Woorden in de klas -1-
Paul Filipiak
Taalleesdeskundige bij Filipiak Educatie en Multimedia
Geraadpleegd op 13-12-2024,
van https://wij-leren.nl/pratend-en-lezend-woorden-leren-woorden-in-klas.php.
Kinderen leren de hele dag door woorden. Het ene woord leren kinderen via instructie, het andere woord incidenteel. Je woordenschatonderwijs moet voor kinderen genoeg mogelijkheden bieden om deze woorden tegen te komen en te kunnen leren. Dit artikel is onderdeel van een serie waarin de vormgeving van woordenschatonderwijs besproken wordt. Hier staat een overzicht van alle artikelen en bronnen.
Hiebert (2006) merkte op, in navolging van Beck, Mckeown en Kucan (2002), dat woordenschat-aandacht een integraal onderdeel moet zijn van 'heel het gebeuren in de klas'; de hele dag komen er in de klas immers woorden langs. Stahl en Nagy (2006) stelden: “Het is onmogelijk om taal te leren als je er niet op de één of andere manier in ondergedompeld bent”. Of het nu gaat om lezen of schrijven, om spreken of luisteren, om presenteren of debatteren, steeds is er een betekenisvolle aanleiding nodig om te kunnen ervaren waardoor dat taalgebruik nog beter of effectiever kan. Zie ook het artikel Taalonderwijs vraagt een rijke leeromgeving.
Expliciet en impliciet
Voor een gebalanceerde aandacht voor woorden gedurende de schooldag is het volgens Schmitt (2009) noodzakelijk om een geschikte combinatie van expliciet en impliciet woordleren te organiseren. Regelmatig zal een situatie waarin een woord terloops langs komt zich lenen voor Directe Instructie over de betekenis en het woordgebruik. Andersom zullen expliciet onderwezen woorden, op incidentele wijze langs moeten komen voor een bredere toepassing. De impliciete en expliciete aandacht voor woorden vullen elkaar aan.
Expliciet woordenschatonderwijs
Nation merkte (2001) nog op dat de directe bestudering van woorden niet meer dan 25% van de aandacht voor woorden kan beslaan. Er kunnen slechts enkele honderden woorden per schooljaar intensieve aandacht krijgen in aparte woordenschatlessen. Schmitt karakteriseert expliciet woordleren als volgt:
- Het leidt in het algemeen tot degelijker en sneller leren;
- Het kost meer onderwijs- en leertijd;
- Het kan worden gericht op een belangrijke, maar beperkte woordenschat.
In expliciet en vaak ook intensief woordenschatonderwijs, worden woorden gedurende een bepaalde periode doelgericht onderwezen en herhaald volgens een bepaalde aanpak.
De expliciet aangeboden woorden komen gedurende de periode waarin ze centraal staan vaak terug in verschillende thematische oefeningen, bijvoorbeeld in taalmethoden. Hiermee leren je leerlingen het woord te gebruiken in verschillende situaties, zinnen en teksten. Schmitt (2009) noemt nog een aantal principes van expliciet woordenschatonderwijs:
- Bouw een grote geautomatiseerde leeswoordenschat op.
- Koppel nieuwe woorden aan bekende woorden.
- Voorzie in veel herhalingen van het woord.
- Maak de woorden levensecht, door ze aan de ervaring van je leerlingen te verbinden.
- Moedig het leren van zelfstandige woordleerstrategieën aan.
- Creëer mogelijkheden om woordkennis verder te verbreden in meer situaties en teksten.
- Voorzie in mogelijkheden om het vloeiend gebruik van bekende woordenschat te verbeteren.
- Onderzoek verschillende typen woordenboeken en leer leerlingen om er mee te werken.
Expliciet woordenschatonderwijs kan ook betrekking hebben op het onderwijzen van woordfamilies in plaats van alleen op individuele woorden. Je leerlingen kunnen bijvoorbeeld met elkaar nadenken over verschillende woorden uit dezelfde woordfamilie: bespreken, de bespreking, het besprokene.
Ook noemt Schmitt (2009) het coöperatief leren als een belangrijk onderdeel van expliciete woordenschataandacht. Het bevordert het dieper verwerken van informatie, het stimuleert de motivatie voor het leren van woorden en het kan als het goed gebeurt, de effectieve leertijd voor woorden uitbreiden.
Impliciet of incidenteel woorden leren
- Heeft betrekking op veel woorden die oppervlakkig geleerd worden;
- Kan zijn gericht op woorden die al expliciet zijn onderwezen;
- Verbreedt de contextuele informatie over woorden die expliciet onderwezen zijn;
- Kan plaatsvinden ter verbetering van andere taalvaardigheden in een communicatieve klas.
In contrast met expliciete aandacht voor woorden gaat het er volgens Schmitt (2009) bij incidentele aandacht om, dat kinderen maximaal in contact komen met taal.
De omgeving moet ervaringsgericht ingericht zijn zodat je leerlingen veel met mondelinge en schriftelijke woordenschat in aanraking komen. Lehr en collega’s (2004) noemen de volgende mogelijkheden voor impliciet of incidenteel woordleren:
- Via mondeling taalgebruik;
- Via taalervaringen van thuis;
- Via alledaagse taalervaringen op school;
- Via het voorlezen;
- Via het zelfstandig en vaak lezen.
Via veel lezen
Onderzoek toont aan dat woorden leren via zelfstandig lezen over langere termijn bijdraagt aan woordenschatverwerving, maar dat het relatief langzaam gaat (Horst, 2005, In: Schmitt, 2009). Het lijkt er gemiddeld genomen op, dat je een nieuw woord 7 tot 10 maal lezend moet tegenkomen om het woord te leren kennen. Dit vereist echter heel veel lezen. Je zou 8 miljoen woorden moeten tegenkomen in ongeveer 420 verhalen, om je woordenschatkennis met 2000 woorden te vergroten.
Hiebert merkt op dat het lastiger is om een nieuw woord bij een nieuw begrip te leren door te lezen, dan het leren van een nieuw woord bij het lezen van een al bekend begrip. Tevens bleek dat de kans op leren van een woord door te lezen het hoogst was als leerlingen tegelijkertijd kennis bij het woord leerden en het laagst bij vrij lezen. Het is onwaarschijnlijk dat woorden die verband houden met nieuwe kennis en die begripsmatig moeilijk zijn, worden geleerd door alleen het lezen van teksten (Hiebert, 2005).
Nation (2001) wijst er op dat als je 10 tot 12 lange verhalen per jaar leest, je misschien 1 miljoen woorden tegen komt. Indien 2% van deze woorden onbekend zijn, dan zijn dat 20.000 onbekende woorden. Als je daarvan 1 op de 20 leert, dan leer je 1000 woorden per jaar. Hij merkte op dat onderzoek uitwijst dat dat 'native speakers' zo’n 15% van de onbekende woorden in een tekst leren door te lezen. Met een onbekend woord bij het lezen kunnen je leerlingen namelijk het volgende doen met betrekking tot woordbegrip:
- De betekenis wordt juist geraden tot op zekere hoogte en het is gedeeltelijk geleerd. Dit gebeurt voor 5% tot 10% van de woorden.
- De betekenis van het woord wordt goed geraden, maar vervolgens niet geleerd. Dit gebeurt met veel woorden.
- De betekenis wordt verkeerd geraden.
- Het woord wordt overgeslagen.
- De betekenis wordt makkelijk geraden, maar wordt niet onthouden.
Contextraadmethode
Het is duidelijk dat een 'contextraadmethode' via het lezen niet zomaar werkt. De te lezen teksten moeten namelijk net iets boven het leesniveau van je leerlingen liggen. Ondanks de positieve resultaten van de ‘leesvloed-studies’, wordt dus getwijfeld aan een grote bijdrage aan de woordenschat van je leerlingen door zomaar te lezen.
Beck en collega’s (2001) schrijven de contextraadmethode niet per definitie af, zij voegen er echter een voorwaarde aan toe. Zo onderscheiden zij soorten van contexten: misleidende, niet verduidelijkende en wél verduidelijkende contexten voor woordbegrip. Van deze contexten ondersteunt alleen de laatste het kunnen raden van de betekenis van een nieuw woord. Het gaat om voldoende aanwijzingen in een tekst om de betekenis van het onbekende woord te kunnen vermoeden.
Nation (2001) stelt dat leerlingen pas de betekenis van woorden in een leescontext kunnen raden indien ze beschikken over een voldoende grote woordenschat.
Huckin (In: Hiebert, 2005) noemt een geautomatiseerde en begrepen leeswoordenschat van 3000 meest frequente woordfamilies als voorwaarde om woorden te kunnen leren door te lezen. Een goede ‘betekenisrader’ gebruikt een variatie aan aanwijzingen, controleert verschillende aanwijzingen met elkaar, let niet alleen op de vorm van het woord en beslist niet voorbarig over de betekenis van een nieuw woord.
Kinderen met een beter werkgeheugen zijn daarbij succesvoller bij het raden van betekenis in een tekst, omdat ze meer aanwijzingen over het woord kunnen onthouden tijdens het lezen. Men vond ook dat als jonge 'native speakers' een tekst lazen, met daarna dezelfde tekst met daarin enkele onbekende woorden, ze sommige van deze onbekende woorden leerden.
Een ander nadeel van deze vorm van lezend woorden leren is dat verschillende leerlingen verschillende woorden zullen leren, omdat ze verschillende teksten lezen. Hierdoor is vooruitgang lastig te meten op een landelijk genormeerde woordentoets. Dit is te ondervangen door alle leerlingen in een klas voortdurend dezelfde teksten te laten lezen. Het nadeel daarvan is dan weer dat een gezamenlijk te lezen tekst voor sommige leerlingen te moeilijk en voor andere te gemakkelijk is. En de bekendheid met het onderwerp waarover wordt gelezen is van invloed is op de leesmotivatie, het leesbegrip en de leesaandacht. In het algemeen is het zo, dat verschillende kinderen ook verschillende woorden tot hun beschikking hebben.
Impliciet woorden leren via het lezen lijkt dan ook volgens Schmitt (2009) beter te werken om contextuele informatie toe te voegen aan de betekenis van woorden die al een beetje bekend zijn. Lezen zal dus alleen echt bijdragen aan het leren van nieuwe woorden in de school, bij woorden die al enigszins bekend zijn of al wat expliciete aandacht hebben gehad. Hoe kun je je leerlingen helpen bij het leren van woorden bij het lezen?
- Zorg voor vlot en vloeiend lezen met begrip op minstens AVI-E4;
- Help hen bij het vinden van luister- en leesmateriaal op basis van hun interesse en technisch leesniveau;
- Stimuleer veel lezen en zorg voor veel begrijpelijke gesproken en visuele input daarbij;
- Werk met leespraat;
- Leer kinderen de houding om te zoeken naar de betekenis van woorden in de tekst die het onbekende woord (misschien) wat verduidelijken. Richt de aandacht van je leerlingen op aanwijzingen over de betekenis van het woord in de tekst. Doe dit hardopdenkend;
- Organiseer coöperatief leren van woorden;
- Organiseer het vooraf toetsen van de bestaande woordkennis, bijvoorbeeld via software;
- Laat kinderen nieuwe woorden vasthouden en verder leren met een eigen woordenboekje of woordklapper.
Een persoonlijk woordenboek van papier of via het digibord
In een persoonlijk woordenboek selecteren kinderen woorden waarover ze het een en ander willen weten. Ze formuleren op één pagina antwoorden op de volgende standaardvragen:
- Wat is het doelwoord?
- Schrijf de zin op waarin het woord in de tekst voorkomt.
- Geef in eigen woorden weer wat het woord betekent.
- Aan welke andere woorden denk je als je dit woord hoort?
- Kun je andere woorden maken waarvan het doelwoord een onderdeel is?
- Schrijf drie zinnen op waarin het woord voorkomt.
Maak hierbij gebruik van samenwerkend leren en geef de leerlingen de opdracht om de vragen in een groepje, te beantwoorden. Je leerlingen maken een eigen woordenboekje via Internet, en papieren woordenboekje in een schrift of in een woordklapper met woordwerkbladen. Ze wisselen elkaars woorden uit.
Schmitt (2009) haalt Nation en Newton (1997) aan die vond dat bij ongeveer 50% van de woorden die nodig waren bij taken in de klas, er op z'n minst één leerling in een leergroepje was die het woord begreep. De leerlingen waren met andere woorden in het algemeen in staat om te overleggen over de betekenis van onbekende woorden, hetgeen een aanwijzing is voor het punt dat leerlingen ook woorden van elkaar kunnen leren. (Zie ook: Klemp, R.M. (1994). Word Storm: Connecting Vocabulary to the Student's Database.)
Samenvatting
Het leren van woorden op een impliciete of incidentele wijze dient opgenomen te worden in de dagelijkse aandacht voor woorden in je klas. Want indien je leerlingen woorden tegenkomen bij diverse schoolvakken, verbreedt dat hun kennis over en gebruik van woorden. Het is anders gezegd fysiek onmogelijk om via Directe Instructie duizenden belangrijke woorden te leren in aparte woordenschatlessen. Expliciete aandacht via Directe Instructie is onmisbaar bij het op hoger gebruiks- en kennisniveau leren van woorden en vooral bij het leren van zaakvakbegrippen.