Nadenken over goed woordgebruik
Paul Filipiak
Taalleesdeskundige bij Filipiak Educatie en Multimedia
Geraadpleegd op 12-11-2024,
van https://wij-leren.nl/nadenken-over-goed-woordgebruik.php.
Het goed en breder gebruik van woordgroep-twee-woorden is erg belangrijk voor het goed kunnen luisteren, lezen, praten en schrijven. Hier volgen denkstimulerende voorbeelden voor de expliciete vergroting van goed woordgebruik die altijd moeten aansluiten bij de context van een verhaal. De betreffende denkactiviteiten kunnen ook in tweetallen worden gedaan op een coöperatieve manier, maar pas nadat je leerlingen de betekenis van de woorden al enigszins kennen in de context van een verhaal! Zomaar coöperatief werken met losse woorden is niet zo zinvol.
1. Goede en foute voorbeelden
Bij ‘Goede en foute voorbeelden’ geef je één voor één beschrijvingen van situaties waarvan je leerlingen moeten zeggen of het wel of niet het doelwoord aangeeft. Vraag je leerlingen daarbij altijd waarom zij het gegeven antwoord gaven.
Variant 1
Als ik iets zeg dat klinkt als onveilig, zeg dan “onveilig”. Zeg anders niets. Vraag de leerlingen waarom zij het gegeven antwoord gaven.
- Op een krakkemikkige brug over een diep ravijn lopen
- Een nieuw hoog kantoorgebouw verkennen
- Met één voet op een lange ladder staan
Merk op hoe je in deze opzet leerlingen steeds vraagt de doelwoorden te noemen, wat ook helpt om hen een krachtig klankbeeld van de woorden te laten opbouwen van de woorden die ze leren. Dat is belangrijk om ervoor te zorgen dat het woord in het geheugen van de leerlingen wordt verankerd.
Variant 2
Een andere variant op de activiteit goede/foute voorbeelden is leerlingen te vragen welke van de twee alternatieven het doelwoord weergeeft. Deze variant wordt meestal gepresenteerd als Wat zou er … ? of Wie is…? Vraag weer waarom.
Wat of wie zou zich voortslepen:
- Frankenstein in een kasteel of een geest in een kasteel.
- Een enorme dinosaurus of een poema.
- Een zware man of een slanke man.
- Een meisje dat erg moe was of een meisje in een race.
- Waar zou je uitzinnig van kunnen gaan schreeuwen: Van het snorren van een poes of van het sissen van een slang?
- Wat is er absurder: een hond met een bril of een hond die snurkt?
- Wat is veelzijdiger: een zware bontjas of een jas met een afritsbare voering?
Waarom?
Variant 3
Een andere variant van ‘goede/foute voorbeelden’ is leerlingen vragen om te kiezen welke van de twee doelwoorden een beschreven situatie weergeeft. Dit biedt wat meer uitdaging aangezien je leerlingen zich de betekenis van twee doelwoorden moeten herinneren en moeten beslissen welk woord past:
- Wil je dat mensen die de schoolmaaltijden koken veelzijdig of spaarzaam zijn? Waarom?
- Als je pas een nieuw paar schoenen zou kopen als je huidige schoenen zijn versleten, zou dat zuinig of ijverig zijn? Waarom?
- Als je de loterij net zou hebben gewonnen, zou je dan uitgelaten of melancholiek zijn? Waarom?
De volgende opzet is een eenvoudige variant. Wat zou gemakkelijker te weerstaan zijn:
- Praten tegen een vreemde of een metgezel? Waarom?
- Lachen om iemands grap of lachen om iemands fout? Waarom?
Variant 4
Hier is de laatste variant van ‘Goede/foute voorbeelden’ die de aandacht kan vestigen op de onderscheidende kenmerken van woorden die verwarrend kunnen zijn:
- Als je een hele speciale foto zou hebben van een vriend die is verhuisd, zou je dat dan een aandenken of een talisman noemen? Waarom?
- Als je een speciale sleutelhanger had zou je die dan een aandenken of een talisman noemen? Waarom?
2. Woordassociaties
Woordassociatie is een activiteit waarbij je leerlingen kunnen reageren door met één van de doelwoorden aan te geven wat er wordt bedoeld. Dergelijke denkactiviteiten bieden je leerlingen de gelegenheid om verbanden te leggen tussen nieuwe woorden, mensen, gebeurtenissen en andere zaken.
Variant 1
Voor de woorden vervelend, extravagant en pretentieus, kun je vragen welk doelwoord bij een van de onderstaande opmerkingen hoort:
- Ik heb de volledige toegestane zes maanden aan die video besteed.
- Ik kan het geen minuut langer meer van verdragen!
- U mag zich gelukkig prijzen dat ik in uw team zit.
Variant 2
Vraag leerlingen om een associatie (dit kan een persoon of een ervaring zijn) bij doelwoorden te geven en uit te leggen welk verband zij zien. Deze denkactiviteit hoort onder jouw begeleiding te worden uitgevoerd. Waarbij je leerlingen kunt helpen bij de uitleg van de redenen voor de associatie.
Woord | Associaties | Redenen/uitleg |
eloquent | President Obama | Obama was een begenadigd spreker. Mensen hebben het nog steeds over zijn speeches. |
alom aanwezig | Computervirussen | Virussen lijken overal voor te komen en men moet er altijd voor op zijn hoede voor zijn. |
trouw | Een vriend voor het leven hebben | Je bent altijd trouw aan die persoon. |
Variant 3
Bij deze variant horen je leerlingen een zin die betrekking heeft op één van de woorden waarna ze aangeven om welk woord het gaat. Vervolgens passen ze de zin zo aan dat het woord erin wordt opgenomen.
- Ik wilde zijn vragen niet beantwoorden, dus deed ik alsof ik hem niet hoorde. Welk nieuw woord hoort bij deze zin? (ontwijken). Ik wilde zijn vragen niet beantwoorden, dus ontweek ik hem.
- Melk is iets dat baby’s moeten drinken, (noodzaak). Melk is een noodzaak voor baby’s.
- Mijn moeder zei dat ik echt hard gewerkt had, toen ik het hele huis had schoongemaakt. Welk nieuw woord hoort bij deze zin? (ijverig ) Mijn moeder zei dat ik ijverig was geweest, toen ik het hele huis had schoongemaakt.
3. Bedenk situaties, contexten en voorbeelden
In de volgende activiteiten reik je je leerlingen geen keuzen aan zoals bij de activiteit goede/foute voorbeelden en de eenvoudige woordassociatie. Je vraagt nu namelijk aan je leerlingen om geschikte contexten of situaties te bedenken voor stellingen of vragen over de woorden. Het bedenken van het goed gebruik van woorden kan leiden tot het dieper nadenken over de toepassing van de woorden.
Variant 1
Voor de vragen hieronder moeten er situaties rondom diverse contexten worden bedacht.
- Wat zou een slimme hond kunnen leren als zijn baasje thuis komt?
- Hoe zou een uitstekende dag er voor eenden uitzien?
- Waarom is het eten van kliekjes spaarzaam?
- Waarom zou je een appel die je op straat hebt gevonden willen nauwkeurig willen bekijken?
Variant 2
In de volgende opzet vraag je je leerlingen opmerkingen te bedenken die mensen zouden kunnen maken en die je kunt te associëren met de doelwoorden.
- Wat zou het publiek kunnen zeggen over een voortreffelijke musicus?
- Wat zou een gul persoon kunnen zeggen tegen een vrek?
- Wat zou iemand die uitbundig is kunnen zeggen over je nieuwe fiets?
- Wat zou iemand die spaarzaam is kunnen zeggen als hij naar het prijskaartje van een jas kijkt?
Variant 3
Varianten binnen deze opzet zijn heel geschikt voor samenwerking binnen een kleine groep. Je kunt bijvoorbeeld de klas in vier groepen verdelen en elke groep laten reageren op hoe de verschillende personen onderstaande woorden in een zin gebruiken. Hoe zouden een ... kok … musicus … basketbalspeler … een leerkracht kunnen laten zien dat zij het volgende zijn:
- veelzijdig
- professioneel
- excellent
- deskundig
Variant 4
Vraag enkele groepjes een rij dingen te bedenken voor:
- drie dingen die catastrofaal zijn
- drie dingen die ridicuul zijn
- drie manieren waarop een turner flexibel is
- drie dingen die een filantroop zou kunnen doen
Uiteraard wordt een belangrijk deel van deze activiteiten gevormd door de gezamenlijke discussie over de antwoorden van de diverse groepen. Je kunt mogelijk creatievere antwoorden oproepen door de leerlingen te vertellen dat zij punten krijgen voor ideeën die verschillen van die van de andere groepen.
4. Woordrelaties
Je leerlingen laten nadenken over en laten reageren op de relatie tussen twee worden. Door met twee woorden te werken en met het mogelijk verband tussen hun betekenis en kenmerken, worden je leerlingen gestimuleerd nieuwe contexten voor die woorden te verkennen en nieuwe connecties tussen woorden op te bouwen. Deze activiteiten zijn nogal open van aard; je hoeft hiervoor de leerlingen alleen maar een woordpaar te geven en dan te kijken wat er ontstaat! Hier volgen enkele mogelijkheden.
Variant 1
Vraag leerlingen te beschrijven wat de relatie is tussen twee woorden. Bijvoorbeeld:
- consciëntieus/lukraak - Een mogelijk antwoord kan zijn: “Iemand die consciëntieus is zou dingen niet op een lukrake manier doen.”
- meelevend /advocaat – Een meelevende jurist kan optreden als advocaat voor iemand die zich anders geen jurist zou kunnen veroorloven.
Variant 2
Bovenstaande activiteit kan ook meer structuur krijgen door de vraag rond twee woorden te stellen en de leerlingen te vragen antwoorden te geven en hun antwoorden daarna toe te lichten. Bijvoorbeeld:
- Zullen mensen met prestige slagen? Waarom?
- Waar kan een nauwgezet persoon kwetsbaar voor zijn? Waarom?
- Kan iemand die nieuwsgierig is lastig zijn? Waarom?
Variant 3
Analogie biedt een andere vorm van woordrelatie. Je kunt er een aantal ontwikkelen, die deels door je leerlingen kunnen worden ingevuld. Uiteindelijk kun je leerlingen vragen hun eigen analogieën samen te stellen; volledig of met een missend deel dat weer door andere leerlingen wordt aangevuld. Hier volgen wat voorbeelden.
- Een vastberaden persoon is iemand die tot doel heeft iets echt gedaan te krijgen, terwijl een persoon die aarzelend is .......
- Je zou iemand als chagrijnig kunnen beschrijven als die altijd de slechte kant van dingen ziet. Aan de andere kant kun je iemand als opgewekt beschrijven als die …….
Variant 4
Vraag je leerlingen om zinsdelen op een woordlijn te plaatsen die een continuüm voorstelt en laat hen de plaatsing toelichten. Hoe verbaasd zou je zijn als:
- Een bijzonder fragiele plant die zou overleven in een Arctisch gebied?
- Een enthousiaste leerkracht die als piraat verkleed naar school kwam?
- Een vastberaden leerling die hoge cijfers haalt?
Minst verbaast………………………………………………………meest verbaast
Met de woordlijn kun je zo creatief zijn als je maar wilt! Hier is een grappige versie:
Ik kan er mee omgaan ………………………………ik kan er niet mee omgaan
- Elke dag iemand moeten ontwijken die ik niet mag
- Iedereen in de klas vindt je kleding afschuwelijk
- Gevoelig zijn voor buikgriep
- Je beste vriend(in) is plotseling terughoudend om met je te praten
Dit zijn een aantal woordlijn-tegenstellingen die je kunt gebruiken:
Aangenaam______________________________________________walgelijk
Gemakkelijk______________________________________________moeilijk
Kalm____________________________________________________eng
Stom____________________________________________________vet
Variant 5
Er zijn andere eenvoudige oefeningen waarbij je leerlingen moeten reageren op de gradatie van gekozen woorden. Bijvoorbeeld:
Laat met klappen zien in welke mate (niet, een beetje, veel) je graag:
- Je project beschreven zou willen zien met het woord belachelijk.
- Je wilt werken aan de afronding van je belangrijke toets in een chaotische omgeving.
- Je kamer beschreven zou willen zien als spookachtig.
5. Schrijven met de woorden
De volgende voorbeelden zijn manieren die je kunt gebruiken om leerlingen bij het schrijven te stimuleren om doordachte toepassingen van woorden te geven.
Variant 1
Geef je leerlingen het begin van een zin en vraag hen de zinnen af te maken. De kracht van deze opzet is dat je leerlingen niet het meest voor de hand liggende mogen schrijven
Het omdat verlangt van de leerlingen uit te leggen waarom.
- De koning voelde zich confuus, omdat ...
- De koningin was relaxed, omdat ...
- Het kind was perplex, omdat ...
Er zijn veel manieren waarop deze activiteit in de klas kan worden uitgevoerd. Bij beginnende woordleerders kunnen de zinnen individueel, in tweetallen of in groepen worden afgemaakt. Het is ook mogelijk om diverse woorden aan groepjes leerlingen te geven, waarmee zij zinnen af moeten maken. Laat ze daarna opdrachten bedenken en uitwisselen met een andere groep die begonnen zinnen van hun medeleerlingen moet afmaken.
Variant 2
Je kunt uitgebreidere schrijfoefeningen bedenken met de volgende oefeningen:
- Denk aan een moment waarop je je ijverig, jaloers of vreedzaam voelde. Schrijf iets over waarom je je zo voelde.
- Bedenk wanneer je misschien moet onderzoeken, samenwerken of indruk moet maken. Schrijf een stukje waarin je hierover vertelt.
- Bedenk iemand die je zou kunnen beschrijven als: vroeg wijs, nauwgezet, standvastig. Vertel wat voor persoon dat is.
Variant 3
Je kunt stimuleren dat je leerlingen een aantal van hun woorden in een schrijfoefening gebruiken, door een interessante veronderstelling te geven en hen te vragen om drie, vier of vijf van hun woordenschatwoorden in het verhaal te verwerken. Een aantal favorieten:
- Onderweg naar het overdekte winkelcentrum gaan alle lampen uit.
- Je komt aan in een nieuwe stad en mensen denken daar dat je een beroemdheid bent.
- Je vindt voor de deur een pup met een zak geld rond zijn nek.
6. Terug naar de verhaalcontext
Doordat je leerlingen terugkeren naar de oorspronkelijke context waarin zij de woorden hebben leren kennen, is het zelfde verhaal een krachtige manier waarop de verbinding tussen het begrip van de woorden en het begrip van ideeën in het verhaal wordt versterkt. Zo staan hieronder twee vragen uit een langere tekst:
Toen Kevin in de kamer van mijnheer Jansen kwam lezen, zei mijnheer Jansen tegen Kevin: als jij, in plaats van je jonge broertje te intimideren, hem nu zou proberen te evenaren en je verstand zou gebruiken, dan zou je de dingen misschien veel makkelijker vinden. Wat bedoelde mijnheer Jansen?
- Zoek voorbeelden van intimidatie uit het hele verhaal.
- Zoek voorbeelden in het verhaal van Simon die Eva tracht te evenaren.
Geraadpleegde literatuur
Deze denkactiviteiten met betrekking tot goed woordgebruik in grammaticaal goede zinnen zijn ontleend aan:
- Beck, I., McKown, M., & Kucan, L. (2010). Veel gestelde vragen over woordenschatonderwijs. OMJS.
Zie ook hun andere boekwerken:
- Beck, I., McKown, M., & Kucan, L. (2008). Creating Robust Vocabulary; Frequently Asked Questions & Extended Examples..
- Beck, I., McKown, M., & Kucan, L. (2002). Bringing Words To Life; Robust Vocabulary Instruction.