De kleutervriendelijke school
Bertine van den Oever
Onderwijsadviseur en coach bij Wij-leren.nl
Geraadpleegd op 07-11-2024,
van https://wij-leren.nl/de-kleutervriendelijke-school.php
Het boek 'De Kleutervriendelijke School', geschreven door Betsy van de Grift, draait eigenlijk om de kernvraag: Deugt ons onderwijs aan kleuters? Deze vraag wordt aan het eind van het boek in deel V behandeld. Pijnpunten in het kleuteronderwijs over onderwijsachterstandenbeleid en onvrede over de kwaliteit en verschoolsing onderstrepen deze kernvraag van het boek. Een informatief boek over het onderwijs aan kleuters dat is onderbouwd met binnenlandse en internationale wetenschappelijke literatuur en geaard is in de praktijk!
In het boek worden achtereenvolgens de volgende deelgebieden behandeld:
DEEL I Kleuter zijn
Pedagogiek, ontwikkelingspsychologie en neurowetenschap worden hier naast elkaar gelegd. Er volgt een verrassende duiding over ‘spelen’.DEEL II Wat weten we van kleuteronderwijs?
Een beeld van wat het kleuteronderwijs is en wil zijn en hoe het tegemoet komt aan wat er in deel I beschreven is.
- DEEL III Soorten kwaliteitsoordelen
Een beeld van ‘de gouden standaard’ volgens verschillende wetenschappelijke en gevalideerde bronnen.
- DEEL IV De goede dingen doen
Vertaling van de uitkomsten van internationaal onderzoek naar de Nederlandse situatie.
Deel V eindigt met acht aanbevelingen voor de toekomst van het kleuteronderwijs. Dit zijn geen conclusies, want daarvoor is het beeld nog te diffuus. De schrijfster hoopt dat de nieuwe vragen die worden opgeroepen opgepakt gaan worden en zullen leiden tot meer wetenschappelijk onderzoek in de Nederlandse context.
Hieronder volgt een uitgebreide samenvatting van het boek. Een korte samenvatting is in het boek zelf te vinden in hoofdstuk 11.
1 Wat weten we over kleuters?
De historische context wordt kort neergezet; van kinderen die meer bezit waren van een gezin of samenlevingsverband naar een kind dat als individu op weg is naar een zelfstandig bestaan met keuzes en invloed.
Het kleutergedrag wordt beschreven vanuit vijf perspectieven.
- Biologisch; met een boeiende uitleg over de mate van afhankelijkheid van kleuters;
- Genetisch; met aandacht voor temperament en talent;
- Gender; met aangetoond verschil tussen kleuterjongentjes en kleutermeisjes;
- Omgeving; met toelichting op de culturele verschillen;
- Neurologisch; met uitleg over neurale netwerken in de basissschoolleeftijd en ‘pruning’ (opruimacties van het brein).
2 Het breinleren van kleuters
“De kleuter heeft een machtig instrument om onbewust en impliciet te leren: spelen.”
De hoofdrol van spel in de literatuur over kleuteronderwijs wordt hier behandeld vanuit allerlei invalhoeken: van Oers, Piaget, Vygotsky en Fröbel. Er wordt benadrukt dat spel zich af moet spelen in vrijheid, zonder vooropgezet doel. Spel is vrijwillig, spel geeft plezier, in spel zijn kinderen actief, spel is procesgericht en spel bevat elementen van doen-alsof. Daarnaast staat beschreven hoe sommigen interactie met volwassenen en een rijke leeromgeving een belangrijk instrument vinden. Het brein is hongerig en wil geprikkeld worden.
Jonge kinderen bereiden zich met hulp van elkaar voor op het echte leven. Door spel ontwikkelen ze motorische vaardigheden, waarneming, taal, ruimtelijk denken en frustratietolerantie. Het brein leert door spelen geen ‘trucjes’, maar het leert wat van belang is en dat leidt weer tot sterk ontwikkelde verbindingen in het brein.
Er is in het kleuteronderwijs niet voldoende kennis van de mechanismen van leren en de plek die spelen hierin kan hebben.
Vaak wordt onterecht een onderscheid gemaakt tussen activiteiten om van te leren en speelactiviteiten.
De WSK (werkgroep steun kleuteronderwijs) bespreekt als gastauteur in een eigen hoofdstuk allerlei vormen van spel.
Bij het breinleren wordt besproken dat kinderen voor een belangrijk deel leren door te spelen en door onbewuste ervaringen. Het oefenen van verbaal redeneren kan geoefend worden door bij jonge kinderen wat-vragen te stellen en bij 5 of 6-jarigen waarom- en hoe-vragen te stellen. IQ is aangeboren maar kan ontwikkelen door rijping van het brein én door rijke ervaringen. Het terughalen van herinneringen is een complex proces in de hersenen, daar waar volwassenen verwachten dat een kleuter iets al kan weten, kunnen ze er zelf toch nog net niet bij.
3 De ontwikkelingsopgave van kleuters
Het blijkt dat er geen eenduidig model is voor de ontwikkeltaken van een kind tussen de vier en zeven jaar. Daarom is er in dit boek gekozen voor een behandeling van de ontwikkelingsopgaven die relevant zijn voor een rijke leeromgeving die we kleuters willen bieden, waarbij zwaar geleund is op de neurowetenschappelijke kennis.
Regelmatig komt in het boek naar voren dat de beperkte rijping van de cortex kleuters tot heel veel dingen nog niet in staat stelt. De grootste prioriteit van een peuter en kleuter is de leren begrijpen hoe de wereld in elkaar steekt en er, beetje bij beetje, eigenaar van worden. Langzaamaan gaat een vijfjarige kleuter meer complexe vragen stellen, leert beter onthouden en gebruikt daarbij eerder opgedane kennis en ervaringen. Ook neemt gedragsregulatie toe tegelijk met de sociale redzaamheid. Vanaf een jaar of zeven wordt het wat makkelijker, omdat de basis dan wat steviger is en de grip op de wereld en het zelfvertrouwen wat groter zijn.
Sociaal emotioneel
Als het gaat om de sociaal emotionele ontwikkeling zijn kleuters nog niet helemaal zelfredzaam en zelfstandig en hebben ze nog bescherming nodig van primaire verzorgers en de groep. Het gaat dan ook veel meer om socialisatie in de groep en misschien richt men zich nu nog te veel op de individuele sociaal-emotionele ontwikkeling.
Voorspelbaarheid is cruciaal met het oog op veiligheid, hechting en sociale wederkerigheid.
De behoefte om in de nabijheid van primaire verzorgers te blijven, speelt bij kleuters een grote rol in nieuwe omstandigheden.
Vanaf vijf à zes jarige leeftijd ontwikkelt een kind het eerlijk delen, voor die tijd kan het die taak nog niet overzien en volledig uitvoeren. Dit vraagt om begeleiding en niet om een moreel oordeel, daar kan de kleuter nog niks mee.
Taal, spraak en communicatie
Deze ‘vroege functies’ liggen in het foetale kinderbrein als taalcentrum klaar, rijp voor ontwikkeling. Taal ontwikkelt zich echter in interactie, daarom is praten en voorlezen een ideale manier om taal te leren. Het brein kan direct al de meest complexe taal verwerken en daarom is het van belang dat al op zeer jonge leeftijd wordt voorzien in complex en rijk taalgebruik. Dit is dan ook direct de kwetsbaarheid wanneer kinderen opgroeien met een tekort aan talige leerervaringen door hun taalarme omgeving.
Voor de werking van het geheugen werkt het goed wanneer een kind tegen zichzelf praat of met anderen praat. Volwassenen kunnen hierin een belangrijke rol spelen in het verwoorden van levenservaringen. Tweetaligheid heeft een positieve invloed op de cognitieve en executieve functies mits het aanbod van beide talen ‘rijk’ is.
Om tot schrijven te komen, vraagt dit van een kind om te begrijpen dat er ‘symbolen van gesproken taal’ bestaan die schriftelijke communicatie mogelijk maken. Daarnaast moet ook de aandachtsfunctie en de motorische functie daar klaar voor zijn.
Wanneer kinderen letters spiegelen of van achteren naar voren schrijven, is er sprake van nog onvolkomen ontwikkelde lateralisatie: de functies die nodig zijn liggen in verschillende hersenhelften en werken nog niet symmetrisch samen. In de linker temporaalkwab ligt de ‘letterbox’, geschikt voor gezichtsherkenning en analyse van vormen. Het analyseren van klanken, de ‘klankbox’ zit in een breingebiedje net boven de ‘letterbox’. Betekenis geven aan woorden en verbaal representeren vinden plaats in en vlakbij het werkgeheugen. Tussen het vijfde en zevende levensjaar is de breinrijping zo ver gevorderd dat de basis voor deze samenwerkende gebieden is gelegd.
Motoriek
Ook bij de ontwikkeling van motoriek speekt de lateralisatie weer een rol. Op één been staan, een bal gericht gooien en balans houden, zijn voor een kleuter een flinke prestatie. Grote en kleine motoriek zijn nog in ontwikkeling.
Zintuigelijke waarneming en integratie
De zintuigelijke waarneming wordt pas betekenisvol door herhaling en ze in context te plaatsen. De aanmaak van snelkoppelingen wordt de integratie van waarneming genoemd.
Aandacht, concentratie en zelfregulatie
Voor jonge kinderen is de wereld soms een totale chaos en dat belemmert het leren en ontwikkelen. Leren om ergens aandacht voor te hebben begint bij het vermogen om yte focussen, om prikkels uit te sluiten (inhibitie) en vervolgens de aandacht steeds langer ergens op gericht te houden. Hiervoor is de cortex nodig en die ligt nog niet klaar in aanleg, maar moet met behulp van de omgeving worden ingeoefend. Kleuters hebben al wel het begrip en het inzicht om aan te voelen wat er van hen verwacht wordt, maar kunnen hun eigen gedrag nog niet effectief in die richting sturen. Met name jongetjes lijken op dat gebied meer problemen te ondervinden.
De ‘bergentaak’ van Piaget wordt besproken om duidelijk te maken dat kleuters zich nog niet het perspectief van de ander kunnen aannemen. De neo-Piagetaanse studies tonen aan dat de oudere kleuter steeds meer in staat is om de werkelijkheid te heroverwegen. Letters en cijfers worden de symbolen van al aanwezige ervaringen en constructen.
4 De ondersteuningsbehoefte van kleuters
‘De wetenschap heeft ons duidelijk gemaakt dat het kinderbrein zich ontwikkelt in interactie met de omgeving. Waarbij een rijke leeromgeving van belang is. Zo’n omgeving aangeboden krijgen is dan ook een belangrijke ondersteuningsbehoefte van kleuters.’
Het brein in ontwikkeling
Rekening houden met het brein in ontwikkeling doe je door te kijken naar gestelde eisen, maar ook door met duidelijke aanwijzingen en suggesties kinderen te helpen ‘om het zelf te kunnen’ (scaffolding). Het is belangrijk om daarbij rekening te houden met de grote interpersoonlijke tempoverschillen, terwijl de volgorde van de mijlpalen voor alle kinderen hetzelfde is. In spel zijn ‘leerpunten’ zichtbaar, leren kinderen heel veel van elkaar en ontlenen hier heel veel plezier aan.
Binnen de literatuur bestaan er meningsverschillen over beste aanpak van ontwikkeling volgen tot mede vorm geven als volwassene. Eén ding hebben ze echter gemeen en dat is het belang van SPEL. Kinderen zijn sterke initiatiefnemers en kunnen in hoge mate hun eigen ontwikkeling ‘masteren’. Ze zijn zowel proactief als participerend. Ze zijn van binnenuit gedreven. Volwassenen hoeven dus niet voortdurende bang te zijn dat de ontwikkeling stopt als hij even afhaakt. Uit onderzoek blijkt dat activiteiten waarbij het kind zelf een actieve initiatiefnemer is, tot een hogere betrokkenheid leiden en daardoor tot een hogere effectiviteit en leeropbrengst.
Ode aan het competente kind
‘Kijk naar wat kinderen wél kunnen.’
Aan de hand van het verhaal van Flor en de autowasstraat wordt door gastauteurs De Clerq en Laevers mooi uitgelegd dat een kind aan één activiteit een brede waaier van competenties kan ontwikkelen. Vanuit ervaringsgericht onderwijs onderscheiden we tien domeinen, zoals bv. grove en fijne motoriek, expressie, zelfsturing en ondernemingszin, zelfvertrouwen en verbondenheid. Kinderen moeten heel veel situaties ervaren waar ze hun kunnen ten volle kunnen inzetten, waarin ze volop uitgedaagd worden, waarin ze met hoge intensiteit, ook wel betrokkenheid genoemd, aan de slag kunnen.
Geloof in hun groeikracht en de aangeboren exploratiedrang.
Ontwikkeling doe je samen en is een circulair proces waarbij kinderen actief mee een rijke omgeving scheppen in interactie met volwassen en andere kinderen.
De rijke leeromgeving
Een omgeving die rijk is aan leerprikkels, leidt tot beter ontwikkelde breinen. De randvoorwaarden kunnen bestaan uit fysieke prikkels, zoals zintuigelijke prikkels, objecten om op te klimmen of een rijk taalaanbod, maar ook uit bemoediging en een sensitieve houding van de volwassenen.
Basaal is het bieden van veiligheid. Alle kleuters hebben dit nodig, omdat ze zelf nog niet in staat zijn hun eigen veiligheid te borgen. Voorspelbare ritmes interpreteert het brein als een soort ‘veilige-zone-aanwijzing’.
Intersubjectiviteit, samen hetzelfde zien en beleven - een hoofdstuk van gastauteur Annerieke Boland
Een voorbeeldverhaal laat zien hoe Annerieke en haar zoon Aron, dankzij de verkennende houding van de ouder en het aanhoudende initiatief van de zoon, samen tot hetzelfde beeld van de ‘draak’ komen. We kunnen het spel van kinderen plannen, aanreiken of genereren en begeleiden, maar… het begint bij de basis: het tot stand brengen van intersubjectiviteit door eerst te verkennen en te verbinden en daarna pas te verrijken als dit al nodig is.
Een leraar die de motieven van kinderen uit het oog verliest en te zeer gedreven is om de eigen doelen te bewerkstelligen, kan rekenen op verlies van betrokkenheid, op vervreemding van het kind. Dan is er geen sprake meer van vrijheidsgraden, omdat de leraar de invulling van de activiteit dan allen bepaalt. Dan zijn de goede bedoelingen van de leraar tevergeefs.
In het onderwijs aan kleuters moet bewust gezocht worden naar een balans tussen introduceren van kleuters in de grote wereld, gebruikmakend van hun competenties, en tegelijk het behouden van de aansluiting met hun eigen kleine wereld.
5 Kleuteronderwijs, de praktijk in Nederland
Dit hoofdstuk bevat een historische beschrijving van bewaarschool naar kleuterschool tot de basisschool; van speel-en werkplan tot beredeneerd aanbod. Het duidelijke, pedagogische en onderbouwde kader verdween in één klap met de invoering op het basisonderwijs.
Hierdoor belandde het onderwijs aan kleuters in feite in een vrije val.
De deregulering, de privatisering en het vrijmarktprincipe voor de basisschool hebben geleid tot verscherping van het externe toezicht op de opbrengst. Het werken met een ‘outputmaat’ is zichtbaar in het meten van opbrengsten met gevalideerde toetsen. De kerndoelen die zich eigenlijk richten op eind groep 8 worden verkaveld ‘naar beneden’. Er wordt te vroeg te veel van kleuters gevraagd. SLO geeft aan dat de leer- en ontwikkelingsdoelen dienen als richting voor de leraren om hun beredeneerde aanbod en handelen te sturen om daarnaast gebruik te maken van de leergedrevenheid van de kleuters zelf.
Er is minder kennis bekend en beschikbaar uit de onderwijskunde.
De inspectie maakt zich hard voor effectief toezicht voor beter onderwijs. Bij de kleuters letten ze op beredeneerd aanbod met een opbouw die de leraar kan verantwoorden. Dit is ook belangrijk om de andere manier van lesgeven die dus meer gericht is op spelen en beleven en minder gericht is op kennisoverdracht te beschrijven in de schoolgids.
6 Overheidsbeleid en het onderwijs aan kleuters
In dit hoofdstuk zien we de pogingen van de overheden om met name kansengelijkheid van kinderen te bevorderen. De grote nadruk op ‘gelijke kansen voor alle kinderen’ heeft ertoe geleid dat er belangrijke beleidsdoelstellingen zijn losgelaten op de kleutergroepen. Er wordt dieper in gegaan op de geschiedenis van etnische concentratie, passend onderwijs, gedifferentieerd onderwijs en testen en toetsen. Aan het eind wordt genoemd dat er geen gedegen onderzoek verricht is naar het effect van dit beleid en dus niet duidelijk is of en hoe de onderwijsachterstanden zijn afgenomen. Uit onderzoek blijkt wel dat binnen veel IKC’s meer professionaliseringsaanbod is in vergelijking met de reguliere dag- en peuteropvang. Er bleken echter geen verschillen te zijn in de algehele kwaliteit van de interacties en het pedagogisch handelen van de professionals.
7 Kleuteronderwijs, de internationale context
Nederland was er in internationale context in 1955 vroeg bij met de institutionalisering van het kleuteronderwijs en we zijn uniek gebleven. Ten eerste hebben wij geen eigen wettelijke en inhoudelijke kaders voor het onderwijs vaan kleuters, andere landen beschrijven in curricula wat de leeropbrengsten moeten zijn of hoe deze bereikt moeten worden. Ten tweede is er vaak verschil in de afbakening van de leeftijdsgroepen, zo is Nederland uniek met 3 verschillende leeftijdsgroepen als doelgroep in de leeftijd van 0-6 jaar.
8 Diverse kwaliteitsoordelen
Bij de perceptie van kwaliteit staat dat ouders bij het onderwijs aan hun jonge kinderen vooral denken aan het ontwikkelen van ‘soft skills’ zoals: samen spelen, omgaan met leeftijdsgenootjes, gedragsregulatie, werkhouding en tegemoetkomen aan nieuwsgierigheid en enthousiasme van jonge kinderen. Bij iets oudere kinderen vinden ouders het belangrijk dat er wordt gewerkt aan de hard skills: de algemene leervaardigheden, maar ook taal en rekenen.
Leraren vinden dat ons onderwijs zich meer op soft skills zou moeten richten. Ouders en leraren zijn tevreden over de mate waarin hun verwachtingen in de praktijk vorm worden gegeven, alhoewel onderzoekers ook aangeven dat dit wetenschappelijk lastig te meten is.
Met de al eerder genoemde inrichtingsvrijheid van het onderwijs legt de Nederlandse overheid de effectiviteit en de verantwoordelijkheid bij scholen neer. Wanneer alleen het halen van leerdoelen wordt gemeten, mist men bijvoorbeeld de pedagogische vaardigheden van de leraren en het veilige klimaat.
Er zijn voortekenen dat de overheid zich bezint op het onderwijs aan kleuters; zoals het niet meer mogen toetsen van kleuters en het nadenken over aanvullende opleidingseisen voor leraren in kleutergroepen.
‘Het onderwijs aan kleuters komt enerzijds maar zeer ten dele tegemoet aan de ondersteuningsbehoefte van kleuters en confronteert kleuters anderzijds met opgaven die niet bij hun ontwikkelingsopgave passen: een mismatch.’
Bovenstaande uitspraak doet de schrijver op basis van ruim dertig Nederlandstalige studieboeken waarin deze gemeenschappelijke toon klinkt.
Verschillende vormen van wetenschappelijk onderzoek worden beschreven. Hieruit wordt duidelijk dat er uiteindelijk nog te weinig onderzoek is om de kwaliteit van het onderwijs aan het jonge kind te meten.
Vragenlijsten zijn vaak een momentopname en mogelijk niet objectief. Observaties, zoals bijvoorbeeld de observatieschaal naar de betrokkenheid van kinderen van Laevers, zijn wel een belangrijke maat.
Er zijn sterke aanwijzingen dat ‘met en van elkaar leren’ een krachtige aanpak is om de kwaliteit te verbeteren. Om praktijkkennis als theoretische pijler te kunnen zien is het nodig om die kennis te bundelen en te evalueren, zodat ook buitenstaanders die op waarde kunnen schatten.
9 Kwaliteitsoordelen
Naast het beoordelen van de kwaliteit van het onderwijs aan de hand van leerresultaten, zien we dat internationaal wetenschappelijk onderzoek de kwaliteit van het aanbod hiervoor gebruikt. Een meetinstrument hiervoor in Nederland is het NCKO (Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek). Het model kijkt naar de inhoud van het aanbod. Met enerzijds de structuurkwaliteit, zoals bijvoorbeeld groepsgrootte, beschikbare ruimte en financiële middelen en anderzijds proceskwaliteit.
Stuctuurkwaliteit
Onze overheid heeft weinig structuureisen voor het kleuteronderwijs, behalve een hbo-opleiding tot leerkracht. Internationaal zijn er naast eisen voor de opleiding ook vaak eisen voor de groepsgrootte en de verhouding leerkracht-kinderen.
Er worden een aantal internationale voorbeelden beschreven zoals het werken met curriculum in Engeland en de VS. Hieruit blijkt o.a. dat spelend leren op de goede momenten ondersteund moet worden door instructie en ‘scaffolding’. Met name de interactievaardigheden van professionals scoren gemiddeld tot matig.
‘Is het kind klaar voor de school of is de school klaar voor het kind?’
Internationaal zijn er zorgen over verschoolsing van de ‘preschool’. Er is vaak twijfel of een kleuter al toe is aan groep 3 wanneer er gebrek is aan belangstelling voor schoolse taakjes, hij nog te speels is of een ongeconcentreerde werkhouding heeft. ‘Schoolrijp zijn’ betekent dan dat een kind toe is aan de harde overgang van groep 2 naar groep 3. Het advies in Nederland is nu om bij jongste kinderen te kiezen voor een adaptieve onderwijsaanpak en de leerlijn van groep 2 naar 3 door te laten lopen met een goede ondersteuning.
Vaak is er geen formeel kleuterbeleid in een school. Ook is er niet vastgesteld over welke theoretische kennis je moet beschikken om met kleutergroepen te mogen werken. Er zijn weinig publicaties te vinden over wetenschappelijk onderzoek naar hoe het er in de Nederlandse praktijk aan toegaat.
Uit een peiling blijkt dat het werken met een programma kleuterleraren steun geeft in het werken naar de leerdoelen. Nadeel is de beperking in de flexibiliteit en de ruimte voor vrij spelen en het initiatief van de kinderen.
Een vast dagschema zorgt voor de nodige veiligheid, zekerheid en zelfvertrouwen.
In de meeste programma’s is een ontwerp gemaakt voor de lange termijn met een activiteitenaanbod. Dit vraagt veel aandacht voor een rijke leeromgeving.
Bij de behandeling van het kringgesprek valt wederom op dat de kwaliteit hiervan staat of valt met de interactievaardigheden van de leraar. Vanuit het Jenaplanonderwijs wordt er uitgebreide informatie gegeven over het (kring)gesprek met o.a. een uiteenzetting van soorten kringen en hun functie en de rol van de leerkracht.
Qua leermiddelen wordt er veelal gewerkt met een digitaal bord, een planningssysteem en een grote hoeveelheid methodes en bronnenboeken. Van deze laatsten zijn de kwaliteit en effectiviteit niet onderzocht. Het CLU Leermiddelen adviesventrum hanteert het MILK (meetinstrument leermiddelen kwaliteit) en kijkt hierbij naar leerstof, didactiek en presentatie. Ook zij schreven als gastauteur een eigen hoofdstuk.
Er zijn allerlei argumenten voor de groepsindeling en groepssamenstelling. Vanuit het perspectief van de ontwikkeling van de kleuter is een 2/3 of een 1/2/3 voordelig voor de vloeiende overgang van naar groep 3. Er zijn in Nederland geen studies bekend naar groepsindeling en de effecten ervan op de leerresultaten of op het groepsklimaat. In Denemarken is wel ontdekt dat groepen met een maximale leeftijdsspreiding van twee jaar werden geassocieerd met de grootste winst in woordenschatgroei.
Het belang van een goede sfeer wordt beschreven en dat veel kleuterleerkrachten het toetsen en testen als onwenselijk ervaren. Specifieke en normatieve testen worden niet aangeraden in de literatuur vanwege de grote tempoverschillen in de ontwikkeling van kleuters en de onnodige stress en spanning die het op kan leveren bij een kleuter die wel mee wil werken met de leraar, maar niet altijd goed begrijpt wat er van hem gevraagd wordt.
Functionele monitoring en monitoren van spel geven informatie over betrokkenheid en welbevinden. De laatste vorm heeft als voordeel dat er geen onbegrepen prestatiedruk is en de observatie contextueel is.
Het is niet mogelijk om landelijk een uitspraak te doen over alle verschillende data, de onderwijsinspectie wijst er daarom ook op dat de kindvolgsystemen niet gebruikt kunnen worden voor een kwaliteitsoordeel.
Als laatste onderdeel van de structuurkwaliteit wordt de fysieke klasomgeving besproken met aandacht voor overzicht en voorspelbaarheid voor de jongste kleuters en uitdaging en nieuwe elementen voor de oudste kleuter.
Er is dikwijls sprake van overdadig geplaatste en opgehangen leermiddelen die leiden tot hyperactiviteit en ongeconcentreerdheid.
Daarnaast worden de leermiddelen niet aangeboden in een lerende context. Beter is het deze leermiddelen tijdelijk en gericht aan te bieden.
Proceskwaliteit
Juiste de interactievaardigheden tussen leraar en kind zijn de sleutel tot succes en zijn internationaal en in Nederland niet van het beste niveau.
Er zijn basale en educatieve interactievaardigheden. Basaal gaat over sensitieve responsiviteit, respect voor autonomie en structureren en grenzen stellen. Educatief gaat over praten & uitleggen, ontwikkelingsstimulering en begeleiden van interacties.
Welbevinden en betrokkenheid zijn geen doel op zich, maar kunnen het resultaat zijn van de aanpak van de voorziening, de school en de leraar en maken het mogelijk om hierover een kwaliteitsoordeel te geven.
Wat betreft leraargedrag is er ‘een magische acht’ topscorelijst vanuit Amerikaans onderzoek die verband heeft met de beste leerresultaten van vierjarige kleuters:
- verminder de transitiemomenten
- verhoog de tijd met een goede instructie
- verbeter de emotionele kwaliteit in de groep
- luister meer naar kinderen en laat hen meer praten
- bied de activiteiten in heldere volgorde aan
- maak gebruik van vormen met samenwerkend leren
- verhoog de betrokkenheid van kinderen bij wat ze doen
- besteed meer aandacht aan vroege rekenactiviteiten
Vanwege methodologische problemen is er in het internationale kwaliteitsmodel een grote terughoudendheid om de ‘opbrengst- of kindmaten’ te gebruiken.
Er is te lezen wat we kunnen leren uit de pre-COOL studies. Als het gaat om EDI (expliciete directe instructie) is het de vraag of dit voor kleuters goed werkt, recht doet aan de pedagogische behoefte van het jonge kind en of de nagestreefde leerresultaten in de kleutergroep al zo’n hoge prioriteit moeten krijgen. Mogelijk kan het helemaal geen kwaad als kinderen daar pas in groep 3 mee beginnen, omdat ze dan de kennis en vaardigheden veel makkelijker en sneller verwerven. Hier tegenover staat wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat juist kansarme peuters en kleuters voor wie een leerachterstand dreigt, meer profiteren van het leren door directe instructie.
10 Maakt het onderwijs verschil?
De thuisomgeving heeft waarschijnlijk grote invloed in een kinderleven. Er zijn al op twee- en driejarige leeftijd met name flinke verschillen tussen kinderen. Kinderen die opgroeien in een kwetsbare sociaal-economische en pedagogische omgeving worden op termijn in hun kansen beperkt. Wanneer scholen de goede dingen goed doen, zal een verbetering enkele generaties beslaan. Er worden drie longitudinale studies beschreven die het effect op lange termijn in het leven van kinderen hebben onderzocht.
Uit het Perry Preschool-project, waar kinderen uit families van sociaal-economisch zeer achtergestelde omgevingen kleuteronderwijs van hoge kwaliteit kregen, gecombineerd met huisbezoeken, is gebleken dat de kinderen betere kansen op werk hadden, gezonder bleken en minder betrokken waren bij criminele activiteiten. De band met hun ouders ervaarden ze als beter en zelfs de broers en zussen profiteerden mee van het programma.
De Duke study taskforce stelt vast dat vooral kinderen in achterstandssituaties veel profijt kunnen hebben van een goed voorschools aanbod, maar geven wel aan dat de programma’s vaker opgevolgd zouden moeten worden door effectstudies.
Ook de Heckman-studies onderstrepen de grote winst die te behalen is voor kinderen die leven in armoede en achterstandssituaties. Een samenhangend programma dat begint bij de geboorte, moet zowel ouders betrekken als de gezondheidszorg, met een focus op sociaal-emotionele vaardigheden.
11 Samenvatting
Hier vind je een korte samenvatting van het boek van vijf pagina’s met antwoord op de vier deelvragen.
- Hoe definiëren we kleuter-zijn?
- Wat is het onderwijs aan kleuters?
- Welke informatie is er beschikbaar om tot een kwaliteitsoordeel van het kleuteronderwijs te komen?
- Wat kunnen we leren uit wetenschappelijke bronnen?
12 Discussie
Aan het einde van het boek vinden we geen eenvoudige conclusie, maar een conclusie met voorbehouden en kanttekeningen. Deze ga ik niet samenvatten, want dan zou ik tekort doen aan de boodschap van dit hoofdstuk.
13 Aanbevelingen
De schrijver heeft acht aanbevelingen. Wie de schoen past, trekke hem aan…
- De status van het onderwijs aan kleuters dient hersteld te worden en daarmee zijn specifieke kenmerken en opgaven;
- Iedere school dient voor de kleuterperiode een visie en beleid te formuleren;
- Aan de deskundigheid van kleuterleerkrachten dienen aanvullende eisen te worden gesteld;
- Binnen de scholen of schoolverenigingen moet er voor kleuterleerkrachten een verbindend platform zijn voor intervisie, praktijkleren en het delen van leermateriaal dat succesvol is gebleken;
- In het aanbod van leermateriaal moeten flexibiliteit en kleutergerichtheid vooropstaan;
- De resultaten en effecten van het kleuteronderwijs dienen te worden afgemeten volgens kindvolgsytemen die op de ontwikkelingen in de kleuterfase zijn afgestemd;
- Meer onderzoek en dataverzameling zijn nodig;
- Kleuters die vanuit een at risk-situatie het primair onderwijs binnenkomen hebben behoefte aan en recht op verrijkt aanbod.
Recensie
Een zorgvuldig opgebouwd boek wat duidelijk weergeeft wat er bekend is over kleuters. Met name de meer recente kennis over de breinontwikkeling geeft nog meer kennis over de ontwikkeling van het jonge kind en wat we wel, maar ook wat we niet van hen kunnen verwachten.
Het belang van de pedagogische basis en dus veiligheid bieden springt er keer op keer weer uit. Dat we vanuit intersubjectiviteit het kind beter kunnen leren begrijpen en echt kunnen aansluiten bij hun beleving.
Vanuit historische, Nederlandse en internationale context ontstaat er zicht op de praktijk van het kleuteronderwijs. Vele perspectieven zorgen voor een breed gedocumenteerd beeld. Dit blijkt ook bijna onoverkomelijk te zijn, want juist in Nederland is er weinig onderzoek gedaan naar het kleuteronderwijs.
Het boek kan een stimulans zijn om als school na te denken over de visie op het onderwijs aan het jonge kind en het samen vaststellen van beleid. Het zet je aan het denken over welke kwaliteit je wil leveren in het kleuteronderwijs en hoe je zicht op ontwikkeling wil houden. Met het oog op de schoolrijpheid en een ‘zachte’ overgang naar groep 3 onderstreept dit boek dat samenwerking en afstemming verder gaat dan de leraren van groep 1 en 2, maar echt vraagt om visie op ontwikkeling voor de groepen 1 tot 3! Dit past helemaal binnen de aanbeveling om meer met en van elkaar te leren!
Het boek legt ook pijnlijk bloot dat de kwaliteit van de interactievaardigheden tussen leraar en leerling veelal beter kan, misschien niet leuk om te lezen, maar wel een belangrijk signaal waar de praktijk direct mee aan de slag kan.
De acht aanbevelingen aan het eind van het boek mogen omarmt worden door alle professionals, van overheid tot leraar en alles daar tussen in. Ik hoop ook dat de nieuwe vragen die worden opgeroepen opgepakt gaan worden en leiden tot wetenschappelijk onderzoek in de Nederlandse context.
En het boek kan door als verplicht leesvoer voor de PABO…
N.a.v. Betsy van de Grift, De kleutervriendelijke school, Uitgeverij OMJS, 2020, 272 pagina's, ISBN 978 90 79336 35 7, € 29, 95
Bestellen
Het boek De kleutervriendelijke school is te bestellen via: