Er is onderscheid tussen allochtone en autochtone kinderen uit achterstandssituaties
Sieneke Goorhuis
Orthopedagoog en spraakpatholoog bij Stenden Hogeschool
Geraadpleegd op 13-12-2024,
van https://wij-leren.nl/taalachterstand.php
In het beleid rond jonge kinderen doen een aantal misverstanden de ronde. In een aantal artikelen worden deze foutieve aannames tegen het licht gehouden. In dit artikel wordt besproken of er onderscheid is tussen allochtone en autochtone kinderen uit achterstandssituaties.
Misverstand: Geen onderscheid allochtone kinderen en autochtone kinderen uit achterstandssituaties.
De tweede vooronderstelling in het huidige beleid rond jonge kinderen is dat allochtone kinderen en autochtone kinderen met een lage sociaal economische status op dezelfde manier een probleem met de Nederlandse taalontwikkeling hebben en dat de opgelopen achterstand met een rijk taalaanbod ingehaald kan worden. Ook deze vooronderstelling is onjuist.
De orthopedagoog Anne Keegstra onderzocht in een promotieonderzoek (2010) de effecten van de taalstimuleringsprogramma’s Startblokken en Schatkist op de taalontwikkeling van 123 kleuters uit groep 1. Zij kwam tot de conclusie dat de meeste autochtone kinderen (70%) hun eigen ontwikkelingslijn in de taalontwikkeling volgen. Deze relatieve stabiliteit van het tempo van de taalontwikkeling van autochtone kinderen was ook al eerder door Belgisch onderzoek vastgesteld (Zink, 1999). Dit betekent dat voor de meeste autochtone kinderen een A,B,C,D,of E- Cito score de ontwikkelingslijn kan zijn: een C-score is ook na een jaar Schatkist of Startblokkken nog een C- score.
Blootstellingsachterstand
Alleen de allochtone kinderen die met een taalachterstand in groep 1 waren binnengekomen (44% van de allochtone kinderen) gingen significant vooruit en haalden hun taalachterstand in. In feite gaat het bij de meeste allochtone kinderen ook niet om een taalachterstand, maar om een blootstellingsachterstand.
Keegstra stelde dat er verschillende vormen van taalachterstanden onderscheiden moeten worden, zie figuur 1:
- er zijn specifieke taalproblemen (de overige ontwikkeling verloopt normaal)
- er zijn niet- specifieke taalproblemen (er is een oorzaak of een bijkomend probleem)
- en er zijn blootstellingsachterstanden (het taalaanbod in het Nederlands is onvoldoende) zie figuur 1.
Keegstra toonde aan hoe zinvol de onderscheiding van de verschillende taalproblemen is. Niet alle kinderen met taalproblemen zijn gebaat bij taalstimulering. Medische dan wel pedagogische begeleiding is soms meer op zijn plaats. Ook kan het nodig zijn om het kind te plaatsen in een Nederlands sprekende taalomgeving. Ook toonde zij aan dat enige bescheidenheid ten aanzien van de effecten van therapie op zijn plaats is: in de verschillende therapiegroepen ging ca. 30% van de kinderen vooruit.
Figuur 1 .Soorten spraak –taalproblemen.
De vraag kan gesteld worden of allochtone kinderen dus niet gewoon ondergedompeld moeten worden in de Nederlandse taal, zoals dat ook gebeurt bij kinderen die een internationale school bezoeken en na één jaar schoolgang naast hun eigen taal goed Engels spreken (Goorhuis & de Bot, 2010). Dit was ook de uitgangsgedachte bij de eerste aanzetten van het VVE beleid in de jaren ‘90 van de vorige eeuw, toen in de grote steden gratis peuterspeelzalen voor allochtone kinderen werden opgezet. Helaas werd toen, uitgaande van de hypothese van Cummins, de fout begaan de kinderen ook op de peuterspeelzaal in hun eigen taal toe te spreken.
Samenvatting
In het beleid rond jonge kinderen bestaan misverstanden over taalontwikkeling bij allochtone en autochtone kinderen uit achterstandssituaties. Een belangrijke misvatting is dat beide groepen op dezelfde manier problemen hebben met de Nederlandse taalontwikkeling en dat een rijk taalaanbod deze achterstand kan inhalen. Onderzoek door orthopedagoog Anne Keegstra (2010) toonde aan dat autochtone kinderen meestal hun eigen ontwikkelingslijn in taal volgen, ongeacht taalstimuleringsprogramma’s zoals Startblokken en Schatkist. Daarentegen boeken allochtone kinderen met een taalachterstand wel significant vooruitgang.
Keegstra maakt onderscheid tussen specifieke taalproblemen, niet-specifieke taalproblemen en blootstellingsachterstanden, waarbij met name allochtone kinderen vaak een blootstellingsachterstand hebben. Dit benadrukt dat niet alle kinderen met taalproblemen baat hebben bij taalstimulering; soms is medische of pedagogische begeleiding nodig. De bevindingen suggereren dat allochtone kinderen mogelijk beter geholpen zijn met volledige onderdompeling in de Nederlandse taal, zoals kinderen op internationale scholen, in plaats van gedeeltelijke stimulering in hun moedertaal.