Kennisplatform
Nog enkele plaatsen vrij bij Medilex: Congres Kleutertaal.

Oefenen van spelling

Dolf Janson
Senior onderwijsadviseur en -ontwikkelaar bij Jansonadvies   

Janson, D. (2017) Oefenen van spelling.
Geraadpleegd op 09-11-2024,
van https://wij-leren.nl/spelling-oefenen-spellingdidactiek.php
Geplaatst op 30 juni 2017
Spelling oefenen

Oefenen lijkt zo’n vanzelfsprekend begrip binnen de schoolcontext. Toch is oefenen in de praktijk veel minder vanzelfsprekend dan je zou willen. Door mijn regelmatige observaties in groepen, vaak voor spelling, maar ook wel bij rekenen of andere vakinhouden, merk ik steeds weer hoe ongewoon oefenen eigenlijk is.

Aangezien oefenen sterk is verbonden met een onderwerp als leren spellen, lijkt het me nuttig om in dit artikel aandacht te besteden aan de kenmerken van oefenen en de condities voor succes.

Het dictee

Ik zit in een middenbouwgroep. De leraar kondigt een oefendictee aan. De leerlingen krijgen drie zinnen die ze in zijn geheel moeten opschrijven. Elke zin wordt eerst compleet voorgelezen en daarna kort op het digibord getoond.  Vervolgens wordt elke zin in stukjes voorgelezen en mogen de leerlingen zo de zin opschrijven. Elk stukje spreekt de leraar nadrukkelijk uit. Hierdoor klinkt het lidwoord [ət] als [het] en [ən] als [een].
Als ik om mij heen kijk op de blaadjes van de leerlingen, zie ik veel fouten. Ook nadat de zinnen weer op het digibord zijn getoond en de leerlingen mochten nakijken, blijven er veel fouten staan.

Waarom beschrijf ik deze situatie? Ik herken daarin gedrag dat ik vrij vaak tegenkom. Oefenen is dan synoniem voor ‘opdracht uitvoeren’. Een oefendictee is gewoon een dictee maken, maar dan zonder beoordeling aan het eind en, zoals hier, met een visuele steun voor het opschrijven.

Dit werkt echter alleen als de leerlingen bewust bezig zijn met een leerproces. Dan zullen zij zo’n dictee als helpend kunnen ervaren. Nu was daarvan in deze groep weinig te bespeuren.

Doel van oefenen

Oefenen is altijd gericht op een concreet doel, om ‘oefenen’ te kunnen heten. Wie het al beheerst kan niet meer daarmee oefenen. Wie niet weet waarheen hij/zij op weg is, kan ook niet oefenen.
Een oefendictee is een vorm van formatieve evaluatie.

Het is daarmee een middel tijdens een leerproces. Ook dan is die evaluatie gericht op bepaalde doelen. In het voorbeeld hierboven hadden leerlingen de afgelopen weken geoefend met verschillende categorieën.

Een van die categorieën was de klankcombinatie [ngk], die leerlingen moesten herkennen aan het eind van een klankgroep en dan verletteren als nk. Als een leerling daarmee gericht heeft geoefend, kan het niet gebeuren dat het woord [dringkt] (in zinsverband aangeboden!) geschreven wordt als dringt en ook na het tonen van de zin op het bord, niet als fout wordt herkend.

Een leerling kan twijfelen of net verkeerd kiezen, maar de kern van de spellingdidactiek is dat de leerlingen in ieder geval herkennen welke categorie in dat woord voorkomt. Dan moeten ze snappen wat in zo’n woord het probleem is.

Formatieve evaluatie

Een tweede aspect aan dit verhaal is de constatering dat alle leerlingen hetzelfde oefendictee krijgen. Wie dat klassikaal doet moet zich realiseren dat niet iedere leerling met dezelfde doelen zal hebben moeten oefenen.

Dan is het wel mogelijk om (op basis van een zin) enkele woorden te dicteren. Per woord (dus niet de hele zin) moet je die, na even denktijd, kort flitsen, als feedback op dat nadenken. Daarna mogen de leerlingen het woord pas opschrijven. Het evaluatiemoment schuilt echter in de reflectie. Het gaat er dan om dat leerlingen zich zulke vragen stellen:

  • Had ik dat geflitste woord nodig om zeker te zijn?
  • Zorgde dat flitswoord ervoor dat ik (een) andere letter(s) koos dan ik van plan was?
  • Had ik herkend wat het twijfelpunt in dit woord was?
  • Was die twijfel maar bij één woord, of bij de andere woorden uit die categorie ook? (En zo ja, snap ik dan waardoor het juist bij dit woord was?)


Door deze vragen komen bij de leerlingen verschillende oefendoelen aan het licht. Dat is de bedoeling van zo’n oefendictee: bewust worden waarmee verder geoefend moet worden en wat al wordt beheerst.

Nieuwe oefendoelen

  • De vraag na afloop is dan niet: hoeveel had je er goed?
  • De juiste vraag is: wat ben je te weten gekomen over je beheersing van deze categorie?
  • Of: weet je nu wat je nog verder moet gaan oefenen?

Om die houding voor elkaar te krijgen is het nodig om goed met de leerlingen te bespreken wat dat ‘oefenen’ inhoudt. Nogal wat kinderen zijn gewend geraakt zichzelf voor de gek te houden.

Zij doen de opdrachten niet om iets beter te kunnen of om iets beter te kunnen begrijpen, maar omdat het een opdracht is. De uitvoering wordt dan vaak bepaald door de drang om snel klaar te zijn of zelfs om hun leraar een plezier te doen.

"Hoe lief dat misschien ook klinkt, daarvoor kwamen ze niet naar school"

Concrete doelen: uitspraak

Oefenen is pas mogelijk als je een concreet en bereikbaar doel voor ogen hebt. Daarom verloopt het oefenen van spelling langs die zes fasen, waarbij die eerste drie de basis vormen. (Lees hier meer over de fasen van spellingdidactiek: http://www.janson.academy/spellingdidactiek/didactiek-Op-zoek-naar-letters/). 

Elke fase is een doel. Ik merk dat in sommige groepen leerlingen die drie fasen bij elk woord achter elkaar doen. Dat is niet de bedoeling. Als fase 1 aan de beurt is, gaat het om het doel ‘goed luisteren en correct uitspreken’. Niet een beetje, maar helemaal goed.

Niet voor een woord, maar voor de hele rij woorden uit die categorie. Voor veel leerlingen zijn de meeste inheemse woorden niet zo lastig om uit te spreken. Wel speelt zoiets als streektaal vaak een rol en dan moet er soms echt even goed geoefend worden op die standaarduitspraak.

Los daarvan komen ze ook woorden tegen, die ze niet (her)kennen. Hoe weten ze dan dat ze het juist uitspreken? Als ze hun doel goed voor ogen hebben, dan moet zo’n duo daar een aandachtspunt van maken.

Dan kunnen ze daarvoor (bij een ander duo) hulp vragen, of dat woord noteren in hun logboek, om daar op een later moment even op terug te komen. Dat is een invulling van de kernwaarden ‘zelfstandigheid’(zelf initiatief durven nemen) en ‘verantwoordelijkheid’ (zelf keuzes maken waardoor je dat doel haalt). 

Bij uitheemse woorden kan die uitspraak nog wat meer twijfel oproepen. In zulke gevallen kan het helpen als je als leraar vooraf met het groepje dat met die betreffende kaart(en) aan de gang gaat, even die woorden voorleest en de bekendheid daarvan checkt.

Concrete doelen: klanken en klankgroepen

Zodra die eerste fase goed lukt (het uitspraakdoel dus is gehaald), mogen ze door naar fase 2. Dan gaat het bij eendelige woorden om het onderscheiden van de afzonderlijke klanken en bij meerdelige woorden het onderscheiden van de klankgroepen en het aangeven op welk daarvan de klemtoon ligt.

Dat zijn dus bij meerdelige woorden twee doelen. Met name bij woorden bij een categorie waarin die klemtoon doorslaggevend is voor de letterkeuze (zoals die waarin sprake is van een sjwa, de lettervrek, de opsluitregel, of een [ie]) is het beheersen van dat klemtoondoel essentieel.

Zolang ze die klemtoon niet kunnen herkennen, is doorgaan naar fase 3 zinloos, en blijft er iets heel concreets te oefenen. Is het doel van fase 2 bereikt, dan komt pas fase 3 aan de beurt. 

Concrete doelen: categorieën herkennen

Daarin gaat het om het herkennen van de categorieën in een woord en om de keuze van de letters die daaruit voortvloeit. Ook dat zijn twee doelen.

Eerst gaat het om de vraag: op welke plekken in dit woord kan ik andere letters moeten kiezen dan als het klankzuiver zou zijn? Dan moeten ze natuurlijk weten wat de spelling zou zijn bij klankzuiverheid, maar vooral gaat het om het herkennen van de kenmerken van zo’n nietklankzuivere categorie.

De leerlingen die samen hiermee oefenen, moeten daarom kritisch zijn en het durven benoemen als dat nog niet vlot of vlekkeloos gaat.  Ook moeten ze durven vaststellen dat het bij sommige woorden niet duidelijk is, hoe je daarin die categorie kunt herkennen.

Leerlingen die in zo’n geval gewoon verder gaan of zelfs even op de kaart kijken hoe het moet, oefenen niet en houden zichzelf voor de gek. Het gaat immers niet om HET goede antwoord, maar om hun eigen antwoord.

Oefenen is bezig zijn met een aspect dat nog niet helemaal lukt. Door dat bezig zijn ermee en te snappen wat er te verbeteren is en hoe je daaraan kunt werken, gaat het op een zeker moment wel lukken.


Alle activiteiten die niet gericht zijn op zo’n concreet doel en niet aansluiten bij de al aanwezige voorkennis, mogen niet de naam oefenen krijgen. De leerlingen moeten elke dag kunnen ervaren dat ze niet voor niets naar school zijn gekomen…


"Oefenen is zorgen dat het resultaat geen toeval is"


Uitspraken van leerlingen als ‘nu heb ik door hoe dat gaat’ (bij het herkennen van de klemtoon) of ‘nu weet ik waarop ik moet letten’ (bij het herkennen van woorden waarin de opsluitregel toegepast moet worden), illustreren dat zelf het effect van samen oefenen opmerken, stimuleert tot echt oefenen.

Het zal duidelijk zijn dat oefenen en vormen van beloning niet zijn te verenigen. Het doel bereiken is de beloning. Dit maakt meteen duidelijk dat oefenen pas oefenen kan zijn als het doel op vrij korte termijn haalbaar is èn als de leerling een beeld heeft van wat die opbrengst moet zijn:

  • hoe ziet dat eruit;
  • hoe klinkt dat;
  • wat doe ik dan?

Dit betekent dat voor bepaalde leerlingen doelen wat verder opgesplitst moeten worden om succes binnen het bereik van die leerling te brengen.

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 3500+ artikelen.