Moet onderwijs efficiënt zijn?
Mathilde Tempelman-Lam
Beleidsadviseur onderwijs bij Vorm is Onderwijs
Geraadpleegd op 15-10-2024,
van https://wij-leren.nl/ordening-tijd-rooster-efficient.php
Een goed gesprek over visie en kernwaarden is waardevol. Dat we het dan ook over de structuren in de school moeten hebben, lijkt minder voor de hand te liggen. Maar juist de vormen en structuren in onze onderwijsorganisaties zouden onderwerp van gesprek moeten zijn. Structuren zijn er om de boel te regelen, maar terwijl ze dat doen vertellen ze een verhaal. Ze zijn niet neutraal en hun potentie te beïnvloeden is groot. In dit artikel staat één van die machtige structuren centraal. Vanuit theorie en praktijk wordt ingegaan op de invloed van vormen voor ordening van tijd en activiteit.
In de artikelen ‘Wie heeft de macht in de school?’ en ‘Hoe vormt de groep?’ is te lezen over mijn onderzoek naar de macht van vormen en structuren in de school. Om de macht van vormen en structuren in kaart te brengen werden docenten en leerlingen op een middelbare school geïnterviewd. Hen werd gevraagd de school te beschrijven aan de hand van een aantal woorden, ontleend aan de machtige structuren die Michel Foucault in Discipline and Punish beschrijft. Uitspraken van deze docenten en leerlingen worden in dit artikel verweven met Foucaults beschrijving van de historie en de boodschap van de disciplinerende structuren die we in het onderwijs kennen.
Terug naar klooster en fabriek
Foucault laat in Discipline and Punish zien hoe structuren via kleine, subtiele ingrepen onderdeel van ons organiseren, denken en werken zijn geworden. De werkelijkheid vandaag de dag wordt door die structuren vormgegeven. Disciplinerende modellen bestaan al heel lang. Ze gaan terug op de tradities van klooster, leger en gilde. In de zeventiende en achttiende eeuw ontwikkelden zich uit deze methodes algemene formules voor disciplinering. De structuren waarin macht tot uiting komt zijn volgens Foucault onder te verdelen in de drie hoofdthema’s groeperingsvormen, ordening en classificatie.
Bij groeperingsvormen gaat het om de manier waarop personen in de ruimte worden verdeeld. Foucault beschrijft structuren uit klooster en fabriek die ook in het onderwijs terug te vinden zijn. Enclosure, oftewel omsluiting, is de eerste disciplinerende structuur die hij hier ontwaart. Het klooster heeft een muur, het fabrieksterrein een hek en ook de school is een omheinde plaats. Zo wordt het een gesloten, beschermde of afgeschermde plek. Individuele jongeren worden samen onder het dak of binnen het hek van de school een groep leerlingen. Daarmee zijn ze een homogene groep ten opzichte van de heterogene wereld daarbuiten. Onderscheid maken tussen de wereld binnen en de wereld buiten is volgens Foucault de eerste stap in disciplinering.
Zicht op groep en individu
Voor disciplinering biedt één grote groep leerlingen in een school echter niet voldoende structuur. Daarom wordt de groep verdeeld in kleinere groepen: klassen. En het schoolgebouw wordt onderverdeeld in kleinere ruimtes, lokalen. Elke klas bestaat uit individuele leerlingen die binnen de sociale structuur hun eigen plek hebben. Ook in letterlijke zin hebben ze hun eigen plek. Het meubilair en de opstelling daarvan in het klaslokaal maken duidelijk welk van de fysieke zitplaatsen voor leerlingen bedoeld zijn en welke voor de docent. Op veel scholen hebben leerlingen individueel een eigen zitplaats, omdat een bepaald tafeltje aan een bepaalde leerling toebehoort.
Foucault vergelijkt de opstelling van het klaslokaal met de fabrieksomgeving. Zoals het voor een opzichter in een fabriek nodig is om overzicht te hebben over de arbeiders, zo heeft een docent overzicht over de leerlingen in het klaslokaal. De busopstelling in het klaslokaal heeft daarin wat weg van de indeling van een fabriek. Er zijn één of twee gangpaden tussen de rijen tafeltjes waaraan de leerlingen zitten. Wanneer de docent door het gangpad loopt, heeft hij (net als de leidinggevende in de fabriek) zowel overzicht over de groep als geheel als over de leerlingen afzonderlijk.
Naar een homogene groep
In de achttiende en negentiende eeuw werd ook de indeling in niveau en jaarlaag binnen het klaslokaal gemaakt. Leerlingen van hetzelfde niveau of dezelfde jaarlaag zaten in dezelfde rij. Tegenwoordig zijn klassen in het voortgezet onderwijs veelal homogeen gegroepeerd. Binnen een klas zitten doorgaans leerlingen van hetzelfde niveau en dezelfde jaarlaag. Van oorsprong was het onderwijs juist heterogeen georganiseerd.
In de meester-gezel structuur hoorde bij één meester een heterogene groep leerlingen. Elke leerling had andere taken en andere leervragen. Een meester kon dus vaak maar één leerling tegelijk uitleg geven.
Het op niveau indelen van groepen en het daarmee grotendeels homogeen maken van groepen leerlingen is één van de grootste structuurveranderingen in het onderwijs geweest. Iedereen die dezelfde les op hetzelfde niveau volgt, wordt via het rooster bij elkaar gebracht. Kennis kan zo op een heel efficiënte manier worden overgedragen. Dat maakt de educatieve ruimte functioneel als ‘leermachine’ voor groepen leerlingen tegelijk.
Op het juiste moment op de juiste plek
De school, het klooster en de fabriek zijn omgeven door een muur of hek met een poort of deur die op vaste momenten open en dicht gaat. Het is zo heel duidelijk wanneer de dag begint en eindigt. Het standaardiseren van tijden heeft als doel de verplaatsing van de groepen leerlingen door de school zoveel mogelijk te structureren, zodat er op een schooldag zo min mogelijk tijd verloren gaat. De school werkt met een rooster dat de dag van docent en leerling ordent. Leerlingen zien op het rooster op welk moment ze als klas of individu op welke plaats worden verwacht. Van docenten en leerlingen wordt verwacht dat ze het rooster volgen en op tijd op de afgesproken plaats komen. Dat ieder individu zijn eigen plek heeft werd hiervoor al duidelijk. In relatie tot het rooster heeft dit als doel de school inzicht te geven in presentie en absentie.
De macht van het rooster
Het rooster werd door zowel de docenten als de leerlingen die aan het onderzoek meewerkten beschreven als een heel machtige, of zelfs de machtigste, structuur in de school. In het doordenken van die structuur in relatie tot macht en autoriteit is het eigenlijk bijzonder dat iets simpels als een rooster zo’n impact heeft. Feitelijk is het slechts een tabelletje waarin mensen, tijden en plaatsen zijn ingedeeld. Waarom gedragen we ons naar die ordening?
Om daar meer zicht op te krijgen maken we een uitstapje naar Hannah Arendt. In ‘What is authority?’ definieert Hannah Arendt de begrippen macht en autoriteit om het verschil ertussen helder te maken. De kenmerken van macht en autoriteit die zij benoemt helpen inzichtelijk te maken hoe het komt dat we ons onderwerpen aan de macht van een structuur zoals het rooster.
Autoriteit is het regelen van de verhoudingen tussen mensen op grond van vrijwillige onderwerping gebaseerd op interne dwang. Interne dwang is dwang die iemand aan zichzelf oplegt, zonder dat hij daartoe door iets buiten zich wordt gedwongen.
Macht definieert Arendt als het regelen van de verhoudingen tussen mensen, gebaseerd op externe onderwerping en externe dwang. Macht speelt zich volgens deze definitie af tussen twee spelers. De ene persoon is op een bepaalde manier sterker dan de ander, door bijvoorbeeld fysieke kracht, kennis, rol of maatschappelijke positie. Vanuit dat verschil dwingt de sterkere persoon de zwakkere persoon tot onderwerping.
Paul Verhaeghe redeneert in zijn Kohnstammlezing door op deze definitie van Arendt. Op basis daarvan stelt hij vervolgens dat macht uitgesteld geweld is. Autoriteit daarentegen berust op een drieledige structuur, waarbij de ene persoon gezag heeft over de ander omdat beiden geloven in een derde gegeven dat buiten hen tweeën ligt. Omdat ze gezamenlijk dat derde gegeven als bron van macht erkennen, zijn ze bereid zich vrijwillig te voegen naar de mores die inbegrepen liggen in die bron.
Vrijwillige onderwerping is echter nooit volledig en autoriteit moet afdwingbaar zijn. Vandaar dat autoriteit altijd een stuk macht in zich moet dragen. Dit is gewettigde macht, die slechts uitgeoefend mag worden door bepaalde personen in bepaalde omstandigheden. Personen die het gezag dragen omdat zij daartoe een collectieve toestemming hebben gekregen.
Om dit toe te lichten gebruik ik een voorbeeld dat linkt aan de macht van het rooster in de schoolcontext. Wanneer een leerling te laat in de les komt, kan de docent ervoor kiezen de leerling een sanctie op te leggen. Dan zet de docent zijn gewettigde macht in. Vanuit zijn rol als drager van gewettigde macht, is de docent ‘sterker’ dan de leerling. De docent kan de leerling er via externe dwang toe brengen voortaan op tijd te komen en zich zo - in elk geval extern - te onderwerpen.
Maar aan wie of wat onderwerpt de jongere zich dan? De relatie tussen degene die gebiedt en degene die gehoorzaamt berust niet op een algemene opvatting over hiërarchie of de macht van degene die gebiedt, wat ze gemeen hebben is de hiërarchie zelf. Eenvoudiger gezegd herkennen en erkennen de docent en de leerling beiden de hiërarchie die in het systeem zit. Dat erkennen gaat over de posities van leerling, docent en klas, maar ook over de rol van het rooster en de macht die daar vanuit gaat.
Het systeem van de schoolorganisatie bedient zich van structuren, zoals een rooster. Op het moment dat de jongere gehoorzaamt aan het rooster en er zijn of haar tijd door laat ordenen, dan onderwerpt de jongere zich aan deze structuur. Dat zelfde geldt overigens ook voor de docent.
Nuttige, kwalitatieve tijd
Roosters bestaan al heel lang, de oudst bekende roosters komen uit kloostergemeenschappen. Daar werd het rooster als een strikt model voor het controleren van activiteit volgens een vast tijdschema geïntroduceerd. Een rooster is een slimme manier om activiteiten te ordenen, ritmes vast te stellen en cycli van herhaling te reguleren. De waarde ervan werd ook in scholen, fabrieken en ziekenhuizen ingezien. Foucault schrijft dat roosters niet alleen gebruikt werden om te ordenen, maar ook om de kwaliteit van de gebruikte tijd te waarborgen. Tijd kon tot nuttige, kwalitatieve tijd gevormd worden door constant toezicht te organiseren en alles wat kan afleiden van de middels het rooster vastgestelde taak te elimineren.
Het rooster en de disciplinering die daaruit voortkomt regelen juist een theoretisch groeiend gebruik van de tijd. Elk beschikbaar moment werd bruikbaar gemaakt. Men probeerde het gebruik van de kleinste momenten te intensiveren, alsof de tijd in zijn versnippering onuitputtelijk was en een steeds gedetailleerder ordening zou leiden tot een ideaal punt van maximale snelheid en maximale efficiëntie.
Eruit halen wat er in zit
De socialiserende macht die gericht is op nut en gehoorzaamheid, wordt in ‘Hoe vormt de groep?’ verder uitgewerkt. Daar grijp ik even op terug. Het denken over de mens als subject gaat uit van een zekere mate van uniciteit van elk individu. Het individu heeft ‘aanleg’, bepaalde ‘capaciteiten’. Het mechanisme van socialiserende macht probeert die capaciteiten te vermeerderen en tegelijkertijd te onderwerpen.
De elementen vermeerderen en onderwerpen spelen hier zowel samen als onafhankelijk van elkaar een belangrijke rol. Zo kun je je afvragen of de versnippering van tijd in verschillende inhouden en verschillende momenten met het oog op maximale snelheid en maximale efficiëntie wel zo efficiënt is. Het is goed mogelijk dat dit vanuit het oogpunt van de docent die alle examenstof wil aanbieden een efficiënte manier is om dat te doen, maar is het ook voor de leerling de meest efficiënte manier om zich die stof eigen te maken? Eén van de geïnterviewde docenten noemde het rooster, mede vanuit het perspectief van het vermeerderen van capaciteiten, onnatuurlijk voor mensen in ontwikkeling. Een leerling vulde daar op aan dat het voor hem gekunsteld voelde om middels het rooster voorgeschreven te krijgen op welk moment van de dag hij over zijn vorming moest nadenken, om zich een uur later weer op een wiskundig probleem te moeten richten. Daar komt nog bij dat het rooster ook remt als je even een verdiepingsslag wilt maken, want het volgende uur staat er weer een ander vak op je te wachten.
Onder de vraag naar efficiëntie ligt de vraag of efficiëntie wel is waar in het onderwijs naar gestreefd zou moeten worden. De combinatie van de elementen vermeerderen en onderwerpen leiden bijvoorbeeld tot: Je moet alles eruit halen wat er in zit en tegelijk aansluiten bij de norm. In dit denken ligt een neoliberale kijk op mensen besloten. Als het onderwijs een investering in jonge mensen is, dan moet die investering renderen. Dat rendement zit in goede werknemers voor de (kennis)economie en brave burgers voor de samenleving.
De keerzijde van dit op het individu gerichte rendementsdenken verwoordt Michael Sandel krachtig in de ‘De tirannie van de verdienste’. De burgers die dit systeem voortbrengt zijn burgers die niet langer gericht zijn op het gemeenschappelijke leven dat ze delen. Het rendementsdenken in relatie tot de economie versterkt dit door de focus op concurrentie die erin tot uiting komt. Aansluiten bij de norm is dan belangrijk, want alles wat daarvan afwijkt is vreemd, risicovol en slecht voor je concurrentiepositie, stelt Trudy Dehue.
Het verhaal van de vormen
In dit artikel volgden we Foucault in zijn beschrijving van de disciplinerende structuren van de school en hun historie in klooster en fabriek. Ook zagen we hoe het komt dat zoiets simpels als een tabelletje met een indeling van mensen, tijden en plaatsen in de school zo machtig kan zijn.
In de vormen voor ordening van tijd en activiteit, zoals het rooster, zitten boodschappen van (vermeende) efficiëntie verweven. Onderwijs mag best efficiënt zijn, maar onderwijs is er niet om efficiënt te zijn. Laat dat impliciete verhaal van efficiëntie, concurrentie en eruit halen wat er in zit dan ook niet verworden tot hét verhaal dat je als school vertelt. Vormen van ordening in tijd en ruimte zijn ontzettend praktisch - zonder zou het een chaos worden. Werkelijk van waarde zijn ze als ze als ze zo ingezet worden dat ze ondersteunend zijn aan het verhaal van je school. Dat verhaal begint bij de vraag hoe je kijkt naar mensen in ontwikkeling en wat je van waarde vindt als het gaat om samenleven. Die levensbeschouwelijke visie vormt het fundament en is bepalend voor corporate identity, waarden en overtuigingen. De keuze voor vormen van ordening is een keuze waarin deze gelaagdheid meegewogen dient te worden.
Bronnen
- Arendt, H. (1954). What is authority?
- Dehue, T. (2014). De strijd van Trudy Dehue tegen de standaardisering van alles. [podcast via De Correspondent] https://decorrespondent.nl/1644/podcast-de-strijd-van-trudy-dehue-tegen-de-standaardisering-van-alles/173253653496-418bebf6
- Foucault, M. (1995). Discipline and Punish. The birth of the prison. (New York: Random House Inc.)
- Sandel, M. (2020). De tirannie van de verdienste: over de toekomst van de democratie. (Utrecht: Ten Have)
- Tempelman-Lam, M. (2018). De macht om de realiteit vorm te geven. Beschikbaar via https://wij-leren.nl/userfiles/files/docs/mathilde-tempelman-de-macht-de-realiteit-vorm-te-geven.pdf.
- Verhaeghe, P. (2017). Identiteit, autoriteit, onderwijs. Kohnstammlezing (Amsterdam: Vossiuspers)