Werkwoordspelling in het Nederlands kan soms lastig zijn, maar is goed te begrijpen als je een aantal basisregels volgt. De spelling van werkwoorden hangt af van de tijd waarin ze staan (tegenwoordige tijd of verleden tijd) en of het een persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief betreft.
Tegenwoordige tijd
- Ik-vorm: de stam van het werkwoord (bijvoorbeeld: werken → ik werk).
- Jij/hij/zij-vorm: stam + t (bijvoorbeeld: jij werkt).
- Wij/jullie/zij-vorm: hele werkwoord (bijvoorbeeld: wij werken).
Let op! Als jij achter het werkwoord komt, verdwijnt de t: werk jij?
Verleden tijd
Voor de verleden tijd moet je bepalen of het werkwoord een zwak of sterk werkwoord is.
- Zwakke werkwoorden: eindigen op -de of -te (afhankelijk van het kofschip-regel: als de stam eindigt op k, f, s, ch, p, komt -te).
- Ik werkte (stam werk eindigt op k → -te).
- Ik rende (stam ren eindigt niet op k, f, s, ch, p → -de).
- Sterke werkwoorden: veranderen van klank (lopen → liep).
Voltooide tijd
Voltooide werkwoorden krijgen ge-, be- of ver- + voltooid deelwoord. Zwakke werkwoorden eindigen op -d of -t (volgens kofschip-regel): gewerkt, gerend. Sterke werkwoorden hebben vaak een andere klinkerverandering: gelopen, geschreven.
Laatst geactualiseerd op 10 februari 2025