Omgaan met gedragsproblemen
Anton Horeweg
Leerkracht, gedragsspecialist (M SEN) bij Gedragsproblemenindeklas.nl
Geraadpleegd op 04-10-2024,
van https://wij-leren.nl/interventie-gedragsproblemen.php
Probleemgedrag
Bij probleemgedrag kun je gemakkelijk in een valkuil terecht komen: "Dat kind zit altijd te praten. Dat kind heeft nooit zijn werk af." Dit soort teksten hoor je vast wel eens. Omdat gedragsproblemen een aanval lijken op jóu als leerkracht, speelt emotie logischerwijs vaak een behoorlijke rol.
Het blijkt dat veel leerkrachten bij probleemgedrag de neiging hebben te gaan twijfelen aan hun eigen capaciteiten. Zelfs al hebben ze al jaren laten zien, dat er met die capaciteiten niet zoveel mis is.
Om te voorkomen dat er door teveel emotie een vertekend beeld ontstaat over de problemen, is het handig om te kijken met zo objectief mogelijke "instrumenten."
Concretiseren van gedrag
Om een zo objectief mogelijk beeld te krijgen kun je de volgende vragen proberen te (laten) beantwoorden. Het woord "laten" staat er niet voor niets. Soms kun je beter iemand "van buiten" laten kijken naar het probleem. Uiteraard zijn er ook argumenten te bedenken waarom je beter zèlf kan kijken. Dit moet je voor jezelf uitmaken. Je kunt in ieder geval de volgende dingen proberen te achterhalen:
- Welk concreet gedrag laat het kind zien? "Het kind doet nooit iets," is daarbij niet concreet genoeg. Er is namelijk een behoorlijke kans dat het kind niet aan zijn schoolwerk is, maar wel een andere interessante(re) bezigheid heeft gevonden. Probeer dus te achterhalen wat dat dan is.
- Wanneer laat het kind dat gedrag zien? "Altijd" is géén optie. Denk aan mogelijkheden zoals: als we net binnen zijn, na een kwartiertje werken, als ik met mijn rug naar de groep sta, als ik andere kinderen iets uitleg, enz.
- Bij welke lessen speelt het ongewenste gedrag een rol? Bij rekenen wel en bij gym niet? Of andersom? In het uitvinden van deze vraag kan misschien wel een deel van de oplossing liggen.
- Zijn er situaties waarin het gedrag niet voorkomt? We zijn vaak geneigd te kijken waar het mis gaat. Als je echter weet wanneer het probleemgedrag zich niet voordoet, kan daar het aangrijpingspunt liggen voor uitbreiding van het gewenste gedag.
- Hoe vaak komt het voor? Twee keer per dag of twee keer per vijf minuten? Overigens zegt de frequentie niet alles over de hinder die het gedrag oplevert. Twee keer op een dag iemand keihard schoppen is in aantal niet zoveel, maar is misschien wel ernstiger dan twee keer per vijf minuten achterstevoren op je stoel zitten.
- Hoe lang is het gedrag al aanwezig? Begon het toen jij de groep kreeg? Begon het al in de peuterspeelzaal? Of begon het pas toen de ouders uit elkaar gingen?
- Wat zijn de gevolgen voor de omgeving (klasgenoten, leerkracht) van het kind?
- Zijn er factoren in de omgeving die het gedrag uitlokken of versterken? Hierbij kun je denken aan lachende klasgenootjes, maar ook aan de boze preek van de juf of meester. Ook de plaats in de klas kan gedrag uitlokken.
Observatie instrumenten
Er zijn verschillende manieren om probleemgedrag te observeren, zoals de ABC-methode, tijdsteekproef en positief-negatief ratio.
Een handige methode om het probleemgedrag in beeld te krijgen, zijn de tijdsteekproef en de turflijst. Hiermee kun je bepalen hoe vaak het gedrag voorkomt. Je kunt de tijdsteekproef een aantal keren doen op een vast tijdstip (bijvoorbeeld na de pauze, of op een ander moment dat het storende gedrag volgens jou voorkomt).
Je kunt ook kiezen om juist verspreid over de dag op verschillende tijdstippen te turven. Doe dit bijvoorbeeld een uur lang. In ieder geval moet je deze meting een aantal keren doen om een redelijk objectief beeld te verkrijgen.
Als je bepaald hebt hoe vaak het gedrag voorkomt, kun je gaan bekijken wanneer het voorkomt. Hiervoor kun je een ABC-observatie gebruiken. ABC staat voor Antecedents (dat wat vooraf ging), Behaviour (het gedrag) en Consequences (het gevolg).
De ABC-methode legt dus verband tussen het gedrag, datgene wat het gedrag opriep en de gevolgen van het gedrag.
Waarschijnlijk is het handiger om iemand anders deze observatie te laten maken. Je kunt ook een les op film opnemen en deze terugkijken.
Naast het gebruik van een Observatie kun je jouw eigen leerkracht gedrag bekijken m.b.v. de positief-negatief ratio.
Behalve het zo objectief mogelijk bekijken van het leerlinggedrag, is het namelijk ook raadzaam je eigen gedrag te bekijken. Om een positieve sfeer te verkrijgen en individuele leerlingen een competent gevoel te geven, moeten tegenover één correctie of negatieve uitspraak drie positieve staan om weer "neutraal" uit te komen.
Door je uitspraken te turven kun je aan de weet komen of je onbewust niet zorgt voor een negatief klimaat. Je kunt dit ten aanzien van je hele groep doen of ten aanzien van het kind met gedragsproblemen.
Het is goed mogelijk dat je zo'n kind vooral negatief benadert, omdat het vaak de fout in gaat. Het kind krijgt dan het idee dat het "nooit iets goed kan doen."
De gedragsproblemen in kaart gebracht. En nu?
Als je de gedragsproblemen in kaart hebt gebracht, kun je jezelf een aantal dingen afvragen:
- Welk probleem heeft het meeste effect op de omgeving en/of op het kind.
- Welk probleemgedrag is het makkelijkst te veranderen en geeft dus het meeste kans op succes.
- Welk gedrag heeft het meest positieve effect op andere gewenste gedragingen.
- Is het handiger de "omgeving" te veranderen? Denk aan leerkrachtgedrag, eisen die je stelt aan het kind, plek in de groep, enz.
- Mag ik het gedrag dat ik wil zien van dit kind wel verwachten? Bekijk hiervoor het ontwikkelingsmijlpalen overzicht.
Wat wil ik nu aanpakken?
Aan de hand van deze korte analyse kies je het probleem uit dat je wilt veranderen. Hiermee ga je aan de slag. Houd daarbij de volgende richtlijnen aan:
- Werk met het kind aan één probleem tegelijk. Jij kunt moeilijk aan meer problemen tegelijk werken en het kind al helemaal niet. Overigens blijkt bij een goede aanpak van één probleem, dat er soms spontaan verbetering optreedt op andere probleemgebieden.
- Bepaal het doelgedrag zo concreet mogelijk. Bijvoorbeeld: Het kind moet leren vijf minuten rustig te werken.
- Bepaal de deelstappen die tot het gewenste doel moeten leiden.
- Maak deze stappen zo klein, dat het kind succeservaringen kan opdoen. Bijvoorbeeld éérst twee minuten rustig werken.
- Ga met het kind (en ouders) in gesprek om het definitieve plan vast te stellen. Over die gesprekken vind je elders op deze site nog wat handige weetjes.
- Bepaal of een beloningssysteem nodig is. Overigens is een compliment óók een beloning!
- Bepaal samen hoe je de resultaten beoordeelt.
- Evalueer na bijvoorbeeld 6 weken. Evalueer ook tussendoor, maar houd in je achterhoofd dat nieuwe plannen vaak de eerste twee weken wel werken. Daarna is het nieuwe eraf en het eind nog niet in zicht.
- Als iets niet kan doe het dan niet. Kies wat anders. Dat lijkt een open deur. Toch ken je vast wel voorbeelden van het tegendeel. De leerkracht wil iets persé veranderen, maar uiteindelijk blijkt dat toch echt niet te lukken. Vraag je dus steeds goed af, of je streven reëel is.
Interventietechnieken
Hoe kan ik de problemen nu aanpakken?
Als je bepaald hebt welk gedrag moet veranderen, kun je bepalen welke interventietechnieken je wilt gebruiken. Dit zijn van te voren bepaalde manieren waarop je met het probleemgedrag om zult gaan. Versterken van doelgedrag is ideaal. Negeren kan nu eenmaal niet altijd.
- Er zijn interventietechnieken om gedrag te laten toenemen.
- Er zijn interventietechnieken om gedrag te laten afnemen/stoppen.
Interventie technieken om positief gedrag te laten toenemen
Gedrag blijft bestaan of neemt toe, als er positieve gevolgen aan vast zitten. In je groep kun je gebruik maken van:
- Sociale versterkers. Bijvoorbeeld een compliment geven, duim opsteken, enz.
- Direct feedback geven op het werk en de manier van werken. Veel kinderen vinden het fijn te vernemen hoe het werk is gemaakt en hoe ze gewerkt hebben.
- Activiteitenversterkers. Bijvoorbeeld een leuk klusje laten doen, even achter de pc mogen, enz.
- Ruilversterkers. Bijvoorbeeld de kinderen punten laten verzamelen die later inwisselbaar zijn voor iets leuks.
- Materiële versterkers. Bijvoorbeeld een leuke sticker geven, enz.
Gebruik bij het geven van versterkers de stap-voor-stap methode. Beloon dus niet pas als een doel gehaald is, maar beloon ook de stapjes op weg naar het doel. Zo zal het kind zien, dat het haalbaar is om een beloning te krijgen. Dus als het doel is twintig minuten blijven zitten en doorwerken, beloon je het kind voor elk stapje in de goede richting.
Bijvoorbeeld 3 minuten rustig aan het werk zijn. Stel het doel in overleg met het kind; wat denkt het kind dat haalbaar is? Je kunt best een beetje sturen, maar zorg dat het kind gelooft in de haalbaarheid. Als drie minuten gehaald is, stel dan vijf minuten als eis.
Interventie technieken om (ongewenst) gedrag te laten afnemen
De hieronder vermelde technieken gaan van positief naar negatief. De eerste techniek kun je dus beter hanteren dan de laatste.
- Versterken van doelgedrag dat tegengesteld/onverenigbaar is met het probleemgedrag. Als het kind stilzit, prijs het dan dat het zo rustig werkt.
- Uitdoven van het probleemgedrag. Het weghalen van de aandacht voor het gedrag. Negeren valt hieronder. Ook de time out valt hieronder. Dit is eigenlijk een extreme vorm van negeren.
- Boete geven voor probleemgedrag. Dit kun je hanteren als je een ruilversterkerssysteem gebruikt. Neem echter nooit alle gespaarde punten weg. Gebruik de boete nooit als enige middel.
- Straffen van probleemgedrag via andere vormen, zoals sociale straf (kritiek, standje, boos kijken). Ook de time-out kun je op dit niveau gebruiken. Zet het kind kort apart, bijvoorbeeld 3 minuten. Andere mogelijkheden zijn nog de activiteitenstraf (strafwerk maken, schoolplein vegen, enz.).
Verder kijken
Boeken:en
Website: www.gedragsproblemenindeklas.nl