Kennisplatform
Hoe geef je een passend schooladvies?

Burgerschapsvorming: pedagogische en levensbeschouwelijke eigenheid op het democratisch speelveld

Gert Biesta
Professor of Education bij Brunel University London   

Biesta, G. (2021). Brief over de herziening van het curriculum.
Geraadpleegd op 11-12-2024,
van https://wij-leren.nl/burgerschapsvorming-pedagogische-levensbeschouwelijke-eigenheid.php
Geplaatst op 2 februari 2021
burgerschapsvorming eigenheid

Veel Nederlanders zijn bezorgd over de kwaliteit van het samenleven. Ze zien de kwaliteit van de alledaagse omgang achteruit gaan: minder aandacht voor elkaar, minder wederzijdse betrokkenheid, minder respect en goede omgangsvormen. Ze hebben zorgen over de mate waarin de spelregels van het maatschappelijke verkeer worden nageleefd.

Er zijn grotere vraagstukken rond sociale cohesie en integratie, die vooral zichtbaar worden in toenemende segregatie, polarisatie en radicalisering. En veel Nederlanders vragen zich af of de democratische basiswaarden van de Nederlandse samenleving nog op voldoende steun kunnen rekenen.

Inleiding 

Al deze kwesties hebben iets te maken met burgerschap, en dan wordt er al snel naar de school gekeken. Dat is niet verwonderlijk, want onderwijs speelt een belangrijke rol in de toerusting van kinderen en jongeren voor hun latere leven, inclusief hun leven met anderen.

Sinds 2006 zijn alle scholen voor primair en voortgezet onderwijs dan ook verplicht om, zoals het in de wet staat, actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen en ervoor te zorgen dat leerlingen kennis hebben van en kennismaken met de verschillende achtergronden en culturen van hun leeftijdgenoten in de pluriforme Nederlandse samenleving.1

Burgerschapsvorming - complex en omvangrijk

Onderwijs en samenleving moeten met elkaar optrekken

Het onderwijs wil die bijdrage graag leveren, maar hoe dat het beste gedaan kan worden, blijft knap lastig. Eén reden daarvoor heeft te maken met het feit dat het onderwijs dit niet alleen kan, en zeker weinig kan bereiken wanneer de boodschappen vanuit andere delen van de samenleving– zoals de media of de politiek – juist de andere kant op wijzen.

Zeker voor de burgerschapsopdracht van het onderwijs geldt de waarschuwing van de Britse onderwijssocioloog Basil Bernstein dat “education cannot compensate for society”.2 Die opdracht kan eigenlijk alleen slagen wanneer onderwijs en samenleving in voldoende mate gelijk optrekken.

Burgerschap is een containerbegrip

Een tweede reden heeft te maken met het feit dat ‘burgerschap’ een containerbegrip is geworden. Het lijkt de hele bandbreedte te bestrijken van aardig zijn voor de medemens, via sociale cohesie en integratie, tot en met het tegengaan van radicalisering en het bevorderen van democratie. En recent is daar bijvoorbeeld ook nog ecologisch burgerschap aan toegevoegd. Dat maakt de burgerschapsopdracht voor het onderwijs erg omvangrijk.

Het roept ook de vraag op waar het nu precies om gaat, hoe de verschillende dimensies zich tot elkaar verhouden, en wat prioriteit moet hebben en wat secundair is.

Spanning tussen richting bieden en vrijheid geven

En ten derde komt er in burgerschapsvorming ook nog een klassiek pedagogisch dilemma naar voren: de spanning tussen richting bieden en vrijheid geven:

  • Burgerschapsvorming wil enerzijds aan kinderen en jongeren duidelijk maken hoe ze zich horen te gedragen in de Nederlandse democratische samenleving.
  • Anderzijds wil burgerschapsvorming ook aan iedereen ruimte bieden voor een eigen levenswijze, juist ook uit naam van de democratie.

We vinden deze spanning in het ‘klein’ in de klas en de school, in de interactie tussen docenten en leerlingen en tussen leerlingen onderling. En we vinden die spanning in het ‘groot’ in de bijzondere context van het Nederlandse onderwijs, met de unieke ruimte voor eigenheid die soms op gespannen voet kan staan met de richting waarin het grotere geheel zich ontwikkelt.

Socialisatie en subjectificatie

Deze spanning tussen richting bieden en vrijheid geven staat in de onderwijspedagogische literatuur bekend als het onderscheid tussen socialisatie en subjectificatie.3

Socialisatie heeft te maken met de manier waarop onderwijs en opvoeding kinderen en jongeren oriëntatie bieden in de wereld. Het gaat over het inleiden in tradities en praktijken en inzicht bieden in de ontstaansgeschiedenis en ontwikkeling van die tradities en praktijken. Socialisatie is ook de uitnodiging aan kinderen en jongeren om hun eigen plek in bestaande tradities en praktijken te vinden en mede zorg te gaan dragen voor de continuïteit en vernieuwing ervan.

Kinderen en jongeren zijn echter niet alleen object van wat opvoeders en leraren met hen willen, maar zijn ook subject van hun eigen handelen. Ze hebben, in alledaagse taal, in elke situatie de mogelijkheid om zus of zo te doen, ja of nee te zeggen, met de stroom mee te gaan of weerstand te bieden.

Wat in welke situatie de gewenste manier van handelen is, staat niet van tevoren vast maar is steeds weer een vraag waar kinderen en jongeren uiteindelijk zelf een antwoord op moeten zien te vinden. Subject-zijn, de mogelijkheid tot handelen, is een bijzondere gave, maar ook een levenslange ópgave.

Onderwijs-als-subjectificatie is erop gericht kinderen en jongeren te enthousiasmeren om hun vermogen tot handelen op volwassen wijze ter hand te nemen, zodat de eigen vrijheid in verhouding blijft met de ander en het andere – met medemens en schepping.

Hoge verwachtingen van burgerschapsvorming

Terwijl scholen hun best doen om burgerschapsvorming handen en voeten te geven, wordt de politiek ongeduldiger. Berichten over toenemende radicalisering, maatschappelijke segregatie en de afbrokkeling van een gedeeld waardenkader en rapporten die de doelmatigheid van de Nederlandse burgerschapsvorming in twijfel trekken, versterken de roep om verbetering van de burgerschapsvorming.

De minister scherpt in zijn wetsvoorstel de burgerschapsopdracht aan, zodat het voor scholen duidelijker is wat er van hen wordt verwacht. Daarbij zet hij vooral in op krachtiger socialisatie in de waarden van de Nederlandse samenleving. Ook wordt gekeken naar de inhoud en vorm van het curriculum voor burgerschapsvorming, en wil de onderwijsinspectie nauwkeuriger in kaart brengen wat er gebeurt, en of dat van voldoende kwaliteit is.

Dit alles kan zeker helpen om voor iedereen goede burgerschapsvorming te realiseren. De vraag is wel hoe de eisen en benaderingen van overheid, curriculumontwikkelaars en Inspectie zich verhouden tot de ideeën die scholen zelf over burgerschapsvorming hebben en de manieren waarop ze daar in de praktijk gestalte aan geven.

De invulling en uitvoering van burgerschapsvorming brengt immers onvermijdelijk keuzes met zich mee, en de overheid, curriculumontwikkelaars en Inspectie maken wellicht andere keuzes dan de scholen willen maken.

Daar ligt niet alleen het risico van staatspedagogiek op de loer – burgerschapseenheidsworst – maar ook de zorg dat, mede omwille van de effectiviteit, burgerschapsvorming vooral als ‘krachtige socialisatie’ wordt begrepen en doorgezet, met (te) weinig democratische ruimte voor de eigenheid van individuen en groepen in de samenleving.

Hoe kunnen scholen in dit complexe speelveld hun weg vinden? Hoe kunnen ze een zinvolle balans vinden tussen hun eigenheid en hun eigen levensbeschouwelijke en pedagogische oriëntatie enerzijds en hun bijdrage aan de maatschappelijke opdracht van het onderwijs, juist ook vanuit de kracht van de eigen positie, identiteit en traditie?

Scholen zijn er immers niet alleen om het beleid van overheid of politiek uit te voeren; goede scholen hebben zelf ook veel te bieden. Deze bijdrage wil daarvoor enkele handreikingen bieden.

Dimensies van burgerschap

Zoals gezegd dekt het woord ‘burgerschap’ een nogal brede lading. Dat maakt niet alleen de discussie over burgerschap lastig en soms verwarrend: gaat het om fatsoen of democratie, om sociale vaardigheden of kennis van wetten en rechten, om integreren en aanpassen of vrijheid? Het maakt ook de praktijk van burgerschapsvorming complex.

In de literatuur over burgerschap wordt wel een onderscheid gemaakt tussen drie verschillende definities: een sociale, een morele en een politiek-democratische.4 Inzicht in de verschillen hiertussen kan helpen om structuur aan te brengen in de theorie en praktijk van burgerschapsvorming.

De sociale definitie 

De sociale definitie van burgerschap ziet burgerschap vooral in termen van sociale integratie en cohesie en het goed functioneren van de samenleving. Vanuit dat perspectief heeft burgerschapsvorming drie belangrijke taken:

  1. Het aanleren van sociale vaardigheden, inclusief goede omgangsvormen en het naleven van de spelregels van het maatschappelijke verkeer
  2. Het bevorderen van een gedeeld waardenkader, vanuit de gedachte dat zonder gedeelde waarden een samenleving snel uit elkaar kan vallen5
  3. Het stimuleren van actief burgerschap, vanuit de verwachting dat iedereen een steentje bijdraagt aan het goed functioneren van de samenleving.

De morele definitie

Bij deze definitie wordt burgerschap vooral gezien in termen van de deugden en kwaliteiten die goede burgers zouden moeten bezitten. Daarbij gaat het allereerst om verantwoordelijkheid, maar bijvoorbeeld ook om respect en verdraagzaamheid.

Terwijl in de sociale definitie de aandacht allereerst is gericht op de samenleving en de mate van sociale samenhang, ligt in de morele definitie het accent op het individu en diens gedrag. Vanuit deze insteek is burgerschapsvorming vooral gericht op de ontwikkeling van morele kwaliteiten die ertoe kunnen bijdragen dat burgers goed en verantwoordelijk leven en goed, verantwoordelijk, verdraagzaam en met respect omgaan met elkaar.

Burgerschapsvorming is vanuit deze invalshoek dus vooral een kwestie van morele vorming.

De politiek-democratische definitie

De politiek-democratische definitie ziet burgerschap allereerst als een politieke identiteit en benadrukt de intrinsieke relatie tussen burgerschap en democratie. Dat laatste is niet verwonderlijk, omdat de status van ‘burger’ eigenlijk pas mogelijk is in een democratische samenleving. Een monarchie heeft onderdanen, maar geen burgers, en in een dictatuur tellen individuen helemaal niet mee.

Een democratie geeft burgers rechten – zoals vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vergadering, kiesrecht en stemrecht, en recht op sociale zekerheid6 – en biedt hen rechtsbescherming. Dat vraagt van burgers allereerst dat zij hun rechten kennen, en daar heeft burgerschapsvorming een belangrijke rol te vervullen.

Rechten komen echter ook met plichten, zoals de plicht om de rechten goed te gebruiken, en de plicht om te handelen in overeenstemming met de drie basiswaarden van de democratische samenleving: vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Ook ten aanzien daarvan heeft burgerschapsvorming belangrijk werk te verrichten.

De democratische basiswaarden: vrijheid, gelijkheid en solidariteit
We kiezen ervoor om de waarden die ten grondslag liggen aan de democratische samenleving te benoemen met de drieslag vrijheid, gelijkheid en solidariteit. In onze optiek hangen deze drie basiswaarden intrinsiek met elkaar samen. We noemen ze de basiswaarden van de democratie, omdat het waarden zijn waarmee de democratie staat of valt, zonder welke democratie niet mogelijk is.

Een democratische samenleving wil de vrijheid van iedere burger waarborgen. Dat kan eigenlijk alleen wanneer die vrijheid aan iedere burger in gelijke mate wordt toegekend. En dat vraagt dat iedere burger niet alleen zijn of haar eigen vrijheid neemt of claimt, maar ook altijd georiënteerd is op de gelijke vrijheid van iedere andere burger en op de condities die dat mogelijk maken – het principe van solidariteit.

Drie dimensies in samenhang

Ofschoon het hier gaat om drie definities van burgerschap en dus om drie verschillende opvattingen over wat burgerschap is en waar het bij burgerschapseducatie om zou moeten gaan, kunnen de drie definities ook als drie dimensies van een meeromvattend idee van burgerschap worden gezien.

Dan heeft burgerschap een sociale, een morele en een politiek-democratische dimensie, en is het de taak van burgerschapsvorming om alle drie de dimensies in samenhang te verzorgen.

Zo’n samenhangende benadering is vooral van belang in de context van democratisch burgerschap, omdat onderzoek heeft laten zien dat burgers die zich verantwoordelijk voelen voor en zich actief inzetten ten behoeve van hun medeburgers – moreel ‘goede’ burgers – niet automatisch ook geïnteresseerd zijn in de democratische principes van vrijheid en gelijkheid.7

Verantwoordelijk burgerschap is, kort gezegd, niet automatisch ook democratisch burgerschap. Ook zijn er voorbeelden van samenlevingen met een hoge mate van sociale integratie en cohesie en een heldere set van gedeelde waarden, die niet of nauwelijks democratisch zijn te noemen – denk bijvoorbeeld aan de DDR of Noord-Korea, landen die zichzelf nota bene in hun naamvoering als democratisch typeren.

Het democratische speelveld

Aandacht voor de politiek-democratische dimensie 

In een democratische samenleving als de Nederlandse kan burgerschapsvorming er niet omheen expliciet aandacht te besteden aan de politiek-democratische dimensie, dat wil zeggen aan de relatie tussen burgerschap en democratie.

Die aandacht is vooral van belang om weerstand te bieden aan radicalisering, met name wanneer daarbij de fundamentele democratische basiswaarden van vrijheid, gelijkheid en solidariteit zelf worden betwist.

Eén manier om dit te doen, is door te benadrukken dat deze waarden ten grondslag liggen aan de Nederlandse plurale samenleving en dat iedereen die hier wil leven zich daarom aan die basiswaarden dient te committeren.

Problemen ontstaan wanneer individuen en groepen, juist met een beroep op het plurale karakter van de Nederlandse samenleving, de vrijheid claimen om er andere basiswaarden op na te houden, en met name weinig op zeggen te hebben met gelijkheid, of met gelijke vrijheid voor iedereen.

En de minderheid dan? 

Op het eerste gezicht lijkt dit een waterdicht argument, waar eigenlijk niets anders tegen in te brengen is dan het nog krachtiger benadrukken van de Nederlandse democratische basiswaarden – wat inderdaad met regelmaat lijkt te gebeuren.

Maar ofschoon het klopt dat een democratische samenleving er precies op uit is om een pluraliteit aan levensvisies en overtuigingen naast elkaar te laten bestaan, is het niet zo dat de democratische basiswaarden van vrijheid, gelijkheid en solidariteit de waarden zijn die door een meerderheid zijn gekozen en waar een minderheid zich maar bij heeft neer te leggen.

Zo’n interpretatie zou namelijk ook betekenen dat als er een meerderheid voor een andere set van basiswaarden zou zijn, of bijvoorbeeld alleen voor vrijheid maar niet voor gelijkheid, of voor vrijheid voor sommigen maar niet voor iedereen, die basiswaarden zomaar veranderd zouden kunnen worden.

"Vrijheid, gelijkheid en solidariteit zijn de basiswaarden die het democratische ‘speelveld’ vormgeven"

Mogelijkheidsvoorwaarden

Vrijheid, gelijkheid en solidariteit zijn echter niet waarden die op dit moment ‘toevallig’ steun hebben van een meerderheid en door andere meerderheidswaarden vervangen zouden kunnen worden, maar hebben een radicaal andere status.

Het zijn de basiswaarden die samenleven in pluraliteit mogelijk proberen te maken. In filosofische taal gaat het niet om waarden om maar om mogelijkheidsvoorwaarden. Het zijn de basiswaarden van de democratische ‘infrastructuur’, op basis waarvan het mogelijk wordt om een pluraliteit aan levensvisies en overtuigingen naast elkaar te laten bestaan.

Het zijn, anders gezegd, de basiswaarden die het democratische ‘speelveld’ vormgeven. Dat betekent – en dat is een cruciaal inzicht voor de discussie over burgerschapsvorming – dat iedereen die ruimte voor zijn of haar eigen levensovertuiging claimt tegelijkertijd steun dient te bieden aan de basiswaarden die het speelveld in stand houden waarbinnen zo’n claim überhaupt mogelijk is.

Wie in een democratische samenleving vrijheid voor de eigen positie claimt, zal dus tegelijkertijd solidair en in gelijke mate die vrijheid aan ieder ander individu of iedere andere groep moeten laten.

De metafoor van het speelveld

Met de metafoor van het democratische speelveld willen we benadrukken dat het samenleven-in-pluraliteit zich op dit speelveld voltrekt en niet erbuiten. In dat opzicht verschilt de metafoor van het speelveld van die van de publieke ruimte. Die laatste is een metafoor die op zijn minst de indruk kan geven dat het mogelijk zou zijn om je terug te trekken uit de publieke ruimte in de private sfeer.

Meer beeldend gezegd: dat zou suggereren dat je zou kunnen zeggen dat je niks met de publieke ruimte van doen hebt, omdat jouw leven zich geheel en al ‘thuis’ afspeelt, in de private ruimte. De metafoor van het speelveld benadrukt dat zelfs degenen die hun ‘thuis’ nooit verlaten, niet moeten vergeten dat hun huis op het speelveld gebouwd staat. In die zin is het speelveld een zorg voor iedereen in de democratische samenleving.

De metafoor van het speelveld is mede geïnspireerd door het werk van politiek filosofe Chantal Mouffe (zie ook Van Waveren 20208). Zij benadrukt dat individuen en groepen in de democratische samenleving er niet op uit zijn om elkaar te vernietigen – het is geen antagonistische relatie van vriend-of-vijand – maar er allemaal belang bij hebben samenleven-in-pluraliteit mogelijk te maken.

Ze trekt een vergelijking met de sport. Fans van Ajax en fans van PSV zullen het er waarschijnlijk nooit over eens worden wie het beste team is – net zoals individuen en groepen in een plurale samenleving fundamenteel verschillende visies op ‘goed leven’ hebben – maar ze willen allemaal wel dat er goed en mooi voetbal wordt gespeeld en hebben in die zin een gedeelde zorg voor de kwaliteit van het spel zelf.

Een proces van geven en nemen

Er spelen nog twee andere cruciale dimensies van de democratische samenleving een rol, die ook van belang zijn voor de theorie en de praktijk van burgerschapsvorming:

1. De vrijheid van een individu verhoudt zich tot de vrijheid van andere individuen

Het eerste punt is dat in een democratie de vrijheid van het ene individu of de ene groep zich altijd dient te verhouden tot de vrijheid van andere individuen en groepen. Concreter gezegd is het belangrijk dat de vrijheid van de ene groep de vrijheid van andere groepen niet blokkeert of in de weg zit.

Dat betekent, in alledaagse taal, dat democratie een proces van geven en nemen is. Het is een proces waarin steeds de vraag op tafel ligt welke wensen van individuen en groepen door de samenleving als geheel ‘gedragen’ kunnen worden. Democratisch samenleven vraagt, anders gezegd, een mate van zelfbeperking, zodat samenleven-in-pluraliteit mogelijk wordt.

In pedagogische taal heet die zelfbeperking ‘volwassenheid’.

"Wie een stem claimt in het democratische speelveld is automatisch gebonden aan de basiswaarden die dat speelveld mogelijk maken."

2. Democratie ≠ de meeste stemmen gelden

Het tweede belangrijke punt is dat democratie niet verward moet worden met de idee van ‘meeste stemmen gelden’, en vooral niet – en dat is het doorslaggevende punt hier – wanneer die stemmen haaks staan op de basiswaarden van de democratie. Die waarden zijn immers niet arbitrair maar zijn, zoals gezegd, de basiswaarden waarmee de democratie staat of valt.

Zoals gezegd: wie een stem claimt in het democratische speelveld is daarom automatisch gebonden aan de basiswaarden die dat speelveld mogelijk maken.

In precies die zin zijn de democratische basiswaarden vrijheid, gelijkheid en solidariteit niet onderhandelbaar en kunnen ze niet op zogenaamd ‘democratische’ manier terzijde worden geschoven, zoals het fascisme en nazisme en sommige vormen van populisme beogen.

Burgerschapsvorming in samenhang

Wat zegt dit voor de werkwijze?

Wat betekent dit alles, ten slotte, voor burgerschapsvorming in Nederland? Is er een werkwijze mogelijk die zowel recht doet aan de drie basiswaarden van de democratie als aan de levensbeschouwelijke en pedagogische eigenheid en oriëntatie van (bijzondere) scholen?

Is er een werkwijze mogelijk waarin de overheid namens de democratische samenleving terecht voldoende systematische aandacht van scholen voor burgerschapsvorming verwacht, maar waarin tegelijkertijd ruimte is voor de vrijheid van scholen en de vrijheid van de leerling?

Duidelijkheid nodig over de burgerschapsopdracht - gebruik van de drieslag? 

Het eerste waar goede burgerschapsvorming behoefte aan heeft, is duidelijkheid over wat burgerschap behelst en waar het in de burgerschapsopdracht om draait. In het bovenstaande heb ik laten zien dat er drie dimensies aan burgerschap te onderscheiden zijn: een sociale, een morele en een politiek-democratische.

Wat precies onder welke dimensie valt, mag onderwerp van verdere discussie zijn, maar het onderscheid tussen de drie dimensies brengt orde in wat soms een verwarrende en overladen discussie is.

De drieslag kan ook helpen bij de vormgeving en uitvoering van een burgerschapscurriculum, deels als grondslag om zo’n curriculum in samenhang te ontwikkelen en deels als ‘check’ om te zien of alle drie de dimensies in voldoende mate en in voldoende samenhang aan bod komen.

Op deze manier wordt bovendien de verhouding tussen het ‘eigene’ en het ‘gemeenschappelijke’ van de democratische samenleving beter begrepen en geduid. Zo wordt duidelijk dat er in een democratische samenleving een taak bij alle scholen ligt om zorg te dragen voor de ‘infrastructuur’ van de democratie, dat wil zeggen voor de basiswaarden die samenleven-in-pluraliteit mogelijk proberen te maken: vrijheid, gelijkheid en solidariteit.

Die democratische burgerschapsopdracht is geen inmenging van de staat in het particuliere domein maar de consequentie van de wens om eigenheid te hebben binnen de plurale democratische samenleving.

Daarbij is het dan wel van belang, juist ook voor de overheid, om te zien dat de rechtvaardiging voor deze gezamenlijke burgerschapsopdracht niet ligt in het benadrukken van ‘onze Nederlandse waarden’ waar ‘anderen’ zich aan hebben aan te passen, maar in de gedeelde zorg voor de infrastructuur van de democratische samenleving.

Scholen zelf hebben iets te bieden aan de samenleving 

Daarnaast hebben scholen juist in de Nederlandse democratische samenleving met haar unieke vrijheid van onderwijs zelf iets te bieden, niet alleen aan de ‘eigen’ groep maar ook aan de samenleving als geheel.

De pluraliteit van het Nederlandse onderwijsland laat zien dat het leven op verschillende manieren vormgegeven en geleefd kan worden. Daarbij zijn verschillende levensbeschouwingen, waarden en waarderingen in het geding die mede de pedagogische opdracht inkleuren die scholen zichzelf stellen en dus ook de manier waarop zij burgerschapsvorming verstaan – iets wat vaak ook zichtbaar wordt in de cultuur en de identiteit van de school.

Scholen hebben een belangrijke rol in het presenteren van deze levensbeschouwelijke praktijken en tradities aan de nieuwe generatie en in het daarin inleiden van kinderen en jongeren. Dat inleiden is niet een kwestie van ‘blind’ inpassen en aanpassen, maar van oriëntatie bieden en wegwijs maken, zodat kinderen en jongeren een betekenisvolle positie kunnen vinden binnen of ten aanzien van die tradities en praktijken.

Drie uitdagingen voor burgerschapsvorming

Wanneer de overheid terecht educatieve aandacht van scholen voor de gezamenlijke democratische infrastructuur verwacht en wanneer scholen zelf invulling geven aan het inleiden in levensbeschouwelijke praktijken en tradities, liggen er tegelijkertijd drie belangrijke onderwijspedagogische uitdagingen voor burgerschapsvorming.

1. Leerling is subject van het eigen handelen 

De eerste is, zoals gezegd, dat in het bieden van oriëntatie – de socialisatiefunctie van het onderwijs – de leerling nooit louter als object-van-socialisatie mag verschijnen, maar altijd als subject-van-eigen-handelen benaderd dient te worden.

Uiteindelijk moet al het onderwijs, inclusief burgerschapsvorming, erop gericht zijn kind en jongere toe te rusten, te enthousiasmeren en te ondersteunen om zijn of haar eigen leven te leiden, op verantwoordelijke en volwassen wijze. Die volwassen vrijheid staat niet alleen in goed onderwijs op het spel maar is tegelijkertijd het richtpunt van de democratische samenleving – een samenleving die vrijheid biedt maar volwassen omgang met die vrijheid vraagt.

2. Zicht houden op de democratische samenleving

De tweede uitdaging, die in zeker opzicht in het verlengde hiervan ligt, is dat goede burgerschapsvorming, zelfs wanneer het oriëntatie in een bepaalde levensbeschouwelijke traditie of identiteit biedt, kinderen en jongeren ook altijd zicht moet bieden op het feit dat er in de democratische samenleving ook andere manieren van goed leven en goed samenleven zijn.

Goede burgerschapsvorming heeft ook een taak in het toerusten van kinderen en jongeren voor het leven in de levensbeschouwelijk plurale samenleving. Die levensbeschouwelijke pluraliteit is in veel scholen bovendien aan de orde van de dag. Veel leraren besteden daar vanuit hun vakmanschap vanzelfsprekend aandacht aan.

3. Democratie is gericht op waarborgen van menselijke waardigheid

De derde uitdaging heeft te maken met het inzicht dat de democratie er niet alleen is om levensbeschouwelijke tradities de ruimte te geven hun eigen visie op goed leven en goed samenleven in de praktijk te brengen, maar dat de democratie uiteindelijk is gericht op het waarborgen van de menselijke waardigheid.

Precies daar kunnen levensbeschouwelijke tradities, vanuit hun eigen vrijheid en vrijgevigheid, een belangrijke bijdrage leveren aan de goede, democratische samenleving.

Tot slot

Hiermee heb ik geprobeerd de contouren te schetsen van een samenhangende visie op de burgerschapsopdracht van het onderwijs, waarin zowel ruimte is voor de eigen levensbeschouwelijke traditie, identiteit en cultuur van de school als aandacht voor het gedeelde democratische speelveld. Waar de centrale pedagogische uitdaging is om kinderen en jongeren zowel oriëntatie op de plurale democratische samenleving te bieden, als te enthousiasmeren om daar hun volwassen eigen plaats in te vinden.

Uitgegeven door Verus, vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs.

Literatuur

  • Zie de Wet op het Primair Onderwijs, artikel 8, lid 3.
  • Bernstein, B. (1970). Education cannot compensate for society. New society (London), vol. 15, no. 387, p. 344–47.
  • Biesta, G.J.J. (2018). Tijd voor pedagogiek: Over de pedagogische paragraaf in onderwijs, opleiding en vorming. (Oratie.) Utrecht: Universiteit voor Humanistiek.
  • Biesta, G.J.J. (2013). Learning in public places: Civic learning for the 21st century. In G.J.J. Biesta, M. de Bie & D. Wildemeersch (Eds), Civic learning, democratic citizenship and the public sphere (pp. 1-11). Dordrecht/Boston: Springer.
  • Zie bijvoorbeeld Council Recommendation of 22 May 2018 on promoting common values, inclusive education, and the European dimension of teaching ST/9010/2018/INIT. 
  • Marshall, T.H. (1950). Citizenship and social class and other essays. Cambridge: Cambridge University Press.
  • Westheimer, J., & Kahne, J. (2004). What Kind of Citizen? The Politics of Education for Democracy. American Educational Research Journal, 41(2), 237-269.
  • Waveren, J. van (2020). Burgerschapsonderwijs en de leerkracht binnen het speelveld van de pedagogiek en politiek. Academisch Proefschrift. Utrecht: Universiteit voor Humanistiek. 
Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 3500+ artikelen.