Constructivisme - leren als actief proces van kennisconstructie
Machiel Karels
Directeur Wij-leren.nl | onderwijsadviseur bij Wij-leren.nl
Geraadpleegd op 07-10-2024,
van https://wij-leren.nl/constructivisme-onderwijs.php
Definitie Constructivisme
Constructivisme is een stroming die voortkomt uit de cognitieve psychologie en is ontstaan rond 1980. Deze stroming ziet leren als een actief proces van kennisverwerving. Een van de centrale principes van het constructivisme is dat leren een proces is van kennis construeren waarbij je steeds voortbouwt op de kennis die je al hebt. Het leren valt onder de eigen verantwoordelijkheid van de leerling. Constructivisme ziet leren ook als een sociaal proces waarbij kennis ontstaat en gedeeld wordt met anderen. Vandaar dat het constructivisme ook wel sociaal constructivisme wordt genoemd.
In dit artikel wordt de achtergrond van het constructivisme beschreven door een aantal belangrijke denkers van deze stroming uit te lichten. Ook beschrijft dit artikel wat het constructivisme betekent voor het (basis)onderwijs en behandelt dit artikel kritiek op de stroming.
Achtergrond constructivisme
Ideeën van het constructivisme drongen door in het onderwijs in de tijd van het postmodernisme. Postmodernisten stellen dat ieder mens de wereld op zijn eigen manier interpreteert. Iedereen vormt zijn eigen beelden van de werkelijkheid. Daaruit volgt dat de interpretatie van de werkelijkheid voor iedereen persoonlijk is, het is immers jouw ‘eigen constructie’.
Conflict
Deze postmoderne ideeën waren onverenigbaar met de theorieën van het behaviorisme en cognitivisme. Die gaven het onderwijs vorm op een manier waarbij de leerling juist een vaststaande werkelijkheid moest begrijpen.
Piaget en Vygotski
De Zwitserse psycholoog Jean Piaget (1896-1980) en de Russische psycholoog Lev Vygotski (1896-1934) zijn denkers die de overgang naar het constructivisme toejuichten. Zij zeiden dat elk individu actief werkt aan de constructie van zijn kennis. Leren betekent volgens hen dat het individu zijn representaties (zijn beelden van de werkelijkheid) steeds verder aanpast en aanscherpt. Uiteindelijk komt een mens zo tot een bruikbaar beeld van de werkelijkheid. Dat aanpassen en aanscherpen is een persoonlijk proces, maar vindt vooral plaats door het contact tussen het individu en de buitenwereld of andere mensen.
Postman en Weingarter
Neil Postman en Charles Weingarter schrijven in Teaching as a subversive activity kritisch over het behaviorisme en het cognitivisme. Ze bekritiseren de manier waarop docenten zichzelf en hun vaststaande werkelijkheid centraal stellen. Daarmee gaan ze volgens Postman en Weingarter voorbij aan de vragen de werkelijkheid van de leerlingen. Docenten zouden er daarom goed aan doen om de positie en de vragen van de leerling centraal te stellen. Postman en Weingarter verwachten dat het leerrendement van het onderwijs dan aanzienlijk groter wordt.
Kritisch leren
Een van de centrale opvattingen van Postman en Weingarter is dat een levendige maatschappij behoefte heeft aan kritische, authentieke burgers. Het is de taak van het onderwijs om deze burgers te vormen. Daarom moet er op scholen ruimte worden gemaakt voor het kritisch leren denken in plaats van het leren toejuichen van de sociale, politieke en culturele status quo.
Context van leerproces
Postman en Weingarter beschrijven in hun boek ook dat niet alleen de inhoud van de les bepalend is voor wat een leerling leert, maar ook de context waarin het leerproces plaatsvindt. Ze zeggen dat het er niet toe doet wat een docent zegt, het gaat erom wat een leerling gaat doen. Daar leren leerlingen van. De structuur van het bestaande onderwijs in de tijd van Postman en Weingarter deed naar hun idee tekort aan de leerlingen door passief en gemakzuchtig denken te bevorderen.
Oplossing Postman en Weingarter
Hoe moet het dan wel? Postman en Weingarter beschrijven in hun boek dat scholen de structuur zouden moeten omgooien. Centraal daarin staat ‘de onderzoekmethode’. Die methode wil leerlingen actief maken en ze helpen om goed te leren leren. Leerlingen leren goed wanneer ze vertrouwen hebben in hun zichzelf om te kunnen leren. Ook is het belangrijk dat ze het leuk vinden om problemen op te lossen en dat ze het liefst terugvallen op hun eigen oordeel. Ze zijn niet bang om fouten te maken, respecteren feiten en weten hoe ze betekenisvolle vragen kunnen stellen. Leerlingen hoeven geen absolute, onherroepelijke oplossing te vinden voor elk probleem. Om deze kwaliteiten bij leerlingen te stimuleren, is het belangrijk dat leerlingen in een omgeving leren die dit stimuleert.
De leraar als spil
Postman en Weingarter schrijven dat alles staat of valt met het gedrag van de docent:
“There can be no significant innovation in education that does not have at its center the attitudes of teachers, and it is an illusion to think otherwise. The beliefs, feelings and assumptions of teachers are the air of a learning environment; they determine the quality of life within it.”
Een leraar die lesgeeft volgens de onderzoeksmethode kenmerkt zich door een aantal dingen. Hij vertelt zijn leerlingen bijna nooit wat hij denkt dat zij zouden moeten weten. Hij stelt vooral vragen aan zijn leerlingen. De docent gaat dus niet uit van zijn eigen kennis, de vragen die de leerlingen stellen zijn richtinggevend. Dit werkt motiverend voor de leerlingen en helpt de klas om te leren leren.
Ook accepteert de leraar geen makkelijke antwoorden, maar vraagt hij juist door. Hij moedigt leerlingen aan om met elkaar te interacteren in plaats van met hem. De lessen van een docent die werkt volgens de onderzoeksmethode borduren steeds voort op de antwoorden die leerlingen geven. Zijn lessen zijn dus niet vooraf bedacht. Steeds begint de leraar zijn lessen met een probleem. Het succes van zijn onderwijs meet de leraar door te kijken naar de gedragsveranderingen van zijn leerlingen.
De belangrijkste taak van de leraar is zodoende om het denken van zijn leerlingen te leiden naar een breder begrip (Woolfolk, 2007). Dat leerproces vindt plaats door verschillende processen waarbij leerlingen nieuwe kennis steeds koppelen aan kennis die ze al hebben.
Situated learning
Postman en Weingarter schrijven in hun boek over de ‘future shock’. Daarmee bedoelen ze het fenomeen dat plaatsvindt wanneer je je realiseert dat de wereld die je geleerd werd in werkelijkheid niet bestaat. Het gaat hier dus om de ervaring dat de kennis en vaardigheden die je hebt geleerd niet relevant blijken te zijn voor de wereld buiten de muren van het klaslokaal. In de wetenschap wordt dit ook wel geduid als ‘situated learning’.
Wanneer leerlingen iets leren waarvan ze de meerwaarde niet inzien, bestaat het gevaar dat de stof niet bij de leerling aankomt. Constructivisten benadrukken daarom een aantal zaken om te voorkomen dat kennis snel vergeten wordt door de leerlingen. Belangrijk is dat kennis wordt ingebed in de complexe grote wereld. Daarbij is het belangrijk dat leerlingen goed samenwerken en zich samen verantwoordelijk weten voor hun project. Docenten zouden verschillende perspectieven moeten stimuleren, evenals het persoonlijk eigenaarschap van de leerlingen.
Kritiek op het constructivisme
Maar er is ook kritiek op het constructivisme. Critici stellen dat didactiek gaat over de wetenschap van lesgeven, dus over leerlingen ondersteunen in hun leerproces door bepaalde strategieën toe te passen. Een kennistheorie, zoals het constructivisme, is volgens critici geen didactiek. Zij stellen daarom dat het onjuist is om de manier waarop mensen informatie verwerken en kennis opdoen (namelijk door reconstructie) zo direct door te vertalen naar de manier van onderwijzen.
Leren lezen kan als voorbeeld gebruikt worden om de kritiek toe te lichten. Voor ervaren lezers is het niet nodig om elke letter van een woord hardop uit te spreken en daar vervolgens een woord van te maken. Ze zien meteen welk woord er staat. Om kinderen te leren lezen is het belangrijk ze de losse letters te leren. De leerlingen kunnen vervolgens zelf van die afzonderlijk geleerde letters woorden maken.
Experts en beginnelingen
Uit onderzoek blijkt dat de meeste leerlingen vooral gebaat zijn bij expliciete instructie met begeleidende oefening en relevante feedback (Becker & Gersten, 2001; Stockard et al., 2018). Voor experts geldt iets anders. Zij hebben alle kennis van hun vakgebied in pacht. Niemand kan ze nog iets leren, daarom zijn zij de experts. De enige manier waarop een expert zijn kennis uit kan breiden is door nieuwe verbanden te zoeken of een onderzoek uit te voeren. Uiteraard is dat een zelfsturend proces en hoort daar interactie met andere experts bij.
Wetenschappers zijn vaak zulke experts. Zij kunnen daarom niet anders dan constructivistisch werken wanneer ze iets nieuws willen ontdekken, dat is hun manier van werken. Maar dit verschilt met de manier van leren van een beginner. Een student leert over een bepaald onderwerp en heeft niet de ervaring en theoretische voorkennis van een expert. Omdat de beginner vooral leert, en geen onderzoek doet, zou hij in zijn leerproces geholpen moeten worden door effectieve pedagogiek (Kirschner, 2009). Het verschil tussen een beginner en een expert zit dus zowel in de kwaliteit als in de kwantiteit van kennis die ze bezitten. Experts handelen vanuit kennis en bekende patronen uit hun langetermijngeheugen. Dat verklaart waarom zij snel de beste oplossingen kunnen selecteren en toepassen op zich voordoende problemen (Bergsen, Meester, Kirschner, & Bosman, 2019).
Nieuwe aanpak
Terug naar het klaslokaal. Je kunt er in een klas vanuit gaan dat leerlingen beginners zijn en docenten experts. Leerlingen zijn gedurende hun opleiding bezig met het opbouwen, uitbreiden, verdiepen en versterken van hun kennis. Hoe goed ze een complex probleem kunnen oplossen, is afhankelijk van hoeveel specifieke kennis ze hebben (Willingham, 2002). Meestal zullen leerlingen nog onvoldoende kennis hebben. De taak van de leraar is dan om zijn kennis als het ware ‘te lenen’ aan de student en ervoor te zorgen dat die kennis in het langetermijngeheugen van de student belandt. Dit principe heet het ‘borrowing and reorganising principle’ (Bartlett, 1932; Sweller & Sweller, 2006).
Rol van de leraar
Om ervoor te zorgen dat de leerling de geleende kennis in zijn langetermijngeheugen opslaat, kan de leraar het beste de nieuwe informatie in kleine stappen aanbieden. Ook helpt het als de docent bij iedere stap veel denkvragen stelt. Daarmee controleert de docent het begrip van de leerlingen en versterkt hij wat er is geleerd. De docent doet er ook goed aan om veel te demonstreren, het liefst met ondersteunende visualisaties. De voortdurende interactie tussen docent en student kan afgebouwd worden naar verloop van tijd, zodat de student het uiteindelijk zonder ondersteuning kan. Belangrijk hierbij is om gericht en tijdig feedback te geven (Rosenshine, 2012).
Rol van de leerling
Voor de leerling is het belangrijk dat er eerst voldoende aandacht wordt gelegd op de nodige basiskennis. Alleen met die basiskennis zal hij op lange termijn in staat zijn om de complexe taken te kunnen begrijpen en uitvoeren. Wanneer de leerling een gevoel heeft van zelfeffectiviteit en bekwaamheid, een gevolg van goed onderwijs, zal dat de leerling het zelfvertrouwen geven dat nodig is om beginnend expert te worden.
Het constructivisme in perspectief
Tenslotte een kort overzicht van andere stromingen naast het constructivisme. Grote stromingen met implicaties voor het (basis)onderwijs zijn het behaviorisme, het cognitivisme, het constructionisme en het connectivisme (Lucassen, 2019).
- Het behaviorisme zou je kunnen samenvatten met de woorden ‘oefening baart kunst’. Door veel te oefenen leert de leerling wat hij wanneer moet doen. Externe prikkels zijn daarbij belangrijk. Een voorbeeld van een toepassing van het behaviorisme is een docent die zijn leerling beloont als hij zijn huiswerk heeft gemaakt.
- Binnen het cognitivisme wordt er vooral gekeken naar het waarnemen en verwerken van informatie. Aanhangers van het cognitivisme benadrukken de onbewuste processen die het leren beïnvloeden. Het is volgens hen belangrijk dat de docent aansluit bij de voorkennis van de leerling en rekening houdt met de fasen van verwerking.
- Het constructionisme gaat verder op het constructivisme. Centraal staat dat leerlingen leren door te maken en leren om te maken. In de praktijk wordt dit vaak vormgegeven in projecten waarbij leerlingen samenwerken. Door computers te gebruiken, kunnen leerlingen op verschillende manieren maken en leren.
- Het connectivisme stelt dat leren niet over kennis gaat, maar over netwerken. Omdat kennis veranderlijk is, moeten leerlingen leren hoe ze kennis kunnen verkrijgen en kunnen gebruiken. De docent heeft hierbij als taak om leerlingen te begeleiden en ze kritisch te leren kijken naar de informatie die ze via verschillende kanalen binnenkrijgen.
Bronnen
- Bartlett, F.C. (1932). Cambridge (VK): Cambridge University Press.
- Becker, W.C. & Gersten, R. (2001). Journal of Direct Instruction, Winter, 57-71.
- Bergsen, S., Meester, E., Kirschner, P. A., & Bosman, A. (2019, 18 oktober). Constructivisme is een slechte didactische raadgever. ScienceGuide. Geraadpleegd van https://www.scienceguide.nl
- Kirschner, P.A. (2009). In Tobias, S. & Duffy, T.M. Constructivist instruction: Success or failure? 144-157. New York: Routledge.
- Lucassen, M. (2019, 12 april). Deze onderwijstheorieën moet je kennen. Geraadpleegd van https://www.vernieuwenderwijs.nl/onderwijstheorieen-die-je-moet-kennen/
- Postman, N. en Weingartner, C., Teaching as a subversive activity (New York 1969)
- Rosenshine, B. (2012). American educator, 36(1), 12-20.
- Stockard, J., Wood, T.W., Coughlin, C. & Khoury, C.R. (2018). Review of Educational Research, 88, 479-507
- Sweller, J. & Sweller, S.(2006). Evolutionary Psychology, 4, 434-458. http://dx.doi.org/10.1177/147470490600400135
- Willingham, D.T. (2002). American Educator, 26(4), 31-33.
- Woolfolk, A., Educational Psychology, Tenth Edition (Boston 2007)