Kennisplatform
Kindgesprekken voeren - hoe doe je dat? Gratis leermodules van Noëlle Pameijer en Karen van Kooten.

Doubleren of doorstromen: wat is zinvol in het primair onderwijs?

Noëlle Pameijer
School-, GZ- en kinderpsycholoog NIP bij HGW Noëlle Pameijer  

Pameijer, N., & Van Minderhout, M. (2018). Doubleren of doorstromen: wat is zinvol in het primair onderwijs?
Geraadpleegd op 04-10-2024,
van https://wij-leren.nl/doubleren-doorstromen-zittenblijven-voordelen-nadelen.php
Geplaatst op 24 maart 2018
Doubleren of doorstromen

Dit artikel is samen geschreven met Mirella van Minderhout. 

Nederland kent relatief gezien veel zittenblijvers, maar er zijn grote twijfels over het nut hiervan. Het heeft op de korte termijn doorgaans een positief effect, maar op de lange termijn verdwijnen de voordelen.

In dit uitgebreide artikel wordt diep ingegaan op de feiten, opvattingen en redeneringen omtrent doubleren en de effecten hiervan op de leerling.

Zittenblijven heeft een grote impact op leerlingen. Dat is alleen al vanwege het feit dat ze in een nieuwe klas opnieuw moeten beginnen en hun vertrouwde klasgenoten en vrienden kwijt zijn. In dit artikel bespreken we hoe vaak doubleren voorkomt en om welke leerlingen het gaat.

Vervolgens gaan we in op de opvattingen rondom zittenblijven of doorstromen. Welke redenen men doorgaans hanteert bij het maken van deze keuze? Verder komen de effecten van zittenblijven en manieren om doublures te voorkomen aan bod. Ten slotte bespreken we argumenten voor en tegen een doublure, waarbij het uitgangspunt is ‘doorstromen, tenzij …’. 

Definitie van doubleren

Doubleren betekent het overdoen of herhalen van een schooljaar. Kleuterverlenging valt ook hieronder. Een kind krijgt een extra jaar in de kleutergroep in plaats van dat het doorstroomt naar groep 3.

De Wet op het Primair Onderwijs schrijft voor dat ieder kind recht heeft op een ononderbroken ontwikkeling. Kwaliteitsaspect 13 van het waarderingskader van de inspectie van het onderwijs stelt: "leerlingen doorlopen in beginsel de school binnen de verwachte periode van acht jaar. Het is echter mogelijk dat een kind een vertraagde dan wel versnelde ontwikkeling doorloopt en meer of minder tijd nodig heeft voor de basisschool dan acht jaar."

Percentages 

Gemiddeld genomen blijft in de OECD-landen 7,3 procent van de leerlingen in het primair onderwijs zitten. Nederland scoort (samen met Portugal) met 22,4 procent het allerhoogst. Enerzijds zijn er landen waar helemaal geen of nauwelijks leerlingen blijven zitten, zoals Japan en Noorwegen. Anderzijds zijn er landen waar meer dan een vijfde van de leerlingen blijft zitten (Radboud Universiteit, 2014). Als primair en voortgezet onderwijs samengevoegd worden, dan is 26,7 procent van de leerlingen in Nederland een keer blijven zitten. 

Nederland heeft dus erg veel zittenblijvers: ongeveer een op de vier vijftienjarige scholieren geeft aan minstens één keer te zijn blijven zitten. Het gemiddelde in de andere OECD-landen is echter een op de zes. Een groot deel van de Nederlandse leerlingen is in het basisonderwijs al blijven zitten, meestal in groep 2. Gemiddeld tien procent van de leerlingen die zes jaar worden in de maanden juli tot en met december, komt voor kleuterverlenging in aanmerking. Dit gaat met name om leerlingen die jarig zijn in de maanden oktober tot en met december (Driessen et al., 2014). Het betreft meer jongens (12%) dan meisjes (8%).

Zittenblijven gebeurt niet op alle scholen even vaak; de verschillen tussen scholen zijn erg groot. Op sommige scholen komt zittenblijven helemaal niet voor, terwijl op andere meer dan de helft van de leerlingen een keer blijft zitten (Radboud Universiteit, 2014). De inspectie hanteert het volgende criterium: niet meer dan twaalf procent van de leerlingen mag een verlengde kleuterperiode volgen en niet meer dan drie procent van de leerlingen in de groepen 3 tot en met 7 mag doubleren (Inspectie van het Onderwijs, Analyse en waardering van de opbrengsten, januari 2016).

Zittenblijven blijkt minder gunstig dan leerkrachten doorgaans denken

Kenmerken van zittenblijven

Zittenblijven hangt samen met uiteenlopende kenmerken van de leerling, de klas en de school (Driessen et al., 2014):

Leerling

De volgende kenmerken komen naar voren voor de leerling: 

  • zwak prestatieniveau voor taal en rekenen; 
  • laag intelligentieniveau; 
  • zwakke sociaal-emotionele thuissituatie; 
  • allochtone herkomst; 
  • psychosociale problemen;
  • het zijn van jongen; 
  • het zijn van de jongste van de klas.

Klas 

De volgende kenmerken komen naar voren voor de klas: 

  • klassengrootte (als deze groot is, dan zijn er meer zittenblijvers); 
  • instructiekwaliteit (als deze laag is, dan zijn er meer zittenblijvers); 
  • tijdsplanning (als deze inefficiënt is, dan zijn er meer zittenblijvers). 

School

De volgende kenmerken komen naar voren voor de school: 

  • weinig voorzieningen voor zorgleerlingen; 
  • weinig contact met ouders; 
  • ongunstig leerklimaat; 
  • het leerstof-jaarklassensysteem; 
  • te weinig opbrengstgericht werken;
  • moeite met het omgaan met verschillen tussen leerlingen (differentiëren).

Opvattingen en redenen om leerlingen te laten doubleren

Welke opvattingen van leraren dragen bij aan het (relatief) veelvuldig zittenblijven in Nederland? Goos et al. (2013) noemen de volgende:

  • de ontwikkeling van leerlingen verloopt lineair en stapsgewijs. De lesstof uit het ene jaar is voorwaardelijk voor het begrijpen van lesstof van het daaropvolgende leerjaar;
  • als zwakke(re) leerlingen blijven zitten, worden de klassen homogener. Hierdoor kunnen leraren efficiënter instructie geven en moeilijkere lesstof behandelen. Ten slotte kunnen ze beter tegemoet kunnen komen aan individuele leervragen van leerlingen;
  • leerlingen die ‘op hun tenen moeten lopen’ in het schooljaar dat zij blijven zitten, hebben bij herhaling van dat jaar een voorsprong op hun medeleerlingen. Daardoor hebben ze meer ‘ademruimte’, wat een positief effect heeft op hun (academische) zelfvertrouwen.

Redenen voor kleuterverlenging zijn de volgende:

  • de kleuter is nog niet toe aan de cognitieve eisen van groep 3; 
  • de kleuter heeft een gebrekkige werkhouding (het kind speelt nog erg graag); 
  • de motorische, emotionele en sociale vaardigheden van het kind zijn nog onvoldoende 'gerijpt' (Bouwman, 2016); 
  • het bestrijden van (taal)achterstanden. 

Effecten van zittenblijven

Zittenblijven blijkt in het algemeen minder gunstig dan leerkrachten doorgaans denken. Vooral op langere termijn heeft het een negatief effect op de schoolse prestaties en schoolloopbaan van de zittenblijvers, tenzij ze een ruim pakket aan extra ondersteuning krijgen en doorstromers niet. We bespreken enkele onderzoeken en kijken naar de effecten van zittenblijven. 

Effecten op de korte en lange termijn

Goos et al. (2013) onderzochten de verschillen tussen leerlingen

  • met grotendeels dezelfde achtergronden en kenmerken; 
  • waarvan de ene groep is blijven zitten en de andere groep normaal bevorderd is. De verschillen betroffen onder andere schoolprestaties, functioneren op psychosociaal vlak en verloop van verdere schoolloopbaan. Na een grondig selectieproces zijn er van de 7.000 studies uiteindelijk 37 overgebleven die meegenomen zijn in hun review.

Effecten op schoolprestaties van zittenblijvers in het po

Over het algemeen levert zittenblijven voor de zwakste leerlingen niet meer voordelen op dan doorstromen. Op korte termijn kan hierover echter een vertekend beeld optreden. In vier studies werd namelijk gerapporteerd dat zittenblijvers beter presteren dan vergelijkbare jongere jaargenoten. Op het moment dat deze leerlingen echter met nieuwe lesstof geconfronteerd worden, vermindert deze voorsprong of verdwijnt deze zelfs geheel.

De meest positieve effecten werden gevonden bij leerlingen die tijdens het zittenblijven extra steun ontvingen. Dit is bijvoorbeeld in de vorm van een summerschool, les van een goede leraar en dagelijks 90 minuten extra leesinstructie. Ook hiervoor geldt echter dat deze leerlingen hun ‘voorsprong’ na verloop van tijd (deels) verliezen. 

"Als zittenblijvers met nieuwe lesstof geconfronteerd worden, vermindert hun voorsprong of het verdwijnt zelfs."

Effecten op psychosociaal functioneren van zittenblijvers

Onderzoek naar het psychosociaal functioneren van leerlingen die zijn blijven zitten is schaars en uit de bevindingen komt geen eenduidig beeld naar voren. In vijf studies worden er geen significante verschillen gerapporteerd.

Twee studies rapporteren echter significant positieve verschillen. (Indien leerlingen niet waren blijven zitten, zouden zij een minder positief academisch zelfbeeld hebben gehad, zouden zij meer internaliserend en hyperactief gedrag hebben vertoond en zouden zij minder betrokken en minder sociaal aanvaard zijn geweest). 

Eén studie rapporteert negatieve verschillen. Dat uit zich in de volgende zaken: 

  • meer ‘vertroebelde relaties’ met leeftijdsgenoten; 
  • meer hyperactief en afleidbaar gedrag; 
  • minder zelfstandig werken;
  • meer asociaal gedrag; 
  • minder graag naar school willen gaan; 
  • minder zelfvertrouwen.

Effecten op de verdere schoolloopbaan van zittenblijvers

Het bepalen van effecten op de verdere schoolloopbaan veronderstelt longitudinaal onderzoek waarbij uiteenlopende gegevens over een langere periode verzameld worden. Dit onderzoek is momenteel nog schaars, maar begint in toenemende mate beschikbaar te komen.

Twee studies lieten zien dat leerlingen die zijn blijven zitten, in vergelijking met leerlingen met dezelfde achtergrondkenmerken, op de korte termijn minder snel nogmaals blijven zitten. Ze hebben echter een gelijke kans op extra ondersteuning.

Uit twee andere studies bleek dat zittenblijvers een kleinere kans hebben door te stromen naar een hogere richting in de eerste klas van het voortgezet onderwijs. Daarnaast bleek dat zij ouder zijn als zij de bovenbouw van het voortgezet onderwijs bereiken.

Twee studies rapporteren negatieve effecten op de korte termijn. Zittenblijvers zouden meer remediëring en ondersteuning hebben ontvangen als zij zouden zijn doorgestroomd. Verder zouden zij een kleinere kans hebben gehad af te stromen naar het speciaal onderwijs.

Op de langere termijn worden wisselende effecten gerapporteerd. Zittenblijvers zouden - als zij waren doorgestroomd - een grotere kans hebben alsnog te blijven zitten op een later moment. Daarnaast zouden zij:

  • evenveel extra ondersteuning hebben gekregen;
  • evenveel afwezig zijn geweest; 
  • even vaak van school zijn veranderd;
  • dezelfde resultaten hebben behaald;
  • een iets kleinere of even grote kans hebben het onderwijs voortijdig te verlaten; 
  • vaker zijn doorgestroomd naar het hoger onderwijs.

Ineffectiviteit van doubleren

Er is nauwelijks een interventie die zo vaak toegepast wordt en tegelijkertijd zo ineffectief is als doubleren (Hattie, 2013). Zittenblijven schaadt vaak het zelfbeeld van de leerling en diens motivatie om te leren. Het is bovendien een kostbare interventie. (Zittenblijven in het primair en voortgezet onderwijs kost Nederland jaarlijks rond de 500 miljoen euro; CPB, januari 2015). In de meta-analyses van Hattie scoort de interventie doublure zeer zwak (- 0,151). Hij zegt hierover onder andere het volgende: "Retention is one of the few areas in education where it is difficult to find any studies with a positive effect' (2009, p. 97). 'Overall the effects are negative for the retained students’. ‘It is difficult to find another educational practice on which the evidence is zo unequivocally negative’ (2009, p. 99). Verder noemt hij de volgende bezwaren:

  • de leerprestaties van zittenblijvers zijn lager dan vergelijkbare leerlingen die zijn doorgestroomd. Ze hebben meer sociaal-emotionele problemen, een lager zelfbeeld en een negatievere houding ten opzichte van school; 
  • met zittenblijven verdubbelt de kans op drop-out. Twee keer zittenblijven garandeert dit bijna; 
  • zittenblijvers krijgen hetzelfde aanbod dat ze het vorige schooljaar kregen (‘meer van hetzelfde’), terwijl dat aanbod niet effectief was; 
  • de andere leerlingen hebben vaak een negatieve houding naar hen. Ze kijken op hen neer; 
  • bij twee vergelijkbare leerlingen (één allochtone en één autochtone) is de kans vier keer groter dat de allochtone leerling blijft zitten; 
  • vergeleken met de doorstromers beoordelen leerkrachten de zittenblijvers na een jaar zittenblijven niet hoger op zelfstandigheid, zelfbeeld en aandachtsvermogen; 
  • blijven zitten demotiveert het kind en kan traumatisch zijn.

1. Wat de effectmaat betreft: 0,40-0,60 is een gemiddeld effect, daaronder laag en daarboven sterk. -0,15 is dus een sterk negatief effect.

"Doubleren wordt vaak toegepast maar is tegelijkertijd ineffectief."

Regelgeving doubleren in het primair onderwijs

In opdracht van het ministerie van OCW en de PO-Raad is recent een brochure verschenen met als titel: Doorstromen van kleuters; kind klaar voor groep 3 of groep 3 klaar voor kind? (Huizenga et al., juni 2016).

Hierin wordt aangegeven dat er vaak wordt beweerd dat kinderen die langer kleuteren later in hun basisschooltijd niet nog een keer kunnen blijven zitten. Dit klopt niet met de regelgeving. Kinderen mogen uiterlijk tot en met het schooljaar waarin zij veertien jaar worden naar de basisschool. Dat betekent dat zelfs een herfstkleuter die drieënhalf jaar kleutert qua leeftijd nog voldoende speling heeft om later nog een keer een groep over te doen. Wel is het zo dat het leeftijdsverschil met klasgenoten daardoor erg groot wordt, wat veelal ongewenst zal zijn. Voor aanvullende informatie verwijzen we naar: artikel PO-Raad

Onderzoek naar de effecten van kleuterverlenging 

Terughoudendheid

Een deel (13%) van de kleuterverlengers wordt later verwezen naar het speciaal basisonderwijs, een klein deel (3%) blijft later opnieuw zitten, aldus Van Roeleveld en van der Veen (2007).
Bij de overige leerlingen zijn slechts tijdelijk positieve effecten te zien op hun onderwijsprestaties. Daarom bevolen deze onderzoekers al in 2007 aan om terughoudend te zijn met de kleuterbouwverlenging.

Vertraagde leerlingen zijn cognitief zwakker

De groep leerlingen waarbij sprake is van kleuterbouwverlenging kan overwegend als zwak gekarakteriseerd worden. Ze scoren gemiddeld lager op zowel cognitieve als sociaal-emotionele kenmerken dan hun onvertraagde klasgenoten. Verder zijn het relatief vaak achterstandsleerlingen (laagopgeleide ouders). De vertraagde leerlingen zijn duidelijk zwakker in cognitief opzicht: ze behalen lagere toetsscores en de leerkrachten schatten hun cognitieve capaciteiten veel lager in. Ook worden ze vaker gezien als underachiever.

Vertraagde leerlingen scoren sociaal-emotioneel lager 

In sociaal-emotioneel opzicht scoren vertraagde leerlingen eveneens lager. Vooral hun werkhouding wordt als minder goed beoordeeld door leerkrachten. Opvallend is dat leerkrachten deze leerlingen negatiever inschatten dan men op grond van hun feitelijke scores op taal- en rekentoetsen zou verwachten. Mogelijk onderschatten leerkrachten de mogelijkheden van hun zwakke leerlingen en besluiten ze te gemakkelijk tot een kleuterbouwverlenging.

Profijt op korte en lange termijn 

Leerlingen die niet tussentijds zijn verwezen naar het speciaal onderwijs of opnieuw zijn blijven zitten, hadden profijt van de kleuterbouwverlenging. Ze scoren in hun tweede jaar groep 2 beduidend hoger dan vergelijkbare leerlingen die hun verlenging nog tegemoet gaan. Ook hun toetsscores in groep 4 liggen hoger dan op basis van hun aanvangsscores te verwachten was.

In groep 6 en groep 8 verdwijnt dit effect van de kleuterbouwverlenging echter weer. Er is dan geen sprake meer van een voorsprong op vergelijkbare leerlingen zonder kleuterbouwverlenging, behalve bij lezen in groep 6. De kleuterbouwverlengers komen bij de verschillende toetsen ongeveer uit op de scores die op basis van hun (lage) aanvangsscores waren te verwachten. Het extra jaar kleuteronderwijs betaalt zich dus niet uit in hogere toetsscores in groep 6 en 8. Het profijt op de korte termijn lijkt geleidelijk aan ‘uit te doven’ hoe verder hun schoolloopbaan vordert.

Samenvatting en advies

Kortom, op korte termijn is er een positief effect, maar op de langere termijn profiteren leerlingen niet meer van het extra leerjaar in groep 2. De vraag is dan ook of het nodig was om de ‘zwakke kleuters’ een volledig schooljaar te laten overdoen of dat vroegtijdig diagnosticeren en interveniëren hier effectiever was geweest.

Ongetwijfeld zijn er leerlingen die op zesjarige leeftijd nog niet (helemaal) toe zijn aan de leerstof en de werkwijze in groep 3. Gezien de uitkomsten van onderzoek is het echter wellicht beter om niet te snel te besluiten tot kleuterbouwverlenging. Effectiever lijkt een betere voorbereiding op groep 3 tijdens de kleuterperiode in combinatie met een adaptief en gedifferentieerd onderwijsaanbod in groep 3 (met ruimte voor spelend leren bijvoorbeeld).

"Internationaal onderzoek levert meer argumenten tegen doublure op dan argumenten voor"

Redenen ineffectiviteit doubleren

Hoe komt het dat doublures doorgaans ineffectief zijn? Hier zijn verschillende (deels samenhangende) redenen voor:

  • een doublure is vaak ‘meer van hetzelfde’, terwijl deze leerlingen specifieke onderwijsbehoeften hebben: ze hebben juist een andere aanpak nodig dan ze hebben gehad. De eerdere aanpak heeft immers gefaald; 
  • vaak blijven de leerlingen bij dezelfde leerkracht. Indien deze leerkracht lage verwachtingen van de leerling heeft, dan belemmert dit een positieve leerontwikkeling. Denk aan de negatieve impact van lage verwachtingen (selffulfilling-prophecy). Als de leerkracht-leerling-relatie negatief gekleurd is, dan is de negatieve impact van een doublure doorgaans nog groter. Een positieve relatie leerkracht-leerling is namelijk zeer effectief, vooral voor de kwetsbare leerlingen (Hattie, 2013); 
  • Leerlingen ervaren zittenblijven vaak als negatief en het tast hun zelfbeeld aan (‘ik kan niet zo goed leren als de leerlingen die overgaan’). Het verkleint ook hun motivatie en inzet voor het leren en verlaagt hun verwachtingen ten aanzien van schoolsucces. En dat terwijl hoge verwachtingen van de leerling zelf een sterk positief effect heeft op schoolsucces (1.44, Hattie, 2013); 
  • De zittenblijvers komen vaak in een klas met jongere kinderen en verliezen hun vriendjes en vriendinnetjes;
  • Ook de samenwerking met ouders speelt een rol: hoe meer deze achter de keuze staan, hoe succesvoller deze zal zijn (onderwijsondersteunend gedrag van ouders). Staan ouders niet achter de keuze - en laten ze hun kind dat ook merken - dan tast dit het schoolplezier van hun kind aan (Pameijer, 2012).

Hoe is zittenblijven te voorkomen?

Scholen zoeken de oorzaken van zittenblijven vooral in hun leerlingen. De kwaliteit van de lessen en de leerlingbegeleiding betrekken ze er nauwelijks bij. Inmiddels zijn er wel geslaagde initiatieven op scholen om het zittenblijven te verminderen of zelfs te voorkomen. De sleutel naar succes blijkt te zijn: meer op maat gesneden onderwijs en intensievere leerlingbegeleiding. Alleen daarmee zullen uiteindelijk minder leerlingen blijven zitten (Onderwijsinspectie, 2015).

Met welke strategieën is de kans op zittenblijven zoal te verminderen? De volgende uitgangspunten zijn hierbij van belang. 

  • Voorschoolse programma’s van hoge kwaliteit, afgestemd op de doelgroep en door gekwalificeerde leidsters;
  • De instructie, feedback en oefeningen beter afstemmen op de onderwijsbehoeften van de leerling;
  • Systematische evaluatie met leerlingvolgsystemen, zowel voor de leerontwikkeling als het sociaal-emotioneel functioneren;
  • Leerlingen sneller laten leren door ze een ‘dubbele dosis’ instructie-, leer- en oefentijd te bieden (intensiveren) en daarbij - voor zover mogelijk - de inzet en ondersteuning van hun ouders te benutten;
  • Uitbreiding van de leertijd na schooltijd, in het weekend en de zomervakantie (denk aan meer taalonderwijs voor kinderen met een taalachterstand en de zomerschool);
  • Leerkrachtvaardigheden versterken, zoals omgaan met verschillen, differentiëren en afstemmen op onderwijsbehoeften;
  • Het meest effectief is gedifferentieerd onderwijs in kleine groepen met extra instructie voor de kinderen die dat nodig hebben, gericht op de gestelde doelen voor de groep. Er zijn leerkrachten die een angepast programma maken voor de zwakkere leerlingen, waarbij ze het vakmanschap dusdanig beheersen dat deze leerlingen wel het leeuwendeel van de groepsinstructies meedoen (Inspectie van het Onderwijs, 2015);
  • Meer flexibiliteit in de overgang van groep 2 naar groep 3: in groep 3 extra aanbod voor leerlingen die een achterstand hebben en meer ruimte voor spelen, waardoor de overgang van 2 naar 3 minder groot wordt;
  • Een schakeljaar tussen groep 2 en 3 of tussen groep 3 en 4, zodat de leerstof doelgericht in drie jaar kan worden aangeboden aan de leerlingen die dat nodig hebben.

Kleuterverlenging voorkomen

Een vloeiende overgang van groep 2 naar groep 3 is van groot belang voor alle leerlingen en zeker voor de kwetsbare kleuters. Een ononderbroken ontwikkeling is zowel op cognitief als op sociaal-emotioneel gebied van groot belang. Een door-gaande lijn samenstellen is een zaak van het hele team. Drie belangrijke aspecten van een doorgaande lijn als preventie van kleuterverlenging (Bouwman, 2016) zijn:

1. Stel beleid en aanpak vast op de onderwijskundige visie van de school en de pedagogisch/didactische aanpak van de leerkrachten.

Denk hierbij aan de waarde van spel en spelbegeleiding in groep 3, de organisatie van een groep 2/3-combinatie en differentiatie in aanbod en instructie.

2. Zorg voor een warme en zorgvuldige overdracht van gegevens

Dit gaat om zowel toetsgegevens als informatie uit systematische observaties en gesprekken met collega’s, leerlingen en ouders. Dan kan de leerkracht van groep 3 bij de start al direct aansluiten op het niveau en de onderwijsbehoeften van de leerling (‘op maat werken’) in plaats van te beginnen met voor ieder kind dezelfde lees- en rekeninstructie.

3. Werk proactief

Probeer een doublure te voorkomen door de leerling tijdig een intensief aanbod te bieden. Werk doelgericht en ken de tussendoelen en einddoelen in de leerlijnen. Stel vervolgens een beredeneerd aanbod samen van de inhouden. Bied naast directe instructie in groep 1 en 2 ook volop ruimte voor vrij en begeleid spel. Creëer ook in groep 3 ruimte voor spel in hoeken. (Rollen)spel is overigens in alle groepen een belangrijke activiteit om ervaringen te verwerken en in interactie taal te gebruiken.

Conclusie: doorstromen tenzij...

Internationaal onderzoek levert meer argumenten tegen doublure op dan voor. Doorgaans is het geen effectieve methode om de leerresultaten van zwakke leerlingen te verbeteren. Op korte termijn heeft zittenblijven weliswaar een gunstig effect, maar op lange termijn is het effect eerder negatief. Naarmate de leerjaren vorderen, doen zittenblijvers het minder goed dan vergelijkbare zwak presterende klasgenoten die wel zijn doorgestroomd.

De leerresultaten van de zittenblijvers zijn over het algemeen in het zittenblijfjaar wel beter dan die van hun jongere klasgenoten. Deze aanvankelijke voorsprong wordt echter kleiner, verdwijnt of slaat om in een achterstand als ze ouder worden. Als deze leerlingen waren doorgestroomd, hadden ze beter gepresteerd op taal en rekenen. Dit geldt zowel voor een kleuterbouwverlenging als voor een doublure in de hogere groepen.

De effecten zijn negatiever voor:

  • oudere leerlingen
  • kinderen uit lagere sociaal-economische milieus
  • leerlingen van ouders die weinig waarde aan school hechten
  • jongens
  • leerlingen met gedragsproblemenleerlingen
  • leerlingen die al een keer zijn blijven zitten.

Gunstige - maar kortdurende - effecten zijn onder andere: zittenblijvers zijn in het begin van het schooljaar populair (daarna willen de andere kinderen liever niet met hen spelen) en aanvankelijk zijn ze meer gemotiveerd (maar ook dit verdwijnt na verloop van tijd weer).

Leerlingen ervaren zittenblijven vaak als negatief en het tast hun zelfbeeld aan

Wat te doen? 

Gezien het bovenstaande is de conclusie van dit artikel: laat leerlingen in principe doorstromen, tenzij er veel meer (onderbouwde) zwaarwegende argumenten voor doublure zijn dan ertegen én het in het belang van de leerling is om te blijven zitten. Het gaat hierbij om een inschatting van de situatie van ‘deze leerling, bij deze leerkracht, in deze groep, op deze school en van deze ouders’ (Pameijer & Van Beukering, 2015).

Gezamenlijk brengen de huidige en de mogelijk toekomstige leerkracht, de intern begeleider, de ouders en eventueel een externe deskundige in kaart welke argumenten van toepassing zijn op de leerling in kwestie: wat pleit voor doorstromen en wat pleit ertegen? En, even belangrijk: wat is de mening van de leerling zelf: wil het kind graag blijven zitten vanwege vriendschappen met andere leerlingen of wil het juist overgaan vanwege deze reden of een andere?

De wens van ouders en kind is een belangrijk argument in dit keuzeproces, maar deze is niet doorslaggevend. Uiteindelijk - na wikken en wegen - is de school verantwoordelijk voor de beslissing om door te stromen dan wel te blijven zitten.

"Het is uiteindelijk de verantwoording van de school om de beslissing te nemen. "

Hoe kun je de besluitvorming structureren?

Doorloop de volgende vragen en breng - tijdig - samen in kaart:

1. Wat zijn de sterke en zwakke kenmerken van deze leerling en het onderwijs en hoe hangen deze samen (analyse van de wisselwerking en mate van afstemming van het onderwijs op de onderwijsbehoeften van de leerling)?

2. Welke doelen voor taal en rekenen, werkhouding en sociaal-emotionele ontwikkeling streven we na?

3. Wat heeft deze leerling nodig om deze doelen te behalen; wat zijn diens pedagogisch-didactische onderwijs-behoeften?

4. Gezien de onderwijsbehoeften van de leerling: hoe en waar kan hieraan het beste tegemoet worden gekomen in het komende schooljaar: door door te stromen naar de volgende groep of door te blijven zitten? Benut hierbij de hulpzinnen van de onderwijsbehoeften (om dit doel te behalen heeft deze leerling een specifieke aanpak nodig: opdrachten, activiteiten, leeromgeving, instructie, feedback, leerkracht, groepsgenoten en ouders die…).

Welke groep/leerkracht kan meer aan deze behoeften tegemoet komen en wat hebben de leerkrachten nodig om aan die onderwijsbehoeften van de leerling tegemoet te komen (ondersteuningsbehoeften leerkracht)?

5. In hoeverre is de vraag naar doublure bij deze leerling waardevolle feedback op de kwaliteit van het onderwijs en het pedagogisch-didactisch handelen van diens leerkracht (uiteraard gerelateerd aan de schoolpopulatie)? Hoe betrekken we deze kwaliteit in relatie tot het aanbod voor de groep en voor deze leerling in het bijzonder in de besluitvorming?

6. Wat zijn onderbouwende argumenten voor en tegen (plussen en minnen) zittenblijven danwel doorstromen? Welke hiervan wegen het zwaarst (gewichten aan toekennen)?

7. Welke aspecten nemen we mee ter verbetering van het onderwijs in de betreffende groep? Oftewel: hoe voorkomen we doublures in de toekomst?

8. Conclusie: welk besluit neemt de school en is dit besluit gedragen door de ouders (en leerling)?

Let wel: de ouders en de leerling denken en doen actief mee en hun doelen, wensen, verwachtingen en tips spelen een grote rol in de besluitvorming. Het is echter uiteindelijk wel de verantwoordelijkheid van de school (directie) om de beslissing te nemen. Het belang van de leerling staat hierbij altijd centraal.

Gedegen argumentatie

Besluiten tot een doublure is een ingrijpende beslissing. Samen met ouders (en kind) dient de school dan ook een zorgvuldige afweging te maken van de argumenten voor en argumenten tegen een doublure in een specifieke situatie: deze leerling, in deze groep, bij deze leerkracht, op deze school en van deze ouders.

Er zijn in de literatuur zowel algemene argumenten voor als tegen zittenblijven te vinden die houvast kunnen bieden bij het onderbouwen van de beredeneerde afwijking om de (ononderbroken) ontwikkeling van acht jaar te verlengen. Deze zijn te vertalen naar de specifieke situatie rondom de leerling in kwestie.

Tot slot volgen hieronder nog argumenten voor en tegen een doublure. 

Voorbeelden van argumenten voor een doublure zijn:

  • de leerling krijgt meer zelfvertrouwen, omdat de kans op succeservaringen met leren groter is. De doelen en successen moeten dan wel zichtbaar worden gemaakt voor de leerling; 
  • de leerling heeft veel onderwijs (instructie- en oefentijd) gemist, bijvoorbeeld door afwezigheid of ziekte, en heeft daardoor ‘meer van hetzelfde’ nodig;
  • de leerling kan door een doublure hoogstwaarschijnlijk naar een hoger niveau van passend voortgezet onderwijs;
  • de relatie huidige leerkracht - leerling is positief;
  • de huidige leerkracht verwacht dat een extra jaar bij haar/ hem in de klas en met jongere klasgenoten zowel de didactische en sociaal-emotionele ontwikkeling van de leerling als diens werkhouding en welbevinden meer ten goede zal komen dan doorstromen (verwachtte leerrendement of profijt is hoger);
  • de samenwerking huidige leerkracht - ouders is constructief en zal positief blijven;
  • ouders zijn goed geïnformeerd over de argumenten en de mogelijke gevolgen van een doublure. Ze hebben een sterke voorkeur voor doublure en verwachten dat blijven zitten hun kind goed zal doen, zowel qua leren als qua welbevinden; 
  • de leerling geeft zelf aan te willen blijven zitten, bijvoorbeeld vanwege vrienden/vriendinnen in de groep.

Voorbeelden van argumenten tegen een doublure zijn:

  • grote kans op demotivatie, omdat de leerling alles opnieuw moet doen. Het kind moet immers een heel jaar overdoen, terwijl het op bepaalde vakken wél het gewenste leerrendement heeft laten zien. Dit benadeelt niet alleen de motivatie voor de vakken waar het kind wel goed in is, ook de groei op de relatief sterkere vaardigheden wordt met een doublure geremd, vanwege de weinig stimulerende leeromgeving voor de zittenblijver;
  • het bieden van succeservaringen door opdrachten aan te bieden die het kind al aankan, brengt het risico met zich mee dat de leerdoelen te laag worden (de lat wordt te laag gelegd);
  • de leerling heeft niet ‘meer van hetzelfde nodig’, maar specifieke ondersteuning, afgestemd op diens onderwijsbehoeften en in een (heterogene) groep met leeftijdsgenoten;
  • de toekomstige leerkracht geeft aan tegemoet te kunnen (en willen) komen aan de pedagogische én didactische onderwijsbehoeften van de leerling;
  • de toekomstige leerkracht heeft realistisch-hoge verwachtingen van de leerling;
  • de samenwerking toekomstige leerkracht - ouders zal constructief verlopen (of de samenwerking tussen de huidige leerkracht en ouders verliep moeizaam);
  • ouders hebben een sterke voorkeur voor doorstromen, zij verwachten dat het met hun kind beter zal gaan in de volgende groep, zowel qua leren als qua welbevinden en de ouders zijn bereid het schoolse leren thuis te ondersteunen (bijvoorbeeld met huiswerk en oefen-opdrachten begeleiden);
  • de leerling geeft zelf aan over te willen gaan, bijvoorbeeld vanwege vrienden/vriendinnen in de huidige groep.

Het gaat in elke specifieke situatie om ‘wikken en wegen’, waarbij het ene argument zwaarder kan wegen dan het andere.

Literatuur

  • Driessen, G., Mulder, L., Leest, B. & Verrijt, T. (2014). Zittenblijven in Nederland: een probleem? Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 53, 297-311
  • Goos, M., Belfi, B., De Fraine, B., Van Damme, J., Onghena, P., & Petry, K. (2013). Effecten van zittenblijven in het basis-en secundair onderwijs in kaart gebracht: Een systematische literatuurstudie. Pedagogische studiën, 90 (5), 17-30.
  • Hattie, J. (2009). Visible Learning: a synthesis of over 800 meta- analyses relating to achievement. London/New York: Routledge, Taylor & Francis group.
  • Hattie, J. (2013). Leren zichtbaar maken. Nederlandse vertaling van Visible Learning for Teachers (2012). Rotterdam: Bazalt Educatieve Uitgeverijen.
  • Huizenga. J., Damstra. G., Mulder. L., Leest. B., Veen A., & Bollen. I., (2016) Doorstromen van kleuters; kind klaar voor groep 3 of groep 3 klaar voor kind?,
  • Bouwman, A. (2016). Kleuterverlenging: zinvol of niet? CPS blog 12-4-2016 (www.cps.nl/blog/2016/04/12/Kleuterverlen-ging-zinvol-of-niet).
  • Inspectie Onderwijs (2015). De staat van het onderwijs. (www.onderwijsinspectie.nl).
  • Centraal Plan Bureau (CPB, 17 januari 2015). www.scribd.com/doc/252906207/CPB-Zittenblijven-in-Het-Primair-en-Voortgezet-Onderwijs

Verder kijken

In de materialenbank op www.lbbo.nl is onder meer het volgende artikel over doubleren te vinden: De zin en onzin van zittenblijven (mei 2012)

Dit artikel is eerder gepubliceerd in Beter Begeleiden, het vakblad van de LBBO.

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 3500+ artikelen.