Kennisplatform
Alles over executieve functies: Leermodules van Emiel van Doorn.

Woorden in het brein -11-

Filipiak, P. (2022). Woorden in het brein -11-.
Geraadpleegd op 15-10-2024,
van https://wij-leren.nl/pratend-en-lezend-woorden-leren-woorden-in-het-brein.php.
Geplaatst op 1 februari 2022
Woorden in het brein

Kinderen leren de hele dag door woorden. Het ene woord leren kinderen via instructie, het andere woord incidenteel. Je woordenschatonderwijs moet voor kinderen genoeg mogelijkheden bieden om deze woorden tegen te komen en te kunnen leren. Dit artikel is onderdeel van een serie waarin de vormgeving van woordenschatonderwijs besproken wordt. Hier staat een overzicht van alle artikelen en bronnen.

We bespreken in dit artikel het functioneren van woordbegrip in het brein. De ‘Dynamic Systems Theorie’ biedt een perspectief voor het functioneren van het brein als een systeem. We bespreken het zogenoemde mentale lexicon. In het volgende artikel bekijken we mogelijke gevolgen voor je (woordenschat) didactiek. 

Dynamic Systems Theory 

Dynamic System Theory (DST) is een theoretisch construct dat in eerste instantie in de biologie ontwikkeld is (De Bot et al., 2005). Het probeert systemen aan de orde te stellen die chaotisch en zelfregulerend zijn. DST is toepasbaar in diverse vakgebieden. Een daarvan is het functioneren van taalgebruik in het brein. 

Wat is een systeem? Kun je iedere verzameling variabelen beschouwen als een systeem? Van Geert (1994, In: De Bot et al., 2005) schreef hierover dat een systeem meer is dan een verzameling variabelen die we hebben geïsoleerd van de rest van de omgeving. Volgens hem wordt een systeem gedefinieerd doordat er interactie plaatsvindt tussen de verschillende variabelen van het systeem. 

Door deze veranderingen binnen het systeem, verandert het systeem als een geheel. Met andere woorden, een dynamisch systeem is een set variabelen, die door middel van interactie met elkaar een systeem vormen en met deze interactie het systeem waar ze zich in bevinden continue beïnvloeden; de interactie is als het ware het systeem. De wereld kent veel van dit soort dynamische systemen, zoals het verkeer, het weer en de economie (De Bot et al., 2005).

Maar ook taalgebruik in het brein kan dus opgevat worden als een dynamisch systeem. 

Het betreft een dynamische systeem dat weer onderverdeeld kan worden in verschillende deelsystemen. Deze subsystemen bestaan op hun beurt weer uit variabelen die door interactie het gehele subsysteem veranderen. Tegelijkertijd vallen de subsystemen dus binnen een groter geheel waarbinnen er interactie bestaat tussen de subsystemen. Eén van die subsystemen is het woordgebruik.

Met het leren van woordgebruik komen ook de verschillende associaties, het woordgebruik in zinnen en de eigenschappen en leden van de woordfamilie van het woord mee. Het woord en de bijkomende associaties, eigenschappen en leden van de woordfamilie hebben invloed op het grotere systeem van woordgebruik in het brein. Deze invloed wordt veroorzaakt doordat de eigenschappen van het systeem rond het nieuwe woord toegevoegd moeten worden aan de al bestaande subsystemen van het woordgebruik in het brein. 

Dit betekent dat er een kettingreactie ontstaat waarbij uiteindelijk alle neurologische netwerken van het woordgebruik aangepast zullen worden en daarmee veranderen. Door het veranderen van de neurologische netwerken rond de woorden verandert ook de woordenschat, wat weer leidt tot het veranderen van de andere subsystemen van taalgebruik.

Doordat nieuw woordgebruik dus een verandering en aanpassing van het hele systeem van woordgebruik veroorzaakt, is het van belang om de woorden niet alleen als losse onafhankelijke onderdelen van een taal te zien, maar als lexicale activiteiten van het brein dat luistert, leest, praat en schrijft. Alles beïnvloedt alles in een dynamisch systeem, het is daarom ook niet wenselijk om woordenschatonderwijs los te zien van onderwijs in de andere taalvaardigheden.

DST is niet specifiek ontwikkeld voor woordenschatonderwijs en daarmee toepasbaar op vele andere gebieden. Hierdoor geeft DST geen verdere gespecificeerde uitleg van hoe om te gaan met alle onderdelen van taal die elkaar beïnvloeden. De systeemvisie op taalgebruik en het functioneren van het taalbrein komt naar voren in de volgende afbeelding:

Taalgebruik vormt een systeem van met elkaar beïnvloedende taalvaardigheden, waarbij woordenschat een belangrijke brugfunctie vervult. 

Hersenhelften

Het belang van het samenspel tussen linker- en rechterhersenhelft is jaren geleden door de Amerikaan Howard Gardner al eens als volgt geïllustreerd: stel, onze hersenhelften gaan allebei naar een film van de Marx Brothers (Fisher et al., 2009). De linkerhersenhelft zal zich vooral tot Groucho’s woordspelletjes aangetrokken voelen; de rechterhelft, visueel gevoelig als deze is en gespitst op subtiliteiten en nuances, vindt Harpo’s clownerieën het leukst. ‘Daar zetelt het gevoel voor humor.’ 

Maar het nonsensicale samenspel uit hun films is pas écht te genieten als beide hersenhelften samenwerken via het Corpus Callosum. Bij de meeste mensen zijn de belangrijkste taalfuncties dus op de linkerhersenhelft gesitueerd, vooral in het gebied rond de groeve van Sylvius, de frontaalkwab, en de slaapkwab.

Daar ligt ook het bekende frontale gebied van Broca, mede verantwoordelijk voor de productie van taal. En ook het temporale gebied van Wernicke, mede verantwoordelijk voor het begrijpen van taal. Met geavanceerde hersenscantechnieken is aangetoond dat er veel meer hersengebieden betrokken zijn bij taalgebruik dan genoemde hersengebieden (Fisher et al., 2009). Er is ook een grote individuele variatie bij mensen in de wijze waarop het taalsysteem in de hersenen is gerepresenteerd. Die variatie is waarschijnlijk groter dan die van het motorische of het primaire visuele systeem. Misschien omdat het evolutionair later is ontwikkeld.

Interactie tussen hersengebieden

Neuropsycholoog Peter Hagoort (2002) onderzocht welke gebieden in de hersenen betrokken zijn bij het omzetten van gedachten in woorden en zinnen en het bij registreren en interpreteren van woorden en zinnen. Hagoort: ‘Het taalvermogen is evenals andere hogere cognitieve functies zowel gelokaliseerd als gedistribueerd in de hersenen verankerd'. Het brein lijkt volgens Douglas Fisher en collega’s (2009) te werken via een dynamische interactie van verschillende breingebieden die samenwerken in functionele neurale netwerken. Het kan daarbij zowel parallelle als opeenvolgende denkactiviteiten uitvoeren en het meeste daarvan vindt onbewust plaats. 

Het semantische geheugen bevat feitelijke kennis. Het werkgeheugen houdt informatie voldoende lang in het brein om het verder te gebruiken. Het procedurele 'lichaamsgeheugen' bevat geleerde activiteiten en vaardigheden, zoals lopen, zwemmen, fietsen, schrijven. Bij hogere cognitieve processen zoals verstaan en spreken, werken verschillende hersengebieden nauw samen. Een beschadiging in een dergelijk netwerk heeft daarom volgens Hagoort niet alleen plaatselijke gevolgen, maar beïnvloedt, stelt hij ‘tevens de neurale orkestratie van het gehele systeem’. 

Het mentale lexicon 

Een oud idee rond de opslag van woorden is dat er in ons hoofd zich een soort bibliotheek bevindt met daarin alle woorden. Het mentale lexicon (Treisman, 1961, In: Stemmer & Whitaker, 2008) zou dus een soort archiefkast in het brein zijn, waarbinnen ieder woord een eigen plek heeft. Dit lijkt steeds minder het geval te zijn. Het lijkt meer te gaan om een soort van lexicale activiteit van een neuraal netwerk dat door cognitieve activiteit met betrekking tot taalgebruik wordt geactiveerd. Er worden in taalgebruik geen woorden opgeroepen, maar lexicale processen in het brein (Stemmer & Whitaker, 2008). Het theoretische construct 'Mentaal Lexicon' is waarschijnlijk geen goede metafoor voor hetgeen met woorden in het brein gebeurt. 

Bij concrete woorden gaat om fragmenten  van informatie van het woord, die zijn verdeeld over het brein, bepaald door de betekenisaspecten van het woord: hoe een banaan er uit ziet, smaakt, aanvoelt, hoe je een banaan afpelt. Met betrekking tot werkwoorden, abstracte woorden, zinnen en teksten functioneert het brein weer deels anders. Zie: Kemmerer, D. (2015). Cognitive Neuroscience of Language.

Omdat het lexicale neurologisch netwerk uit een cognitieve activiteit bestaat en dus een dynamisch construct is, is er ook niet een bepaalde plaats in het brein waar woorden zijn opgeslagen.

De 'opslag' vindt plaats in meerdere verschillende hersengebieden (Stemmer & Whitaker, 2008). Dat het lexicale neurologische netwerk in het brein dus niet een statische bibliotheek is, die gevuld kan worden met woorden met hun hiërarchische relaties, heeft tevens gevolgen voor de didactiek die gebruikt wordt tijdens het onderwijzen van woordkennis en woordgebruik. Woordenschatonderwijs dat vertrekt vanuit het idee van het vullen van een mentaal lexicon is waarschijnlijk niet zo effectief.

Mondeling woordgebruik

Het gebied van Wernicke ontwikkelt zich bij kinderen vóór de ontwikkeling van het Brocagebied. Tijdens hun mondelinge taalontwikkeling ontstaat er tussen deze twee gebieden een neurale verbinding (de arcuate fascicules). 

Deze verbinding speelt een kritieke rol in de woordenschatontwikkeling, omdat die het mogelijk maakt dat ze woorden leren wanneer ze die horen gebruiken door anderen en het hen helpt die woorden in eigen taalgebruik op te nemen. De hersenen beschikken verder over gescheiden verwerkingscircuits voor het analyseren van de structuur (de syntaxis: de regels voor de woordvolgorde bij zinsvorming) en de betekenis (de semantiek) van taaluitingen. Dat is onder andere aan het licht gekomen met behulp van elektrofysiologische experimenten (Hagoort, 2007). 

Leesbegrip

Wanneer we lezen werken het gebied van Wernicke en Broca samen met een derde gebied, de Angular gyrus, gelokaliseerd in de wandkwab. Angular gyris is verantwoordelijk voor de herkenning van visuele symbolen die kritisch zijn bij het lezen. Het is een verbinding naar het primaire visuele gebied achter in de hersenen, in de achterhoofdskwab. Maar het doet meer dan alleen de hulp in de hersenen om woorden te herkennen. Dit gebied heeft nog iets anders fascinerends: het helpt de lezer om de metaforische betekenis van woorden en zinnen te begrijpen. 

De auditieve cortex splitst woorden op in hun fonemische onderdelen, zodat ze intern in het brein sub-vocaal weerklinken: de lezer begrijpt woorden via hun klank. Het volledige begrip van een geschreven tekst kan verbonden worden met herinneringen uit de hippocampus. Daar zetelt ook het episodisch geheugen met ’foto’s en filmpjes’ van ervaringen. 

Als het woord eenmaal is herkend en ook wordt "verklankt" in het Broca-gebied, worden in het Broca-gebied het geschreven en gesproken woord aan elkaar gekoppeld. Bij het lezen moeten we beslissingen treffen wat we waar gaan doen of niet doen om de zin te begrijpen. Dat is het moment wanneer de frontale kwab betrokken raakt, omdat dit breingebied de aandacht en de uitvoering van cognitieve  processen controleert.

Kortom: woorden "leven" bijna overal in de hersenen. Het lezen van een los woord vereist het gebruik van verspreide gebieden in de hersenen. Wanneer we een woord zien op een bladzijde, gaat het beeld van onze ogen door een visuele zenuwbaan door naar de Thalamus (het belangrijkste schakelstation voor zenuwsignalen van de zintuigen, behalve voor de reuk) en dan naar de primaire visuele cortex in de achterhoofdskwab. Zie voor meer informatie: Leesproblemen en dyslexie -1-

Diverse neurale geheugennetwerken zijn betrokken bij het lezen. Zowel het werkgeheugen als het lange-termijn-geheugen zijn bij het lezen betrokken. Er zijn breinstructuren betrokken bij het creëren van herinneringen van gebeurtenissen, beelden en feiten en een van de belangrijkste daarvan is de Hippocampus. In het gebied van deze slaapkwab worden woorden gekoppeld aan betekenis uit het geheugen. Volledig begrip van geschreven tekst wordt ondersteund door persoonlijke herinneringen uit de Hippocampus. De Hippocampus helpt bij het opslaan en terugvinden van herinneringen in het lange-termijn-geheugen, van bijvoorbeeld gebeurtenissen die zijn veranderd in herinneringen. Het episodisch geheugen bevat daarbij reconstructies van ervaringen, inclusief zintuiglijke waarnemingen en emotie.

Woorden bij leesbegrip

Wat doen de hersenen bij het kiezen van de goede woordbetekenis?

Alle bekende woord-betekenissen van een woord worden tegelijkertijd geactiveerd wanneer de lezer dat woord tegenkomt gedurende het begrijpen van zinnen.

Er is wel eens berekend dat dit gemiddeld ruim negen mogelijke betekenissen per woord in een tekst kunnen zijn. Hoe minder betekenissen bekend zijn, des te minder waarschijnlijk is het dat een leerling stuit op de juiste en ook het bedoelde woordgebruik.

Dus op het moment dat je wordt geconfronteerd met een woord dat je kent, wordt het lexicale neurologische netwerk geactiveerd. Op deze manier zijn mensen in staat gebleken de juiste betekenis uit een heel netwerk van betekenissen te halen (Swinney, 1979, In: Fischer et al., 2009). Neem bijvoorbeeld de Engelstalige krantenkop “Children Make Nutritious Snacks” (Fischer et al., 2009). Als lezer van de tekst zal je de strekking meteen begrijpen. 

De betekenis waarin kinderen een lekker tussendoortje zijn, wordt meteen opzij geschoven als onrealistisch, maar toch overweeg je alle mogelijke opties even. Als je dat namelijk niet zou doen, zou je niet merken dat het een ambigue zin is. Het feit dat je automatisch, in een fractie van een seconde, alle mogelijke betekenissen de revue laat passeren heeft ook implicaties voor de manier waarop woorden onderwezen moeten worden. Het belang van een grote leeswoordenschat met begrepen en direct herkende woorden wordt ontleend aan de mondelinge woordenschat. Dat is waarom het gesproken element in woordenschatontwikkeling zo belangrijk is. 

Het begrijpen van tekst bouwt voort op het mondeling begrijpen van woorden en zinnen. Gebieden in het brein die zijn betrokken bij het begrijpen van zinnen ondersteunen ook het begrijpen van tekst. Het vindt in de hersenen plaats op het niveau van het begrijpen van gelezen zinnen en ook op het niveau van een soort van situationeel model dat je tijdens het lezen opbouwt. Het gaat anders gezegd om een mentale representatie van zinnen die je leest, het verzamelen van informatie die al hebt opgenomen tijdens het lezen en het gebruik van je voorkennis. Er zijn daarbij individuele verschillen in breinprocessen tijdens het lezen (Fisher et al., 2009).

Samenvatting

Bij taalgebruik functioneren de hersenhelften in het brein bij wijze van spreken als een orkest of netwerk, waardoor woorden overal in de hersenen 'muziek maken', bij het luisteren, praten, lezen en schrijven van woorden in zinnen en teksten. Het gaat om een dynamisch systeem, waarbij alles met alles samenhangt. Er functioneert niet zoiets als een afzonderlijk mentaal lexicon voor woordopslag; het gaat meer om een netwerk van neurologische en zintuiglijke (virtuele) lexicale processen van vurende neuronen in diverse gespecialiseerde hersengebieden waarbij woorden worden opgeroepen door taalvaardigheden. Bij het leren van woorden spelen brein-invloeden een belangrijke rol.

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 3500+ artikelen.