Welke criteria zijn geschikt om te bepalen welke (hoogbegaafde) leerlingen in aanmerking komen voor versnellen en verrijken?
Geplaatst op 7 maart 2022
Leerkrachten kunnen rapportcijfers, intelligentietests, observaties en gesprekken met betrokkenen gebruiken om vast te stellen welke leerlingen in aanmerking komen voor versnellen of verrijken. Het is daarbij belangrijk om meerdere van deze informatiebronnen te gebruiken. Dan krijgen zoveel mogelijk leerlingen de kans om te mogen versnellen en verrijken, en worden er geen leerlingen over het hoofd gezien.
Voor leerlingen die (hoog)begaafd zijn, een ontwikkelingsvoorsprong hebben of op een andere manier getalenteerder zijn dan leeftijdsgenoten, kan versnellen en verrijken belangrijk zijn. Versnellen kent verschillende vormen, zoals vervroegd instromen, overslaan van een groep, doorlopen van meerdere groepen in een schooljaar, en versneld volgen van een vak. Verrijken betekent dat leerlingen opdrachten maken die een meerwaarde bieden ten opzichte van de reguliere leerstof.
Leerkracht selecteert leerlingen op basis van meerdere informatiebronnen
Om leerlingen voor versnellen en verrijken te selecteren kan een leerkracht een stappenplan volgen. De leerkracht maakt daarbij gebruik van diverse informatiebronnen naast elkaar, anders is de kans groot dat leerlingen uit minderheidsgroepen en lagere sociaal-economische milieus over het hoofd worden gezien. Het gaat om informatiebronnen zoals rapportcijfers, intelligentietests en observaties. Verder voert de leerkracht gesprekken met betrokkenen en met de leerling zelf.
Rapportcijfers
Rapportcijfers helpen om te bepalen voor welke specifieke vakgebieden leerlingen in aanmerking komen voor versnelling of verrijking. Vaak wordt per vakgebied een grens van de tien tot twintig procent best presterende leerlingen aangehouden als criterium, dat zijn ongeveer drie tot vijf leerlingen per klas. Hierbij moet altijd een vergelijking gemaakt worden binnen de eigen school, en niet met het landelijk gemiddelde.
Intelligentietests
Leerkrachten kunnen een intelligentietest (laten) afnemen en de IQ-score benutten om leerlingen te selecteren voor versnellen en verrijken. Meestal wordt vanaf een IQ-score van 120 gesproken van begaafdheid; dit komt bij 7,6 procent van de leerlingen voor. Bij een score van 130 of hoger is sprake van hoogbegaafdheid; die groep omvat 2,3 procent van de leerlingen.
Observaties
Daarnaast kunnen leerkrachten kenmerken van (hoog)begaafdheid onder hun leerlingen in beeld krijgen via observaties in de klas. Enkele kenmerken zijn een hoge mate van creativiteit, grote betrokkenheid bij opdrachten en ongewone interesses. Verder stellen deze leerlingen onverwachte vragen, hebben ze originele ideeën en bekijken ze vraagstukken vanuit verschillende perspectieven. Ze hebben plezier in zelfsturend leren, zijn zelfkritisch en gaan bij voorkeur om met (hoog)begaafde leeftijdsgenoten.
Gesprekken
Door het voeren van gesprekken met betrokkenen kan de leerkracht ook een beeld krijgen van mogelijk voor versnelling en verrijking in aanmerking komende leerlingen. Betrokkenen zijn bijvoorbeeld leerkrachten van vorige schooljaren, ouders en klasgenoten. Hoofdvraag is in hoeverre zij aanraden om de leerling te selecteren voor versnellen en verrijken. Ook met de leerling zelf gaat de leerkracht in gesprek. Zo krijgt de leerkracht inzicht in zaken als zelfbeeld, motivatie en interesses.
De stem van de leerling telt mee
Wanneer een leerling op basis van verschillende criteria in aanmerking komt voor versnellen of verrijken, blijven er nog een paar vragen over. Wil de leerling zelf versnellen? Weet de leerling wat versnellen inhoudt? Staan de ouders positief tegenover versnellen? Wordt de leerling in de nieuwe klas aanvaard?
Uitgebreide beantwoording
Opgesteld door: Annabel Vaessen (antwoordspecialist) en Wouter Schenke (Kennismakelaar)
Vraagsteller: Leerkracht basisonderwijs
Geraadpleegde expert(s): Anouke Bakx (bijzonder hoogleraar Begaafdheid) en Nora Steenbergen (curriculumontwikkelaar hoogbegaafdheid)
Vraag
Welke criteria zijn geschikt om te bepalen welke (hoogbegaafde) leerlingen in aanmerking komen voor versnellen en verrijken?
Kort antwoord
Om te bepalen welke leerlingen in aanmerking komen voor versnellen en verrijken van leerstof is het belangrijk om diverse informatiebronnen te gebruiken. Bied daarbij zoveel mogelijk leerlingen de kans om te mogen versnellen en verrijken, zodat er geen leerlingen over het hoofd worden gezien. Voorbeelden van informatiebronnen zijn een intelligentietest, rapportcijfers, en gesprekken en observaties die andere kenmerken van leerlingen zichtbaar maken, zoals motivatie, creativiteit en interesses. Bij een intelligentietest wordt vaak een IQ-score van 120-130 aangehouden als criterium. Bij gebruik van rapportcijfers selecteren scholen vaak de best presterende 10-20% leerlingen.
Toelichting antwoord
Wat is versnellen en verrijken?
Voor leerlingen die (hoog)begaafd zijn, een ontwikkelingsvoorsprong hebben, of op een andere manier meer getalenteerd zijn dan hun leeftijdsgenoten, kan versnellen en verrijken baat hebben (Doolaard & Oudbier, 2010; Van Gerven & Drent, 2011):
- Versnellen kent verschillende vormen, zoals het vervroegd instromen in groep 1, het overslaan van een groep, het doorlopen van meerdere groepen in een schooljaar, en het versnellen van een vak (De Boer, 2014; Kennisrotonde, 2016).
- Verrijken betekent dat leerlingen opdrachten maken die een meerwaarde bieden ten opzichte van de reguliere leerstof (Kennisrotonde, 2020a, 2021b).
Wanneer een leerling verrijkingsonderwijs krijgt, maar toch meer behoefte heeft aan uitdaging, dan is versnellen het overwegen waard. Als er alléén versneld wordt, zal de leerling in het nieuwe leerjaar waarschijnlijk opnieuw een voorsprong oplopen, blijkt uit onderzoek van onder meer het Centrum voor Begaafdheidsonderzoek naar het functioneren van versnelde en niet versnelde (hoog)begaafde leerlingen (Doornekamp e.a., 1999; Hoogeveen e.a., 2008). Versnellen moet volgens deze studies daarom altijd na én in combinatie met verrijken aangeboden worden.
Verrijken is alleen mogelijk door eerst te compacten: het beperken van de reguliere leerstof tot de essentie, waardoor tijd vrijkomt voor verrijkingsmateriaal. Het SLO heeft richtlijnen ontwikkeld voor het compacten van taal- en rekenmethodes voor snel lerende leerlingen, op basis van een praktijkgericht project met begaafde leerlingen en een studie onder 20 basisscholen (Noteboom & Klep, 2004; Steenbergen-Penterman, e.a., 2009). Zij adviseren om 50-75% van de oefenstof te schrappen, 75-100% van de herhaling te schrappen, en verrijkingsstof te schrappen die geen meerwaarde biedt ten opzichte van de reguliere leerstof. Daarnaast zijn er andere vormen van begeleiding die effectief zijn voor de ontwikkeling van (hoog)begaafde leerlingen, zoals het ondersteunen van de zelfregulatie (Kennisrotonde, 2021a).
Leerlingen selecteren op basis van diverse informatiebronnen
Leerlingen die (hoog)begaafd zijn, een ontwikkelingsvoorsprong hebben, of op een andere manier meer getalenteerd zijn dan hun leeftijdsgenoten, komen in aanmerking voor versnellen of verrijken. Gebruik diverse informatiebronnen naast elkaar om te bepalen welke leerlingen in aanmerking komen voor versnellen of verrijken. Door slechts één informatiebron (zoals toetsen) te gebruiken, is de kans namelijk groot dat leerlingen uit minderheidsgroepen en lagere sociaaleconomische milieus niet worden gesignaleerd, terwijl zij wel baat kunnen hebben bij versnellen en verrijken. Dit blijkt onder meer uit een meta-analyse waarin meer dan 190 miljoen leerlingen zijn vertegenwoordigd (Krisel, 2012; Naglieri & Ford, 2003).
Om leerlingen die in aanmerking komen voor versnellen en verrijken niet over het hoofd te zien, heeft Renzulli (2006) een stappenplan ontwikkeld voor het selecteren van leerlingen. Hij baseert zich op een grote hoeveelheid meerjarige onderzoeken naar kenmerken van (hoog)begaafdheid. Bij dit stappenplan wordt gebruik gemaakt van diverse informatiebronnen naast elkaar, namelijk: rapportcijfers en de perspectieven van betrokkenen bij de leerling (de leerkracht, de leerkrachten van vorige schooljaren, de ouders, de klasgenoten, en de leerling zelf). Aan de betrokkenen wordt gevraagd in hoeverre zij aanraden om de leerling te selecteren voor versnellen en verrijken.
Ook in Nederland maken scholen veelal gebruik van verschillende informatiebronnen. Een onderzoek onder 457 Nederlandse basisscholen liet zien dat deze scholen vooral toetsresultaten uit het leerlingvolgsysteem, sociale aspecten (zoals zelfbeeld), motivatie, interesses, en de wens van de ouders om de leerling een onderwijsaanpassing te bieden, gebruiken als informatiebronnen om te besluiten of een leerling een onderwijsaanpassing als versnellen en verrijken aangeboden krijgt (Doolaard & Oudbier, 2010).
Leerlingen selecteren: welke criteria?
Welke specifieke criteria kunnen leraren gebruiken om vast te stellen welke leerlingen in aanmerking komen voor versnellen of verrijken? Hieronder beschrijven we een overzicht van criteria per informatiebron:
- Rapportcijfers
Rapportcijfers (of andere producten van leerlingen) helpen om te bepalen bij welke specifieke vakgebieden leerlingen versnelling of verrijking nodig hebben. Vaak wordt (per vakgebied) een grens van de 10-20% best presterende leerlingen aangehouden als criterium, dat zijn ongeveer drie tot vijf leerlingen per klas (Doolaard & Harms, 2013; Ministerie van OCW, 2014; Worrell & Erwin, 2011). Hierbij moet altijd een vergelijking gemaakt worden van de beste 10-20% met de opbrengsten van de eigen school, en dus niet met het landelijk gemiddelde (Peters e.a., 2021; Renzulli, 2006). Want ook op een school waar álle opbrengsten onder het landelijk gemiddelde zijn, zijn er nog steeds leerlingen die verrijking of versnelling nodig hebben ten opzichte van leerstof van de meerderheid van de leerlingenpopulatie.
Om ervoor te zorgen dat er geen leerlingen over het hoofd worden gezien, houdt Renzulli (2006) op basis van meerjarige onderzoeken de regel aan dat eerst de leerlingen met de 15% beste rapportcijfers worden geselecteerd. Daarvan kan de hoogst scorende 50% direct deelnemen, zodat de andere helft op basis van andere informatiebronnen geselecteerd kan worden.
Gemiddeld is voor 30-40% van alle leerlingen structureel verrijking nodig op een of meerdere vakgebieden (Verlinden et al., 2015). Een onderzoek onder 120 basisscholen die onderwijs bieden aan excellente leerlingen, laat zien dat de groep leerlingen die gebaat is bij verrijking voor een of meerdere vakken uit ongeveer 5-10% bestaat (Doolaard & Harms, 2013).
- Intelligentietest
De IQ-score kunnen leerkrachten – in combinatie met andere informatiebronnen – benutten om leerlingen te selecteren voor versnellen en verrijken. Uitgaand van de normale verdeling van IQ-scores, wordt meestal vanaf een IQ-score van 120 gesproken van begaafdheid (dit komt bij 7,6% van de leerlingen voor) en vanaf 130 van hoogbegaafdheid (dit komt bij 2,3% van de leerlingen voor) (Gagné, 2004). Een IQ-score van 120 of meer is (daarmee ook) een aanwijzing dat de leerling in aanmerking komt voor versnellen en verrijken, deze IQ-score komt voor bij ongeveer 10 procent van alle leerlingen.
- Voorsprong in leerstof
Er kan bij het selecteren van leerlingen voor versnellen ook gekeken worden naar een voorsprong in de beheersing van de leerstof (Gagné, 2010). Hierbij wordt meestal uitgegaan van een voorsprong in het leerlingvolgsysteem van ongeveer 1-1,5 leerjaar (Hollenberg e.a., 2014; Kennisrotonde, 2020b; Van Gerven, 2009) of minimaal 6 maanden (POINT013, 2017).
- Kenmerken van (hoog)begaafdheid meenemen
Naast rapportcijfers, de IQ-score en voorsprong in leerstof is het ook belangrijk om specifiek te kijken naar kenmerken van (hoog)begaafdheid, omdat (hoog)begaafde leerlingen vaak baat hebben bij versnellen en verrijken. Leraren kunnen deze kenmerken in beeld brengen middels gesprekken, observaties en producten van leerlingen. Ook kunnen leraren ouders bevragen over het gedrag van de leerling in de thuisomgeving, bijvoorbeeld of de leerling thuis zelfregulatie vertoont of thuis verdergaat met schoolopdrachten.
Kenmerken van (hoog)begaafdheid zijn bijvoorbeeld een hoge mate van creativiteit, grote betrokkenheid bij opdrachten, en ongewone interesses (Renzulli, 2006). Bij het laatste gaat het bijvoorbeeld om een passie in architectuur of programmeren (Worrell & Erwin, 2011). In een meerjarige samenwerking met honderden leerlingen en leraren, heeft Kingore (2004) een aantal kenmerken vastgesteld van (hoog)begaafde leerlingen. Voorbeelden van deze kenmerken zijn: onverwachte vragen stellen, nieuwsgierig zijn, originele ideeën hebben, complexe humor hebben, vraagstukken vanuit verschillende perspectieven bekijken, concepten aan elkaar verbinden, voorstellen om opdrachten uit te breiden, abstracte ideeën begrijpen, plezier hebben in zelfsturend leren, zelfkritisch zijn, en voorkeur hebben voor omgang met (hoog)begaafde leeftijdsgenoten.
Voorwaarden voor het selecteren van leerlingen
Bij het hanteren van criteria is het belangrijk dat het doel is om zo veel mogelijk leerlingen de kans te geven deel te nemen, omdat de kans groot is dat talenten van leerlingen over het hoofd worden gezien tijdens de selectie (Peters e.a., 2021; Worrell & Erwin, 2011).
Tot slot is het, als leerlingen op basis van verschillende criteria in aanmerking komen voor versnellen of verrijken, belangrijk dat de leerling zelf wil versnellen, dat de leerling weet wat versnellen inhoudt, dat de ouders positief staan tegenover versnellen, en dat de leerling in de nieuwe klas aanvaard wordt (Freeman, 2000; Hoogeveen, 2008).
Geraadpleegde bronnen
- De Boer, E. (2014). Handreiking hoogbegaafdheid VO. Noord-Brabant: KPC Groep.
- Doolaard, S., & Oudbier, M. (2010). Onderwijsaanbod aan (hoog)begaafde leerlingen in het basisonderwijs. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
- Doolaard, S., & Harms, G. J. (2013). Omgaan met excellente leerlingen in de dagelijkse onderwijspraktijk. Groningen: Universiteit van Groningen.
- Doornekamp, G., Drent, S., & Bronkhorst, E. (1999). Een slimme aanpak voor slimme leerlingen. Op zoek naar praktijkvoorbeelden. Enschede: SLO.
- Freeman, J. (2000). Families: The essential context for gifts and talents. International Handbook of Giftedness and Talent, 2, 573-585.
- Gagné, F. (2004). Transforming gifts into talents: The DMGT as a developmental theory. High Ability Studies, 15(2), 119-147.
- Gagné, F. (2010). Motivation within the DMGT 2.0 framework. High Ability Studies, 21(2), 81-99.
- Hollenberg, J., Van Boxtel, H., & Keuning, J. (2014). Werken met leerlingen met hoge vaardigheidsscores in het Cito Volgsysteem primair en speciaal onderwijs. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 53, 347-356.
- Hoogeveen, L. (2008). Social emotional consequences of accelerating gifted students. Proefschrift. Nijmegen: Radboud Universiteit.
- Hoogeveen, L., Van Hell, J., & Verhoeven, L. (2008). De versnellingswenselijkheidslijst. Nijmegen: Centrum voor Begaafdheidsonderzoek, Katholieke Universiteit Nijmegen.
- Kennisrotonde (2016). Wat weten we op basis van wetenschappelijk onderzoek over het effect van zittenblijven of versnellen. (KR. 095). Den Haag: Kennisrotonde.
- Kennisrotonde (2020a). Wat zijn effectieve verdiepingsopdrachten voor goede spellers in de bovenbouw? (KR. 977). Den Haag: Kennisrotonde.
- Kennisrotonde. (2020b). Wat is het belang van vroege signalering van een ontwikkelingsvoorsprong voor de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen basisonderwijs? Zijn hiervoor valide en betrouwbare instrumenten beschikbaar? (KR. 1060) Den Haag: Kennisrotonde.
- Kennisrotonde (2021a). Welke leerkrachtbegeleiding is in een reguliere groep effectief voor de ontwikkeling van (hoog)begaafde leerlingen? (KR. 1040). Den Haag: Kennisrotonde.
- Kennisrotonde (2021b). Wat zijn de onderwijsbehoeften van sterke rekenaarsin het basisonderwijs en hoe kan het onderwijs aan deze leerlingen het meest effectief worden vormgegeven? (KR.1127). Den Haag: Kennisrotonde.
- Kingore, B. (2004). High achiever, gifted learner, creative learner. Understanding Our Gifted, 3-5.
- Krisel, S. (2012). Characteristics of gifted children as a guide to identification. In S. L. Hunsaker (Ed.), Identification: The theory and practice of identifying students for gifted and talented education services (pp. 75-97). Mansfield Center: Creative Learning Press.
- Ministerie van OCW (2014). Kamerbrief 9 maart 2014. Plan van aanpak toptalenten 2014-2018. Den Haag: Ministerie van OCW.
- Naglieri, J. A., & Ford, D. Y. (2003). Addressing underrepresentation of gifted minority children using the Naglieri Nonverbal Ability Test (NNAT). Gifted Child Quarterly, 47(2), 155-161.
- Noteboom, A. & Klep, J. (2004). Compacten in het reken-wiskundeonderwijs voor begaafde en hoogbegaafde leerlingen in het basisonderwijs. Panama-Post, 23(1), 29-38.
- Peters, S. J., Carter, J., & Plucker, J. A. (2021). Rethinking how we identify “gifted” students. Phi Delta Kappan, 102(4), 8-13.
- POINT013 (2017). Hoogbegaafdheid. Presentatie gegeven op 29 maart 2017.
- Renzulli, J. S. (2006). A practical system for identifying gifted and talented students. Early Child Development and Care, 63(1), 9-18.
- Steenbergen-Penterman, N. e.a. (2009). Compacten van taal voor (hoog)begaafde leerlingen in het basisonderwijs. Enschede: SLO.
- Van Gerven, E. (2009). Handboek Hoogbegaafdheid. Assen: Koninklijke van Gorcum.
- Van Gerven, E. & Drent, S. (2011). Digitaal handelingsprotocol hoogbegaafdheid. Assen: Koninklijke van Gorcum.
- Verlinden, J., Oostindie, B., Bouwman, N., & Ottink, M. (2015). Versnellen zonder drempels. Verantwoording bij de versnellingswijzer. Den Haag: School aan Zet.
- Worrel, F. C., & Erwin, J. O. (2011). Best practices in identifying students for gifted and talented education programs. Journal of Applied School Psychology, 27(4), 319-340.
Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!
Gerelateerd

Medilex Onderwijs


Wij-leren.nl Academie


oo.nl






































