling eerder te frusteren. Kleine kinderen moeten volgens mij zoveel mogelijk spelen. Dat is de manier waarop ze leren. Ik durf zelfs te beweren dat ze sneller leren als je ze hun gang laat gaan dan wanneer je ze lesstof voorzet die nog veel te moeilijk voor ze is. Ik ben echter geen kleuterleerkracht en laat me graag bijpraten.
Maar om die ontwikkeling dan meteen weer met standaardtests te willen meten is toch echt een heel slecht idee. Peuter- en kleuterleerkrachten zijn de eerst aangewezen deskundigen die een leerachterstand kunnen signaleren. Die kennen de grote variatie in de ontwikkeling van jonge kinderen en zullen niet meteen aan de alarmbel trekken als een kind bijvoorbeeld met lezen wat later is dan andere kinderen. Die weten dat dat in de meeste gevallen wel goed komt en dat zo’n kind ineens een heel grote sprong vooruit kan maken. In uitzonderlijke gevallen zal de hulp van een specialist, een orthopedagoog, kinderpsycholoog of -psychiater, moeten worden ingeroepen. Die hebben hun eigen methoden om te zien of er echt iets aan de hand is. Maar dat zijn beslist geen Cito-toetsen.
En laten we niet vergeten dat de Cito-toetsen en de trainingen voor die toetsen, die Cito verkoopt, winstgevende business zijn. Ik wil niet de verdenking van complotdenken op mij laden, maar kan het zijn dat de experts die zo voor het testen van peuter en kleuters zijn vooral in de hoek van Cito moeten worden gezocht? In een vorige blog stelde ik deze vraag, waarop ik nog steeds geen antwoord heb gekregen.
Stop het testen van peuters en kleuters
Zolang er geen onafhankelijke experts zijn die kunnen aantonen dat het toetsen van jonge kinderen goed is voor hun ontwikkeling, wil ik er dringend voor pleiten die tests af te schaffen. In elk geval mogen die tests niet misbruikt worden voor het beoordelen en afrekenen van docenten en scholen. Hoogstens kunnen standaardtests, mits zorgvuldig gehanteerd, leerkrachten helpen om de vorderingen van hun leerlingen te volgen en maatregelen nemen als dat nodig is.
Elk ander gebruik van testen moeten we categorisch afwijzen. Daarvoor hebben we Cito echt niet nodig. Wij leraren hebben een heel scala aan middelen tot onze beschikking om formatief te toetsen. En als Cito-tests formatief gebruikt worden, vervalt meteen de noodzaak kinderen voor die tests te trainen, zoals nu ook al in groep 8 gebeurt. Dan voorkomen we ook dat onderwijs versmalt tot datgene dat met een standaardtest te meten valt en kunnen we onze kinderen de volle rijkdom van kennis en vaardigheden bieden die ze nodig hebben om zich goed te ontwikkelen.
Bronnen
Dick van der Wateren, 2013. Zin en onzin van testen, vergelijken en afrekenen. In: René Kneyber en Jelmer Evers, red. Het Alternatief – Weg met de afrekencultuur in het onderwijs!
Amsterdam. Het boek is te bestellen bij Uitgeverij Boom.