Woordselectie (3) -4-
Paul Filipiak
Taalleesdeskundige bij Filipiak Educatie en Multimedia
Geraadpleegd op 04-10-2024,
van https://wij-leren.nl/pratend-en-lezend-woorden-leren-woordselectie-woordkennis-taalbeschouwing.php.
Kinderen leren de hele dag door woorden. Het ene woord leren kinderen via instructie, het andere woord incidenteel. Je woordenschatonderwijs moet voor kinderen genoeg mogelijkheden bieden om deze woorden tegen te komen en te kunnen leren. Dit artikel is onderdeel van een serie waarin de vormgeving van woordenschatonderwijs besproken wordt. Hier staat een overzicht van alle artikelen en bronnen.
Bij je woordkeuze dien je rekening te houden met enkele eigenaardigheden van woorden. Die komen namelijk voor in woordcombinaties (collocaties), woordfamilies, homoniemen, polysemen, woordregister en woordclusters. Je begeeft je hiermee dan op het domein van woordkennis en taalbeschouwing.
Woordcombinaties (collocaties)
Bij een woord heb je niet alleen associaties met losse woorden, maar ook met woordcombinaties en woordfamilies. Bijvoorbeeld woorden uit een verhaal Waar hoor ik thuis:
Los woord | Woordcombinatie | Woordfamilie |
de klank | vertrouwde klanken | klinken, klonk, geklonken, klinkend |
besteden | geld besteden | de besteding, besteed, besteedt, |
Woorden komen vaak voor in woordcombinaties zoals vriesdroog, neem het maar aan, vast en zeker, uit het oog uit het hart, geld verspillen, tijd verspillen, geld besteden, aandacht besteden, de bal stuitert, blond haar. (Terwijl blond behang niet gangbaar is, maar blond bier weer wel). Dergelijke woordcombinaties komen ook voor in de vorm van idioom, zoals op de hoogte zijn, het loodje leggen. Deze woorden hebben met elkaar een bijzondere betekenis, die niet direct uit de betekenis van de afzonderlijke woorden is af te leiden.
Woorden als verspillen, besteden, kosten, investeren en tekort kunnen worden gebruikt bij tijd en bij geld: Je verspilt je tijd/geld. Waaraan besteed je je geld/tijd? Dat kost veel tijd/geld'. Daar investeer ik mijn tijd/geld niet in. Tijd/geld te kort. Het zijn metaforische woordcombinaties.
Het gemakkelijk kunnen oproepen van woorden bij het spreken en schrijven kan bijvoorbeeld worden bevorderd door woorden in frequent voorkomende uitroepen te onthouden. Zoals: Pas op! Met de auto. Houd hem vast! Zo ver als ik weet. Denk je niet dat…? Wat dat betreft. Ik bedoel… Hee, wacht even! Luister, Kijk hier! Hoe staat het ermee? Ik zie je volgende week. Erg bedankt.
De aandacht voor woordcombinaties in de tekst vergemakkelijkt het leren van woorden en versnelt het lezen. Woorden worden met elkaar in het geheugen opgeslagen, hetgeen het opdiepen van woorden bij alledaags taalgebruik vergemakkelijkt.
In veel bestaande woordenlijsten wordt nog vooral gewerkt met losse woorden zonder context; dat is te eenzijdig.
Dagelijks taalgebruik is vaak het aaneenrijgen en flexibel gebruik van woordcombinaties die je als één geheel kent. Het is dus belangrijk om op te merken, dat het bij woordselectie niet alleen gaat om het selecteren van losse woorden op woordenlijsten. Er is in het huidige woordenschatonderwijs en in toetsing nog steeds een overwaardering voor de kennis van geïsoleerde woorden. In onderzoek komt naar voren dat het losse-woordjes-onderwijs, ontoereikend is.
De variatie van contexten waarin woorden adequaat gebruikt worden is immers zó groot, dat het kennen van één betekenis van het woord in isolatie te beperkt is voor goed taalgebruik. Aan de andere kant is het zo, dat door een woord in veel verschillende gebruikszinnen toe te laten passen, 'decontextualisering' plaatsvindt, waardoor de betekenis van een woord niet eenzijdig verbonden blijft aan slechts aan één gebruikszin, aan één situatie of plaatje, of aan één definitie. Bijvoorbeeld: de woordcombinaties een tijdje geleden, weg met de dieven, kunnen worden gebruikt om nieuwe woordcombinaties te maken: een jaartje geleden, weg met de tirannen.
Woordcombinaties kunnen dus goed gebruikt worden voor het laten maken van nieuwe zinnen. Door dit veel te doen ontwikkelen kinderen een gevoel voor zinsbouw. Vandaar dat woordenschat en zinsbouw grammaticaal met elkaar samenhangen. Men denkt dat de meeste taal is opgebouwd uit vaste en variabele uitdrukkingen bestaande uit woordcombinaties die meer zinssamenhang (syntactische structuur) hebben dan ooit gedacht (Schmitt, 2009).
Woordenschat en grammatica zijn daardoor in taalgebruik niet goed te scheiden, maar schijnen in de hersenen wel in verschillende neurologische netwerken opgeslagen te zijn. Taal wordt dus bij het praten niet woord voor woord geconstrueerd, maar ‘sleutelwoord’ voor ‘sleutelwoord’, elk met eigen “omgevingswoorden”. De juiste grammatica, de woordvormen(morfologie) en de taalklanken (fonologie) worden in taalgebruik, anders gezegd, sterk opgeroepen door het specifieke woord dat je kiest als je iets wil zeggen of schrijven.
Woordfamilies
Men spreekt niet alleen over woordcombinaties, maar ook over woordfamilies. Bijvoorbeeld een woordfamilie van de woordvormen van een woord, zoals bezoeken, de bezoeker, de bezoekster, het bezoek, bezocht: een morfologische woordfamilie. Indien in dit verband wordt gesproken over de beheersing van 2000 woorden, dan zou men dit willen verbreden tot de beheersing van 2000 woordfamilies. Het is geen gek idee om bij het leren van woorden ook expliciet, via Directe Instructie, de woordfamilies aan te leren. Daarbij is de ontwikkeling van de woordvorming bij kinderen belangrijk, zoals met betrekking tot enkel- en meervoud, voor- en achtervoegsels, en dergelijke. Kinderen met een woordenschatachterstand blijken namelijk ook achter te zijn in hun kennis van woordfamilies en morfologie en aandacht hiervoor verlaagt hun leerlast.
Meer betekenissen van één woord
Een woord is polyseem als het meer dan één betekenis heeft, maar de verschillende betekenissen wel met elkaar verband houden. Bij polysemie worden de verschillende betekenissen onder één woord in de woordenboeken opgenomen.
- pad (= 1. smalle weg die ontstaat door voetstappen van mensen of dieren, 2. aangelegde weg voor voetgangers en fietsers, 3. route in de directorystructuur van een computer, 4. (figuurlijk) levensweg)
- hark (= 1. werktuig, 2. stijf, houterig persoon)
Polysemie is te onderscheiden van homonomie, wat betrekking heeft op een toevallige gelijkenis van twee of meer woorden: het woord steen vertoont polysemie. Het kan kei betekenen, maar ook edelsteen in een ring.
Anders gezegd, twee woorden zijn homoniem als ze een gelijke vorm maar een duidelijk verschillende betekenis hebben. In strikte zin houdt homonymie in dat zowel de uitspraak als de spelling als de woordsoort gelijk is. Bij homonymie in ruimere zin is het voldoende dat de uitspraak en de spelling gelijk zijn; de woordsoort kan dan verschillen. Homonieme woorden worden als afzonderlijke woorden in de woordenboeken opgenomen.
- pad (= smalle weg)
- pad (= kikvorsachtig dier)
- gerecht (= voedsel)
- gerecht (= rechtbank)
- arm (= lichaamsdeel, zelfstandig naamwoord)
- arm (= niet rijk, bijvoeglijk naamwoord)
Bron: TeamTaaladvies (2022). polysemie / homonymie.
Het woord 'spelen' heeft verschillende ook homonieme betekenissen in verschillende contexten:
- Wij spelen schooltje.
- Wij spelen met de bal.
- De acteurs speelden goed;
- De violist speelde een stuk van Mozart.
Het gaat om een speciale figuratieve betekenis van woorden met betrekking tot speciale onderwerpen en om verschillende betekenissen van het woord in verschillende contexten.
Je leerlingen moeten eerst de basisbetekenis kennen.
Dit is vaak de meest concrete betekenis van het woord: met de bal spelen. Daarna kunnen ze bijvoorbeeld het woord spelen oefenen in de context van verschillende zinnen met daarin de violist, de acteur, de bal en het schooltje.
Woordregister
Een andere ‘woordfamilie’ is het register van een woord. In welke situatie gebruik je bijvoorbeeld de woorden besturen en rijden op?
fiets | brommer | auto | truck | paard | kameel | |
besturen | ||||||
rijden op |
Het is nuttig dat je leerlingen expliciet de juiste woordkeus leren in woordgebruik. Ze leren bijvoorbeeld dat een geschikte situatie en een geschikte plaats gezegd kunnen worden, maar niet bijvoorbeeld een geschikte kat (afgezien van het misbruik van katten als proefdieren). In de woorden lachen, grinniken, giechelen, schateren heeft het woord lachen de minste registerlading, omdat het woord in verschillende contexten gebruikt kan worden. Wanneer gebruik je de andere varianten van lachen? Welke voertuigen kun je afvlaggen: een raceauto, een bus, een taxi? Wanneer zou je een bus kunnen afvlaggen?
Woordrubrieken
De zinsbetekenis van woorden is belangrijker dan de rubrieksbetekenissen of clusterbetekenis van woorden (een mes, een vork, een lepel …… het bestek). Er moet in de basisschoolleeftijd een geleidelijke overgang zijn van het leren van zinsbetekenissen van woorden, naar de rubrieks-betekenissen van woorden. In de literatuur is overigens niet bekend hoe die overgang precies verloopt.
De verschuiving van de beheersing van de zins- naar rubrieksbetekenis van woorden zou te maken hebben met een zich ontwikkelend gevoel voor zinsbouw. Ook lijkt het erop dat die verschuiving eerst plaatsvindt voor zelfstandige naamwoorden, daarna voor bijvoeglijke naamwoorden en dan geleidelijk ook voor werkwoorden.
Pas bij een grotere woordenschat van bijvoorbeeld meer dan 3000 woorden, kunnen kinderen geleidelijk ook de diverse rubrieksrelaties tussen woorden of woordclusters leren. Dit zou tevens het onthouden van woorden in het zogenoemde ‘mentale lexicon’ bevorderen; een denkbeeldig woordenboek in je hoofd, waarin woorden in onderling verband opgeslagen zouden zijn.
Bijvoorbeeld, de synonieme betekenisrelatie van vertrekken - weggaan; een deel - geheel - betekenis: huis - keuken; slenteren als een bepaalde manier van lopen; het woord spreken met twee antoniemen fluisteren en schreeuwen; het woord snurken, dat slapen impliceert, en dergelijke.
Het gaat dan eigenlijk om een soort van taalbeschouwing op het gebied van woordenschat, waarbij abstracte kenmerken van woorden met elkaar worden verbonden.
Voor consolidering of taalbeschouwing met betrekking tot de rubrieksbetekenis van woorden zijn een aantal visualiseringen bekend in de Viertaktaanpak (Verhallen, 2009), zoals woordtrappen voor woorden in een betekenisrelatie van gradatie, parachute voor abstractere meeromvattende verzamelbegrippen, woordkast voor tegenstellingen, woordspin voor nevenschikking. Voorbeelden:
- Woorden worden in verschillende gradaties aangeboden: Goed, voldoende, slecht.
- Woorden worden samengesteld: Er zit geen zout in het eten, het is zoutloos.
- Woorden worden in relatie tot tijd aangeboden: 's Middags, overdag, morgen.
- Woorden worden in relatie tot een plaats aangeboden: Binnen, buiten.
- Woorden die in elkaars verlengde liggen en min of meer contrasteren worden gezamenlijk aangeboden: Zomer, herfst, winter en peper en zout.
- Woorden die een hiërarchisch verband hebben: dier, vogel, uil, sneeuwuil.
- Tegenstellingen: warm, koud.
Onderwerpen als collocaties, woordfamilies, homonomie en polysemie, woordregister en woordrubrieken of woordclusters, vragen meer methodische onderwijstijd en je taalbeschouwende aandacht. De kinderen moeten zich van deze woordverschijnselen bewust worden, zich erover verwonderen en er nieuwsgierig naar worden: woorden in verschillende contexten kunnen van betekenis veranderen.
Pas als ze zelf - in kleine groepjes - op zoek zijn geweest naar die grappige woordeffecten en dat met elkaar onder woorden hebben gebracht, is het zinvol om er Directe Instructie over te geven.
Zie ook het artikel Woorden en betekenissen: woordenschat verbinden met taalbeschouwing.
Samenvatting
Bij een woordselectie voor een incidentele of juist een expliciete en meer tijd vragende aandacht, kun je gebruik maken van woordenlijsten die vaak zijn gebaseerd op woordfrequentie. Je houdt rekening met slechts een beperkte hoeveelheid woorden die je expliciet aandacht kunt geven, mede afhankelijk van de woordleerbehoeften van je leerlingen en de beschikbare onderwijstijd. Speciale aspecten van woordselectie hebben betrekking op collocaties, woordfamilies, de meerdere betekenissen van hetzelfde woord in verschillende zinnen, het woordregister van een woord en de mogelijkheid van het samenbrengen in woordrubrieken of woordclusters, van verschillende woorden die een betekenisrelatie hebben. Dit vraagt expliciete methodische en taalbeschouwende instructie met betrekking tot woordkennis.