Kijk ook eens bij ons begeleidingsaanbod voor schoolontwikkeling!

Leren leerlingen van het vmbo anders?

Geplaatst op 18 maart 2023

Leren in het vmbo: kenmerken van leerlingen en didactische implicaties

Het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) vormt een belangrijk onderdeel van het Nederlandse onderwijssysteem. Hoewel ongeveer zestig procent van de Nederlandse jongeren op enig moment vmbo-onderwijs volgt, is er verrassend weinig empirisch onderzoek beschikbaar over de specifieke manier van leren van deze groep. Vooral verschillen tussen leerlingen in de vier leerwegen van het vmbo zijn nauwelijks onderzocht. Wel bestaan er studies die vmbo-leerlingen vergelijken met leeftijdsgenoten uit andere onderwijssectoren, zoals havo en vwo. Deze leveren waardevolle inzichten op over hun leerstijl, behoeften en motivatie.

Vier leerwegen in het vmbo

Het vmbo kent vier leerwegen die verschillen in theoretische en beroepsgerichte oriëntatie:

Leerweg

Kenmerken

Doorstroom

Eindtoetsindicatie

Basisberoepsgerichte leerweg (bb)

Sterk praktijkgericht

mbo-2

501–520

Kaderberoepsgerichte leerweg (kb)

Beroepsgericht

mbo-3 en mbo-4

523–528

Gemengde leerweg (gl)

Combinatie van theorie en praktijk

mbo-4 of havo

533–539

Theoretische leerweg (tl / mavo)

Theoretisch algemeen vormend

mbo-4 of havo

533–539

In 2024 worden de gl en tl samengevoegd tot één leerweg waarin algemene vakken gecombineerd worden met een beroepsgericht vak.

Minder talig en zelfstandig, maar praktischer ingesteld

Een terugkerende bevinding in het onderzoek is dat vmbo-leerlingen gemiddeld genomen minder talig zijn dan hun havo- en vwo-leeftijdsgenoten. Ze beschikken vaak over een kleinere woordenschat, hebben meer moeite met lezen en vinden het lastig om fragmentarische informatie in een groter geheel te plaatsen. Daarnaast zijn ze minder goed in staat om zelfstandig te leren, informatie te structureren en taken te plannen. Ook kunnen ze minder goed omgaan met complexiteit, bijvoorbeeld het gelijktijdig uitvoeren van meerdere taken of het interpreteren van abstracte begrippen.

Tegenover deze zwakkere kanten staat echter een aantal sterke punten. Vmbo-leerlingen zijn doorgaans praktischer ingesteld: ze leren liever door te doen dan door te lezen en kunnen relatief goed lesstof vertalen naar de praktijk. Dit maakt hen geschikt voor taakgerichte, contextgebonden leeromgevingen waarin vaardigheden en toepassing centraal staan.

Vergeleken met generatiegenoten

Een reeks onderzoeken van Hiteq (o.a. Groeneveld & Van Steensel, 2008) vergeleek vmbo-leerlingen met de zogenoemde ‘Generatie Einstein’ (geboren tussen 1985 en 2000), die bekend staat om haar digitale vaardigheden, creativiteit en vermogen tot multitasken. Uit de Hiteq-studies blijkt dat vmbo’ers hier juist in achterblijven. Ze hebben meer moeite met multitasken, ervaren sneller informatie-overload en zijn meer afhankelijk van duidelijke instructie en structuur. Ze leren liever niet in netwerken, geven de voorkeur aan directe uitleg van een docent, en hebben weinig affiniteit met tekstgebaseerd leren.

Opmerkelijk is dat vmbo-leerlingen vooral waarde hechten aan vakinhoudelijke en didactische competenties van hun docenten. Ze willen dat leraren helder uitleggen, de leerstof beheersen en geduldig zijn. Coachingsvaardigheden of het stimuleren van autonomie worden als minder belangrijk ervaren.

Zelfbeeld en sociaal-emotionele kenmerken

Vmbo-leerlingen hebben in vergelijking met havisten en vwo’ers een negatiever zelfbeeld. Dit blijkt onder meer uit het onderzoek van Van den Bulk (2011), waarin vmbo’ers aangeven zich bewust te zijn van hun lagere maatschappelijke status. Ze ervaren hun onderwijsniveau als minder gewaardeerd en denken dat ze hun positie alleen met hard werken kunnen verbeteren. Dit negatieve zelfbeeld kan de motivatie en het leerplezier van leerlingen onder druk zetten.

Tegelijkertijd beschikken vmbo-leerlingen juist over een sterker inlevingsvermogen dan hun leeftijdsgenoten. Ze blijken vaak goed in staat zich te verplaatsen in anderen, wat een waardevolle sociaal-emotionele competentie is. Dit biedt kansen voor pedagogisch-didactisch handelen: een sociaal veilige leeromgeving waarin empathie en samenwerking worden gestimuleerd, sluit goed aan bij hun kwaliteiten.

Didactische implicaties: realisme, afwisseling en ondersteuning

De motivatie van vmbo-leerlingen kan versterkt worden door leeromgevingen te creëren die aansluiten bij hun belevingswereld en voorkeuren. Smit (2017) en Van der Neut e.a. (2005) tonen aan dat vmbo’ers vooral gebaat zijn bij:

  • Realistische en betekenisvolle contexten, waarin opdrachten duidelijk gekoppeld zijn aan de praktijk of het dagelijks leven.
  • Afwisselende werkvormen, zoals groepsopdrachten, praktijkopdrachten en visuele leermiddelen.
  • Leerlinggerichte benaderingen, waarin leerlingen zelf keuzes kunnen maken en actief worden betrokken bij het leerproces.
  • Structuur en ondersteuning, met heldere uitleg, voorspelbare opbouw en begeleiding bij het ordenen van informatie.

Docenten in het vmbo vervullen hierbij een dubbelrol: enerzijds zijn zij vakinhoudelijke experts, anderzijds coachen zij leerlingen in het ontwikkelen van zelfregulatievaardigheden. Omdat veel vmbo’ers moeite hebben met zelfsturing, is het essentieel om hen bewust strategieën aan te leren waarmee zij hun motivatie en leerproces kunnen beïnvloeden.

Voorbeelden van motivatiestrategieën

Het toepassen van motivatiestrategieën kan vmbo-leerlingen helpen bij het omgaan met uitstelgedrag en het volhouden van schooltaken. Enkele praktische strategieën die aangeleerd kunnen worden, zijn:

  • Tegen jezelf zeggen dat je moet beginnen met werken (zelfinstructie).
  • Een vaste tijd plannen om huiswerk te maken.
  • Jezelf belonen na afronding van een taak (bijvoorbeeld een korte pauze of iets leuks doen).
  • Zicht houden op je voortgang, bijvoorbeeld via een planner of visueel schema.

Door het ontwikkelen van deze vaardigheden kunnen vmbo-leerlingen hun zelfbeeld verbeteren en meer grip krijgen op hun leerproces.

Conclusie

Hoewel vmbo-leerlingen als groep gekenmerkt worden door minder taligheid, zelfstandigheid en abstractievermogen, beschikken zij ook over waardevolle kwaliteiten, zoals praktische gerichtheid en inlevingsvermogen. Deze eigenschappen vragen om een pedagogisch-didactische aanpak die gericht is op structuur, ondersteuning, realistische contexten en afwisseling. De docent is hierbij meer dan kennisoverdrager: hij of zij is ook motivator, begeleider en ontwerper van betekenisvol onderwijs.

Meer onderzoek naar de leerkenmerken van leerlingen binnen de verschillende leerwegen van het vmbo is gewenst, maar de bestaande inzichten bieden al duidelijke aanknopingspunten voor het vormgeven van effectief en motiverend onderwijs voor deze grote groep leerlingen.

Geraadpleegde bronnen 

[1] Deze en de volgende percentages leerlingen per leerweg zijn een bewerking van voorlopige cijfers over 2020/21 van Open data CBS, geraadpleegd op 25 augustus 2021.

[2] Deze en de volgende scores zijn gebaseerd op OCW in cijfers, geraadpleegd 25 augustus 2021. De koppeling tussen Eindtoetsscore en schooltype kan per jaar wisselen. Een score 533-539 voor tl en gl gold in 2018/19 en werd toen overigens ook verbonden met mogelijke doorstroom naar havo. Voor havo-vwo gold 540-544 en voor vwo 545-550 als passende Eindtoetscore.

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 4000+ artikelen.