Kennisplatform
Nog enkele plaatsen vrij bij Medilex: Congres Kleutertaal.

Leren leerlingen van het vmbo anders?

Geplaatst op 18 maart 2023

Onderzoek naar kenmerken van het leren van vmbo-leerlingen in de verschillende leerwegen is bijna niet gedaan. Wel weten we dat vmbo’ers  meestal minder talig en zelfstandig zijn dan havisten en vwo’ers en dat ze een negatiever zelfbeeld hebben. Tegelijkertijd zijn ze meer praktisch gericht en hebben ze een beter inlevingsvermogen. Het is belangrijk om vmbo’ers een realistische en afwisselende leeromgeving te bieden en hen motivatiestrategieën aan te leren.
Het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) heeft vier leerwegen:

  • de basisberoepsgerichte leerweg;
  • de kaderberoepsgerichte leerweg;
  • de gemengde leerweg  en de theoretische leerweg.

De eerste is het meest beroepsgericht en de laatste het minst. Onderzoek naar verschillen in de manier van leren tussen leerlingen in de vier leerwegen is er niet of nauwelijks. Daar kunnen we dus ook geen op onderzoek gebaseerde uitspraken over doen. Wel is er enig onderzoek dat vmbo’ers vergelijkt met leeftijdsgenoten in andere schooltypen. Dat levert de volgende kenmerken op.

Vmbo’ers zijn praktischer, maar minder talig en zelfstandig

In het algemeen zijn vmbo’ers meer praktisch gericht, minder talig en minder zelfstandig in vergelijking met havisten en vwo’ers. Ook kunnen ze minder complexiteit aan, zoals meer dingen tegelijk doen. Ze leren liever door te doen dan door te lezen en hebben meer behoefte aan ondersteuning bij het leren (instructie, hulp bij structuren en informatieverwerking) omdat hun zelfregulerend en zelfmotiverend vermogen relatief laag is.

Vergelijkbare bevindingen komen uit een serie onderzoeken over kenmerken die worden toegeschreven aan de zogeheten generatie Einstein (geboren tussen 1985 en 2000). Het gaat daarbij om jongeren die zijn opgegroeid in de digitale informatiesamenleving en daar goed hun weg in kunnen vinden. Ze kunnen zelfbewust werken en leren in (online) sociale netwerken, zijn creatief, kunnen snel schakelen en multitasken, en zijn meer gericht op zelfontplooiing dan op geld verdienen.
Vmbo’ers blijken (volgens henzelf, docenten en ouders) wat betreft hun manier van leren en informatie verwerken verhoudingsgewijs minder zelfstandig te zijn dan generatiegenoten; ze zijn meer aangewezen op instructie en hebben hulp nodig bij het structureren en duiden van informatie. Ze willen verder vooral dat docenten aardig en didactisch vaardig zijn, en vakkennis hebben; coachingsvaardigheden vinden ze minder belangrijk. Netwerkleren met anderen heeft niet hun voorkeur en leren via tekst ook niet.

In vergelijking met leerlingen in andere onderwijssectoren komt naar voren dat vmbo’ers relatief beter zijn in het vertalen van lesstof naar praktijk. Ze hebben wel meer moeite met lezen en om fragmentarische informatie in een groter geheel te plaatsen. Ze ervaren meer informatie-overload en kunnen minder goed multitasken.

Vmbo’ers hebben ongunstig zelfbeeld én een beter inlevingsvermogen

Het vmbo wordt in onze samenleving doorgaans lager gewaardeerd dan havo en vwo. Dit is terug te zien in het zelfbeeld van leerlingen, zo blijkt uit een onderzoek op basis van observaties, diepte-interviews en vragenlijsten. Vmbo’ers hebben een ongunstiger beeld van zichzelf in vergelijking met havisten en vwo’ers. Ze zijn zich bewust van verschillen in sociaal-economische status en zijn van mening dat ze hun lagere uitgangspositie alleen door hard werken kunnen verbeteren. Tegenover een negatiever zelfbeeld staat wel dat vmbo’ers zich doorgaans beter kunnen inleven in anderen.

Vmbo’ers gebaat bij realistische, afwisselende leeromgeving en motivatiestrategieën

Als docent kun je de motivatie van vmbo’ers vergroten door interessante, realistische en afwisselende situaties, en werkvormen en leerinhouden aan te bieden die aansluiten bij hun belevingswereld. Hun motivatie voor school is gebaat bij minder docentgerichte en meer leerlinggerichte leeromgevingen waarin zij (samen) leren aan de hand van opdrachten in realistische en betekenisvolle contexten. Ze kunnen dan zelf keuzes maken en hebben toegang tot meer bronnen. Docenten zijn daarbij zowel expert als coach.
Verder is het belangrijk om leerlingen vaardigheden bij te brengen waarmee ze hun zelfregulatie kunnen versterken. Ook kun je leerlingen leren om zichzelf te motiveren door motivatiestrategieën toe te passen. Voorbeelden daarvan zijn: tegen jezelf zeggen dat je aan het werk moet, op vaste tijdstippen leren, en jezelf daarna belonen.

Praktisch gericht

Vmbo-leerlingen zijn over het algemeen praktischer gericht, minder talig en minder zelfstandig dan leerlingen in havo en vwo. Ook kunnen ze minder goed overweg met complexiteit. Ze hebben een negatiever zelfbeeld, maar ook een beter inlevingsvermogen. Er is echter maar weinig onderzoek naar kenmerken van (het leren van) vmbo-leerlingen. Of dat leren verschilt tussen leerlingen in verschillende leerwegen van het vmbo is niet onderzocht.

Vier leerwegen in het vmbo

Het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) heeft in Nederland vier verschillende leerwegen. Het curriculum van de basisberoepsgerichte leerweg (basis) is van de vier leerwegen het meest beroepsgericht ingevuld. Met het diploma kun je doorstromen naar mbo-2. Ongeveer 17% van de vmbo-ers volgt deze leerweg.[1] Een Eindtoets-score van 501-520 wordt gezien als passend startniveau.[2] De kaderberoepsgerichte leerweg (kader) is minder beroepsgericht ingevuld dan de basisberoepsgerichte en geeft zicht op doorstroom naar mbo-3 en -4. Ongeveer 29% van de vmbo leerlingen volgt deze leerweg. Een Eindtoetsscore van 523-528 wordt gezien als passende startniveau.

De theoretische leerweg (tl, ook wel mavo) is algemeen vormend en nog niet gericht op een beroepskeuze. Met een tl-diploma kun je doorstromen naar mbo-4 of de havo. Ongeveer 40% van de vmbo-ers volgt deze leerweg. Ook met een diploma van de gemengde leerweg (gl) kun je doorstromen naar mbo-4 of havo, maar in tegenstelling tot vmbo-tl is het onderwijs in de gl zowel algemeen vormend als beroepsgericht. Ongeveer 14% van de vmbo-ers volgt deze leerweg. Voor zowel de tl als gl wordt een score van 533-539 op de Eindtoets Primair onderwijs gezien als passend startniveau. In 2024 worden beide leerwegen samengevoegd tot één nieuwe leerweg met naast algemene vakken een beroepsgericht vak.

Vmbo-ers zijn relatief praktischer gericht, minder talig en minder zelfstandig, en hebben verhoudingsgewijs meer moeite met complexiteit

Onderzoek naar verschillen tussen leerlingen in de vier leerwegen van het vmbo is er niet of nauwelijks, als het gaat om manieren van leren. Daar kunnen we dus ook geen op onderzoek gebaseerde uitspraken over doen. Wel is er enig onderzoek dat vmbo-ers vergelijkt met leeftijdsgenoten in andere schooltypen. Daaruit komt als algemeen beeld naar voren dat vmbo-ers verhoudingsgewijs praktischer gericht, minder talig en minder zelfstandig zijn, en minder complexiteit aankunnen. Ze leren liever door te doen dan door te lezen, en hebben meer behoefte aan ondersteuning bij het leren (instructie, hulp bij structuren en informatieverwerking) omdat hun zelfregulerend en zelfmotiverend vermogen relatief laag is (Den Boer e.a., 2004; Van der Neut e.a., 2005).

Vergelijkbare bevindingen komen uit een serie onderzoeken in opdracht van Hiteq. Zo onderzochten Groeneveld en Van Steensel (2008) op basis van enquêtes onder 1420 vmbo-leerlingen (waarvan 60% in een techniekopleiding) en interviews met docenten en ouders, of de kenmerken van vmbo-ers overeenkomen met de kenmerken die worden toegeschreven aan de generatie die geboren is tussen 1985 en 2000. Het beeld van deze generatie (Generatie Einstein) is, dat het gaat om jongeren die zijn opgegroeid in de digitale informatiesamenleving en daar goed hun weg in vinden, zelfbewust werken en leren in (online) sociale netwerken, creatief zijn, snel schakelen, multi-tasken en meer gericht zijn op zelfontplooiing dan op geld verdienen. De onderzoekers constateerden onder meer dat vmbo-ers (volgens henzelf, docenten en ouders) wat betreft hun manier van leren en informatie verwerken verhoudingsgewijs minder zelfstandig zijn dan generatiegenoten; ze zijn meer aangewezen op instructie, hulp bij structureren en hulp bij het duiden en plaatsen van informatie. Ze willen verder vooral dat docenten aardig zijn, didactisch vaardig zijn en vakkennis hebben; coachingsvaardigheden vinden ze minder belangrijk. Netwerkleren met anderen heeft niet hun voorkeur en leren via tekst ook niet.

Groeneveld, Benschop en Olvers (2010) bundelden de genoemde en verwante andere Hiteq-publicaties over kenmerken van leerlingen in vmbo, mbo, havo en vwo. Hieruit komt onder meer naar voren dat vmbo’ers (naar eigen zeggen en/of volgens docenten en ouders) vergeleken met leeftijdgenoten in andere onderwijssectoren relatief beter zijn in het vertalen van lesstof naar praktijk, meer moeite hebben met lezen, meer moeite hebben om fragmentarische informatie in een groter geheel te plaatsen, meer informatie-overload ervaren, en minder goed kunnen multitasken.

Vmbo-ers hebben een relatief ongunstig zelfbeeld én een beter inlevingsvermogen

Het vmbo wordt in onze samenleving doorgaans lager gewaardeerd dan havo en vwo. Dit is terug te zien in het zelfbeeld van leerlingen. Van den Bulk (2011) laat namelijk in haar proefschrift op basis van vergelijkend onderzoek met observaties, diepte-interviews en vragenlijsten bij 177 leerlingen vmbo, havo en vwo zien dat vmbo-ers een ongunstiger beeld hebben van zichzelf als leerling. Ze zijn zich bewust van verschillen in sociaal-economische status en zijn van mening dat ze de lagere uitgangspositie die ze hebben alleen door hard werken kunnen verbeteren. Tegenover een negatiever zelfbeeld staat dat vmbo-ers zich doorgaans beter kunnen inleven in anderen. Dit bleek met name toen de onderzoeker leerlingen foto’s liet rangschikken van mensen uit verschillende lagen van de samenleving en hen daarover verdiepend bevroeg.

Vmbo-ers hebben baat bij realistische, afwisselende, leerlinggerichte en leeromgevingen waarin docenten hen leren motivatiestrategieën toe te passen

Interessante, realistische en afwisselende situaties en werkvormen en leerinhouden die aansluiten bij de belevingswereld van leerlingen zouden de motivatie van leerlingen kunnen vergroten (Van der Neut e.a., 2005). Ook Smit (2017) komt in haar proefschrift op basis van vragenlijstonderzoek onder vmbo-ers tot de conclusie dat de motivatie van vmbo-ers voor school gebaat is bij minder docentgerichte en meer leerlinggerichte leeromgevingen. In dat soort leeromgevingen leren leerlingen (samen) aan de hand van opdrachten in realistische en betekenisvolle contexten, kunnen ze zelf keuzes maken, hebben ze toegang tot vele bronnen en zijn docenten zowel expert als coach. Docenten hebben onder meer een belangrijke rol om leerlingen vaardigheden bij te brengen om hun zelfregulatie te versterken en met name zichzelf te motiveren door motivatiestrategieën toe te passen. Voorbeelden van motivatiestrategieën zijn: tegen jezelf zeggen dat je aan het werk moet, op vaste tijdstippen leren, en jezelf daarna belonen.

Geraadpleegde bronnen 


[1] Deze en de volgende percentages leerlingen per leerweg zijn een bewerking van voorlopige cijfers over 2020/21 van Open data CBS, geraadpleegd op 25 augustus 2021.

[2] Deze en de volgende scores zijn gebaseerd op OCW in cijfers, geraadpleegd 25 augustus 2021. De koppeling tussen Eindtoetsscore en schooltype kan per jaar wisselen. Een score 533-539 voor tl en gl gold in 2018/19 en werd toen overigens ook verbonden met mogelijke doorstroom naar havo. Voor havo-vwo gold 540-544 en voor vwo 545-550 als passende Eindtoetscore.

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 3500+ artikelen.