Jean Piaget is een belangrijke ontwikkelingspsycholoog die leefde van 1896 tot 1980.
Eén van zijn bijdragen aan de psychologie is onder andere dat het potentieel om te leren en om bepaalde evenementen bewust te ervaren zich ontwikkelt met de leeftijd. Deze theorie wordt de cognitieve ontwikkelingstheorie genoemd.
Volgens Piaget bestaat kennis uit structuren. Piaget onderscheidde drie mechanismen waarmee kennis vergaard wordt: assimilatie, accommodatie en equilibratie.
Assimilatie (aanpassing):
Het toevoegen van een waargenomen handeling aan een bestaande structuur.
Een kind weet bijvoorbeeld dat een fiets een vervoermiddel is. Als het kind ontdekt dat auto's ook vervoermiddelen zijn, zal hij deze onderbrengen in de structuur van de vervoermiddelen.
Accommodatie (aanbrengen van kennis):
Het schema wordt veranderd door middel van assimilatie.
De structuur vervoermiddelen bevatte eerst alleen de fiets, nu is het kind er door assimilatie achter gekomen dat auto's ook vervoermiddelen zijn. Hierdoor is zijn structuur uitgebreid.
Equilibratie (onderhouden van kennis):
Door assimilatie en accommodatie worden structuren steeds uitgebreider. Kennis wordt dus steeds verder uitgebreid. Om evenwicht te houden tussen assimilatie en accommodatie, is equilibratie nodig. Equilibratie wordt tegenwoordig ook wel omschreven als zelfregulatie.
Piaget formuleerde vier verschillende stadia in de ontwikkeling van het kind. Een 'normale' ontwikkeling bestaat volgens Piaget niet.
Hieronder de vier stadia van ontwikkeling die Piaget onderscheidde. De leeftijden geven slechts een indicatie van de periode waarin bepaalde ontwikkelingen plaatsvinden.
Periode 1. Sensori-motorisch handelen (0-2 jaar)
De zintuiglijke en motorische ervaringen staan centraal bij het leren en ontwikkelen. Baby’s worden zich heel langzaam bewust van de relatie tussen eigen handelen en het effect hiervan op de omgeving. Ze leren door zich aan te passen en nieuwe ervaringen op te nemen in bestaande denkschema’s. Piaget noemt dit accommoderen en assimileren.
Periode 2. Pre-operationeel denken (2-7 jaar)
Het kind denkt in deze fase onsystematisch en onlogisch. Bovendien stelt het zichzelf als middelpunt van de wereld, hiermee is het kind egocentrisch: zoals het kind de wereld ervaart, zo is de wereld ook. In deze periode gaat het kind begrippen en strategieën gebruiken om vat te krijgen op de hem omringende wereld. Tellen, categoriseren en sorteren worden toegepast om zo ordening aan te brengen in de wereld. Het kind leert om te gaan met hoeveelheden en vormen.
Periode 3. Concreet-operationeel denken (7-12 jaar)
In deze fase gaat het kind systematisch en logisch denken. Termen als hoeveelheid, lengte, gewicht en substantie worden eigen gemaakt en toegepast. Motorisch handelen, taal en symbolen worden gebruikt om te leren of ontwikkelen. Langzaam ontdekt het kind het verschil tussen levende dingen en levenloze dingen.
Periode 4. Formeel-operationeel denken (vanaf 12 jaar)
Tijdens deze fase leert het kind abstract te denken en redeneren. In deze fase kunnen kinderen zichzelf vragen stellen die ze willen onderzoeken. Ze zijn nieuwsgierig naar verschillende oplossingen voor een bepaald probleem. Het kind leert zich dingen te verbeelden, kan zich een beeld vormen van een ideaal. Het kind kan redeneren door gebruik te maken van beelden, metaforen en vergelijkingen.
Inzichten Piaget
Een leerling kan in verschillende periodes tegelijkertijd zitten, er is dus geen strikte volgorde of scheiding van de vier periodes. Inzicht in de ontwikkeling van kinderen, de manier waarop ze denken en leerstrategieën hanteren, helpt de leerkracht om leerlingen goed te kunnen begeleiden bij het leren.
Weten hoe een kind leert is dus belangrijker dan kennis over wat een kind moet leren.
Leren is ook sociaal proces
Volgens Piaget is leren niet alleen een individueel maar ook een sociaal proces. Hij pleit dan ook voor coöperatief leren en dialoog. Praten over het leren of het geleerde hoort een vaste plek te krijgen binnen het onderwijs. Op deze manier worden leerlingen zich bewust van hun leerproces, waardoor ze het
beter kunnen overzien en controleren. Bovendien verschaft praten over het leren of het geleerde de leerkracht inzicht in hoe het leerproces bij de
leerling verlopen is. Leerkrachten moeten naast goed kunnen praten dus ook goed kunnen luisteren: welke opmerkingen maken de kinderen, welke vragen worden er gesteld? Zo krijgt de leerkracht meer zicht op de onderwijsbehoefte per kind.
Coöperatief leren is overigens vooral effectief als er sprake is van heterogene groepering en een goede begeleiding door de leerkracht. Leerlingen met elkaar laten praten over het leren, terwijl het begrip onvoldoende is, vergelijkt Piaget met ‘the blind leading the blind’ (Hattie, 2012: 106).
Ontwikkelingspsychologie
Een uitgebreide inleiding in het vakgebied
Boek: Zet in op de ontwikkeling van cognitieve functies!
Dit boek van Emiel van Doorn en Floor van Loo geeft handvatten om de cognitieve functies te stimuleren.
Laatst geactualiseerd op 19 februari 2024