In hoeverre helpt intensieve mentoring ongemotiveerde jongens op de havo om zich meer in te zetten voor school?

Geplaatst op 23 juni 2020

Jongens hebben meer dan meisjes te maken met schooluitval en studievertraging. Zeker in de bovenbouw van het havo vallen veel jongens uit. Over maatregelen die specifiek jongens kunnen helpen zich meer in te spannen, is weinig bekend. Er zijn indicaties dat regelmatig en vertrouwelijk contact met een mentor jongeren kan motiveren voor school. Dat zou een licht positief effect kunnen hebben op de studieresultaten.

Veel onderwijsprofessionals constateren achterblijvende prestaties van jongens op de middelbare school, vooral op de havo. Ze omschrijven ‘de jongens’ als laconiek, weinig betrokken bij school en weinig inzet vertonend. Bovendien verstoren ze de les. Cijfers bevestigen die indrukken. Het percentage zittenblijvers in het vmbo en het vwo is al jaren ongeveer twee keer zo laag als op het havo. Jongens blijven vaker zitten dan meisjes. En van alle jongens met een havo-advies heeft na vijf jaar 35 procent het havo-diploma, terwijl bij meisjes dit percentage ligt op vijftig.

‘Jongens en hun gebreken’

Leraren zien een gebrek aan motivatie als kern van het probleem. De jongens hebben meer interesse in de buitenwereld dan in school. Daarnaast ontbreekt het ze aan planningsvaardigheden, zelfstandig kunnen werken, concentratie en discipline. Ondanks dat er verschillen zijn in gedrag en schoolcarrière van jongens en meisjes, zijn er geen maatregelen bekend die specifiek de achterstand van jongens bestrijden. De verschillen tussen jongens onderling zijn trouwens groot, groter dan de verschillen tussen jongens en meisjes.

Mentoring zou een manier zijn om jongens meer bij school te betrekken. In een mentor-mentee relatie is er een vertrouwensrelatie tussen een jongere en een volwassene die advies geeft, steunt en aanmoedigt. Over het effect van mentoring op probleemjongeren – veelal buiten school – is het nodige aangetoond. Meer dan als het gaat om mentoring op school van jongeren tussen de vijftien en zeventien jaar.

Kleine effecten bij kleine groepen

In zijn algemeenheid heeft mentoring een klein positief effect op de ontwikkeling van jongeren, waaronder de leerprestaties. Er is bewijs voor effectiviteit van mentorprogramma’s op de sociale, emotionele, academische en gedragsontwikkeling van adolescenten. Maar, het gaat om kleine effecten bij doorgaans kleine groepen jongeren. En mentoring is zeker geen oplossing voor zware gedragsproblematiek.

Mentorprogramma’s waar meer jongens aan meedoen zijn effectiever. Toch vallen daar geen conclusies uit te trekken, omdat achterliggende factoren niet vergelijkbaar zijn. Verder zijn er lichte aanwijzingen dat doelgerichte programma’s binnen een institutionele context zoals een school kansrijker zijn voor jongeren met problemen. Dit resultaat spreekt voor het inzetten van schoolmentoren. Hier zijn positieve ervaringen mee opgedaan, maar harde cijfers over het doorwerken van mentoring op de leerresultaten zijn er niet.

Uitgebreide beantwoording

Opgesteld door: Melissa van Amerongen (Kennismakelaar Kennisrotonde)
Vraagsteller: decaan vo; Geraadpleegde expert(s): Annemarie van Langen (KBA Nijmegen)

Vraag

Helpt intensieve mentoring ongemotiveerde jongens op de havo om zich meer in te zetten voor school en daardoor betere leerprestaties te halen?

Kort antwoord

Jongens hebben meer dan meiden te maken met schooluitval en studievertraging, zeker in de bovenbouw van de havo vallen veel jongens uit. De literatuur geeft maar weinig aanknopingspunten voor maatregelen die specifiek jongens zouden kunnen helpen het been bij te trekken. Er zijn enkele indicaties dat regelmatig en vertrouwelijk contact met een mentor jongeren kan motiveren of uitdagen voor school – en dat dit een licht positief effect kan hebben op de studieresultaten.

Toelichting antwoord
Achtergrond van de vraag

In het afgelopen jaar hebben meerdere professionals uit het onderwijs vragen gesteld aan de Kennisrotonde over de achterblijvende prestaties van jongens op de middelbare school, vooral op de havo. “De jongens” worden beschreven als laconiek, weinig betrokken bij school en ze vertonen weinig inzet. Bovendien verstoren ze de les.

In een eerder antwoord over onderpresterende scholieren vond de Kennisrotonde geen empirisch onderzoek naar effectieve maatregelen die onderpresterende leerlingen (in het algemeen en jongens in het bijzonder) helpen om beter te presteren (Kennisrotonde, 2019). Mentoring wordt in de literatuur wel genoemd als mogelijk kansrijke manier om leerlingen bij school te betrekken. Dit antwoord gaat dieper in op de vraag of jongens op de havo inderdaad lager presteren dan meiden. Vervolgens kijken we of de wetenschappelijke literatuur iets zegt over de vraag of intensieve mentoring kan helpen om de jongens meer bij school te betrekken om zo hun prestaties te verhogen.

Jongens en de havo

Er blijkt een behoorlijke hoeveelheid beschrijvende wetenschappelijke literatuur over slechtpresterende leerlingen op de havo enerzijds en over slechtpresterende jongens anderzijds. De literatuur heeft het over “de havoproblematiek” (Klomp & Thielen, 2010) en over “het jongensprobleem” of “the boy problem” (Driessen en Van Langen, 2013; Younger & Warrington, 2005). Bij havo-jongens speelt dus een dubbel probleem. Maar hoe groot is dat probleem?

Diverse nationale publicaties maken duidelijk dat de prestaties van leerlingen op de havo inderdaad achterblijven. Het percentage zittenblijvers in het vmbo (4,2%) en het vwo (4,6%) was in 2017 twee keer zo laag als op de havo (8,8%). Deze verschillen zijn stabiel over een aantal jaren (CBS, 2017). Ook klopt het dat jongens vaker blijven zitten dan meiden - op de havo maar ook op het vmbo en het vwo. In havo3 blijft 9,9% van de jongens zitten tegen 7,7% van de meiden en in havo4 15,3% van de jongens en 11,6% van de meiden (CBS, 2017). Van alle jongens met een havoadvies heeft na vijf jaar 35% het havodiploma – bij meiden ligt dit percentage op 50% (Inspectie van het Onderwijs, 2019).

Havo-jongens blijven dus vaker zitten dan havo-meiden, maar de verschillen zijn kleiner dan de verschillen tussen havo-leerlingen enerzijds en leerlingen op het vwo/vmbo anderzijds.

De problematiek in de bovenbouw van de havo is niet nieuw. In 2010 schreef de Open Universiteit in een overzichtsrapport dat veel leerlingen op de havo geen diploma halen of lager dan ze zouden kunnen en dat veel leerlingen hun diploma met een vertraging behalen. Bijna de helft van de havoleerlingen bleef minstens één keer zitten. Volgens de auteurs is gebrek aan motivatie de kern van het probleem.

De leerlingen hebben meer interesse in de buitenwereld dan in school, maar het ontbreekt ze ook aan planningsvaardigheden, ze hebben moeite met zelfstandig werken, weinig concentratie, weinig discipline en een motivatie gericht op minimale prestaties en praktisch nut (Klomp en Thielen, 2010). De auteurs baseren zich hierbij vooral op onderzoek naar ervaringen van leraren (zoals Vermaas en Van der Linden, 2007). De havo heeft ook een andere positie in het onderwijsbestel gekregen, meer als scharnierpunt tussen de andere onderwijstypen, waardoor de populatie diverser is geworden (Westerhuis & Cuppen, 2017).

Ook naar de vraag of jongens achterblijven ten opzichte van meiden is veel onderzoek gedaan de laatste jaren. Het algemene beeld uit de literatuur is dat de cognitieve capaciteiten van jongens en meiden niet veel verschillen, maar dat jongens wel vaker blijven zitten of afstromen naar lagere onderwijsniveaus. Zo zagen Driessen en Van Langen (2010) in hun grootschalige analyse van schooldata geen systematische achterstand in prestaties van jongens ten opzichte van meiden (of andersom) in het primair onderwijs en in de eerste vier jaar van­­­ het voortgezet onderwijs.

Wel zijn jongens gemiddeld iets beter in rekenen/wiskunde en meiden in taal. Uit hun data blijkt echter ook dat de schoolloopbanen van jongens ongunstiger verlopen dan die van meiden. Er gaan meer jongens naar het speciaal onderwijs en op het voortgezet onderwijs doubleren ze wat vaker, stromen wat vaker uit als voortijdig schoolverlater of stromen af naar een lager niveau (Driessen en Van Langen, 2010).

Mogelijk verklaren werkhouding en gedrag waarom de schoolloopbaan van jongens minder gunstig verloopt. Driessen en Van Langen zagen dat jongens in het basisonderwijs over het algemeen door hun eigen leraren als zwakker worden beoordeeld op werkhouding en sociaal gedrag dan meiden (dezelfde conclusie trekt de OECD, 2015). Dit is sterker in groep 8 dan in groep 2, het neemt dus toe richting puberteit (Driessen en Van Langen, 2010). En uit een Amerikaans onderzoek (Chase et al, 2014) onder 15- tot 17-jarigen blijkt dat schools gedrag (behavioral school engagement) een sterke voorspeller is voor examenresultaten (GPA). Schools gedrag omvat: lessen voorbereiden, huiswerk op tijd maken, lessen volgen, actief deelnemen en hard werken om het goed te doen op school.

Ondanks dat er verschillen zijn in gedrag en schoolcarrière van jongens en meiden, zijn er geen empirisch onderbouwde maatregelen bekend die specifiek de achterstand van jongens bestrijden (Driessen en Van Langen, 2010; Kennisrotonde, 2019). De verschillen tussen jongens onderling zijn namelijk ook groot: groter dan de gemiddelde verschillen tussen jongens en meiden (Hyde, 2005). De onderstaande figuur illustreert dit principe mooi. Waarschijnlijk is het effectiever om je te richten op onderliggende oorzaken van de achterstand, zoals het vertonen van anti-schools gedrag (van jongens én van meiden), dan maatregelen specifiek op de hele groep jongens te richten - die is te heterogeen voor een algemene aanpak. Het doet bovendien de meisjes tekort met vergelijkbare problemen.

Figuur 1 Grafische presentatie van een effectgrootte van 0,20 (overgenomen uit Driessen en Van Langen, 2010). De figuur illustreert dat verschillen in gemiddelden significant kunnen zijn (effectgrootte 0,20 of meer) maar dat dan nog steeds het overgrote deel van de scores van jongens en meiden overlappen.

Mentoring als oplossing?

In de vorige paragraaf is geschetst dat havisten vaker blijven zitten dan leerlingen op het vmbo en het vwo. Jongens hebben gemiddeld over de hele linie, ook op de havo, ongunstiger schoolcarrières dan meiden: ze blijven vaker zitten en stromen vaker af. De literatuur biedt maar weinig aanknopingspunten voor maatregelen die specifiek jongens zouden kunnen helpen het been bij te trekken.

Sommige publicaties over onderpresterende jongens benoemen mentoring als een manier om jongens meer bij school te betrekken (bijvoorbeeld Younger & Warrington, 2005; 2009) en ook de school die deze vraag heeft ingediend, overweegt om een intensieve vorm van mentoring in te voeren op school, specifiek gericht op het vergroten van eigenaarschap. Daarom gaat dit tweede deel van het antwoord specifieker in op de vraag: helpt mentoring om leerlingen meer bij school te betrekken en verhoogt dat de leerprestaties? Maakt de intensiteit van mentoring nog uit en zijn er verschillen tussen jongens en meiden?

Een mentor-mentee relatie wordt meestal gedefinieerd als een vertrouwensrelatie tussen een jongere en een volwassen persoon die niet de vader of moeder is en die advies geeft, steunt en aanmoedigt (Weiler, 2017; DuBois et al., 2011).

Er is redelijk wat onderzoek naar mentoring van jongeren, maar het is een breed onderzoekgebied. Veel onderzoek naar mentoring richt zich op probleemjongeren (onveilige thuissituatie, discriminatie, armoede; zie bijvoorbeeld Weiler, 2017) of op mentoring buiten school, bijvoorbeeld door een oom of tante. Voor dit antwoord proberen we ons zo veel mogelijk te beperken tot mentoring op school van jongeren in de bovenbouwleeftijd (15-17).

Figuur 2 Effecten van mentoring (gekopieerd uit DuBois et al., 2011).

Als we eerst weer uitzoomen en naar algehele effecten van mentoring kijken, blijkt dat mentoring een weliswaar klein, maar consistent positief effect heeft op de ontwikkeling van jongeren, waaronder de leerprestaties. Deze resultaten werden gevonden in een uitgebreide meta-analyse van 73 evaluaties van mentorprogramma’s voor kinderen en jongeren in de periode 1999-2010. Het gaat hier dus ook over jonge kinderen en over zelfgekozen mentoren buiten school. De hoofdconclusie: er is empirische steun voor effectiviteit van mentorprogramma’s op de sociale, emotionele, academische en gedragsontwikkeling van jonge mensen (DuBois et al., 2011). In kleinere overzichtsstudies zijn vergelijkbare resultaten gevonden (zie het literatuuroverzicht in Chan et al. 2013).

Het gaat om kleine effecten, van zo’n 9 procentpunten van jongeren met mentor ten opzichte van jongeren zonder mentor (zie figuur hiernaast voor effectgroottes, uit DuBois et al., 2011). En mentoring is zeker geen oplossing voor zware gedragsproblematiek (DuBois et al., 2011).

Niet alle mentorprogramma’s zijn effectief. Relevant voor deze vraag is dat mentorprogramma’s gericht op jongeren met al bestaand probleemgedrag zoals delinquentie of disciplineproblemen op school of jongeren die in een risicovolle omgeving wonen (denk aan een onveilige thuissituatie) vaker effectief zijn. Dubois en collega’s vermoeden dat deze programma’s effectief zijn omdat de jongeren uit het onderzoek gemotiveerd waren om met dit soort programma’s mee te doen. Ze hadden last van het eigen probleemgedrag en droegen constructief bij aan het mentoringprogramma.

Wat ook opvalt, is dat mentorprogramma’s waar meer jongens aan meedoen effectiever zijn, maar het is lastig om hier echt conclusies uit te trekken – achterliggende factoren kunnen doorslaggevend zijn geweest. Zo vermoeden de onderzoekers dat de meiden in de studies misschien moeilijker een vertrouwensrelatie aangaan als gevolg van een vertrouwensbreuk thuis (DuBois et al., 2011).

En er zijn lichte aanwijzingen dat doelgerichte programma’s binnen een institutionele context zoals een school kansrijker zijn voor jongeren met problemen (DuBois et al., 2011). Dit resultaat spreekt voor schoolmentoren maar de onderzoekers noemen helaas geen concrete voorbeelden van zulke mentoren.

Schoolmentoren

Als we meer inzoomen op onderzoek naar schoolmentoren zien we ook wel lichte positieve effecten van het mentoraat, maar het onderzoek naar schoolmentoren is kleinschalig en gaat vooral over ervaren opbrengsten. Er zijn op dit detailniveau geen gemeten bewijzen dat mentoring doorwerkt op de leerresultaten. Hieronder bespreken een kwalitatieve studie die wat meer verdiepend inzicht geeft in wat een mentorrelatie waardevol maakt volgens leerlingen en leraren.

De studie is van Younger & Warrington (2005; 2009) die keken hoe mentoring uitpakte voor de bovenbouwleerlingen in een school in Noord-Engeland met vooral witte, relatief welvarende kinderen. Ze onderzochten de effecten van mentoring in 2005 en vier jaar later interviewden ze 36 jongens en 33 meiden nog eens over hun ervaringen. Deze leerlingen waren geselecteerd omdat ze vier jaar later op een hoger niveau dan verwacht presteerden – ze reflecteerden dus achteraf op de rol die de mentoring daarbij had gespeeld.

Hoewel er op school meer gebeurde dan alleen mentoring, is de staf ervan overtuigd dat het de mentoring was die een positief effect op de leerprestaties van de leerlingen had. Hun studieresultaten verbeterden. Met name jongens trekken bij. Veel leerlingen denken achteraf dat de mentoring een positieve invloed heeft gehad op hun cijfers, zelfvertrouwen en ambities. Vooral jongens waren achteraf positief. Zes van de tien positieve jongens denken dat mentoring een effect had op hun resultaten omdat de mentoren hen motiveerden, hoge eisen steden en ze uitdaagden. Regelmatig contact was cruciaal, denken ze. Ook uit onderzoek van Herrera et al. (aangehaald in Chan, 2013) blijkt dat vooral mentees met een langere relatie en relatie van hogere kwaliteit (nabijheid, bevrediging, engagement) positiever zijn over de mentoring.

Meiden geven iets vaker aan dat ze zelf al gemotiveerd waren voor school en dat de mentor daarom geen positief effect had op hun cijfers. Sommige meiden en een enkele jongen vonden de druk vanuit de mentor vervelend (Younger & Warrington, 2009).

Al met al duiden de resultaten erop dat doelgericht werken het zelfvertrouwen en de leerresultaten verbeterd heeft (Younger & Warrington 2005; 2009). De grootste impact had de mentoring op jongeren die van huis uit minder bekend zijn met academische vorming en leerstrategieën (minder sociaal en cultureel kapitaal). 

Conclusie

Jongens hebben meer dan meisjes te maken met schooluitval en studievertraging. Toch is geslacht op zichzelf geen goede voorspeller voor studieresultaten en schoolloopbaan: verschillen binnen de groep jongens zijn groter dan verschillen tussen jongens en meisjes. Gedrag is mogelijk een intermediaire factor (schools gedrag).

De literatuur geeft weinig aanknopingspunten voor maatregelen die specifiek jongens zouden kunnen helpen het been bij te trekken. Er zijn lichte aanwijzingen dat regelmatig en vertrouwelijk contact met een mentor jongeren meer kan motiveren of uitdagen voor school – en dat dit een positief effect kan hebben op de studieresultaten. Het gaat om kleine effecten bij kleine groepen leerlingen.

Geraadpleegde bronnen 

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Gerelateerd

E-learning module
Wat is hechting? En hoe ontstaan hierin problemen?
Wat is hechting? En hoe ontstaan hierin problemen?
Doorloop deze gratis module over hechting
Wij-leren.nl Academie 
Congres
Concentratie in de klas in vo en mbo
Concentratie in de klas in vo en mbo
Inzicht en handvatten om de focus van je leerlingen te verbeteren
Medilex Onderwijs 
Passend Onderwijs
Meer inzicht in gedrag leerling met Aurecool.
Meer inzicht in gedrag leerling met Aurecool.
Aurecool ondersteunt jou bij begrijpen en bevorderen van de soc-emo ontwikkeling van elke leerling.
Aurecool 
Meer inzicht in gedrag leerling met Aurecool.Functie gedragsproblemen
‘Waarom doe je dat!?’ - Functie en aanpak van probleemgedrag
Kees van Overveld
Probleemgedrag in gradaties
Het ene gedragsprobleem is het andere niet
Kees van Overveld
Omgaan met gedragsproblemen
Omgaan met gedragsproblemen
Anton Horeweg
Spijbelen
Spijbelen? Communicatie is het sleutelwoord
Miriam de Heer
Tips voor mentoren in begeleiding problematiek
De morele plicht van elke mentor
Ivo Mijland
Mentoraat
Oplosmiddelvrij mentoraat: gezonder voor mentor en leerling
Ivo Mijland
Een domme mentor
Gezocht: domme mentoren (m/v)
Ivo Mijland
Coachen van leerlingen
De coachende leraar is van doorslaggevend belang voor de opbrengsten.
Dolf Janson
Misverstanden over ouderbetrokkenheid VO
Zes misverstanden over ouderbetrokkenheid in het voortgezet onderwijs
Peter de Vries
Pittige pubers
Pittige pubers - Opvoeden van je puber met ADHD of autisme
Marleen Legemaat
Pubermania
Pubermania - Inspirerend opvoeden
Helèn de Jong
Pubers zijn leuk
Pubers zijn leuk! Zeker als je ze begrijpt
Helèn de Jong
Puberbrein binnenstebuiten
Puberbrein binnenstebuiten
Helèn de Jong
Onderwijsmythes
Jongens zijn slimmer dan meisjes - 35 mythes over leren en onderwijs
Arja Kerpel


Inschrijven nieuwsbrief

Inschrijven nieuwsbrief



Inschrijven nieuwsbrief

Zelfregulatie in een video van één minuut uitgelegd
Zelfregulatie in een video van één minuut uitgelegd
redactie
Motivatie in een video van één minuut uitgelegd
Motivatie in een video van één minuut uitgelegd
redactie
[extra-breed-algemeen-kolom2]



gedragsproblemen
genderstereotypering
jeugdcriminaliteit
leerplicht
mentor
motivatie
probleemjongeren
puberteit
spijbelen

 

Mis geen bijdragen

Inschrijven nieuwsbrief

Volg wij-leren.nl

Volg ons op LinkedIn Volg ons op twitter Volg ons op facebook Volg ons op instagram Volg ons op pinterest