Kind en delict
Miriam de Heer
freelance auteur bij Miriam de Heer teksten en redactie
Geraadpleegd op 12-12-2024,
van https://wij-leren.nl/agressie-delict-controle-jongere.php
Waar loop je als gezin tegenaan als je kind een delict pleegt? Hebben kinderen met een ontwikkelingsstoornis een hoger risico om met politie en justitie in aanraking te komen? Wat kun je als ouders doen? Lees hierover in dit artikel.
Hoe gaat het nu met Coen?
In het Balansthemaboek ‘Kind en delict’ komen verschillende ouders van kinderen met een ontwikkelingsstoornis – die met politie en justitie in aanraking kwamen – aan het woord.
Winneke en Margo, de moeders van resp. Coen en Aart (in het boek bekend als Pieter en Bart) vertellen in het openingsartikel van dit katern hoe het nu met hun zoons gaat. Ook blikken zij terug op de heftige periode die ze in hun gezin meemaakten.
"Het afgelopen jaar is Coen enorm gegroeid"
Coen kreeg als 9-jarige van een psycholoog de diagnose MCDD en PDD-NOS, maar de psychiater vond ons, zijn ouders, ‘overbezorgd’ en Coen kreeg geen behandeling.
Vier jaar later pleegde Coen een delict. Onder druk van de omgeving, buren, vrienden en andere dorpsgenoten, besloten wij Coen aan te geven. We brachten hem naar het politiebureau. We waren geschokt door het gebeurde, maar we dachten ook: nu krijgt hij de hulp die hij al zolang nodig heeft.
Onze zoon werd in hechtenis genomen en is drie jaar lang niet meer bij ons thuis geweest. (Uit: Het verhaal van Pieter, Balans Themaboek ‘Kind en delict’, 2015)
In 2004 pleegt de 13-jarige Coen een delict. “Ik weet nu dat het experimenteel, grensoverschrijdend gedrag was,” vertelt zijn moeder Winneke. “Het is niet goed te praten, maar het kwam voort uit onmacht, uit zijn stoornis. Ons leven veranderde ingrijpend. Coen is onze enige zoon. Hij kon niet meer terug naar het dorp waar we woonden.
Toen hij weekendverlof kreeg van de JJI (Justitiële Jeugdinstelling) waar hij verbleef, huurden wij een caravan op de Veluwe. Toen Coen weer thuis kwam wonen, zijn we verhuisd naar de Betuwe. Coen is nog maar één keer terug geweest in ons huis in Zeeland toen hij voor de verhuizing zijn spullen kwam pakken. Hij verstopte zich op de achterbank van de auto toen we zijn dossier gingen ophalen bij de huisarts.
We hebben na het verblijf in de JJI geprobeerd om Coen zelfstandig te laten wonen in verschillende projecten. Dat is steeds mislukt, omdat Coen in groepen niet kan functioneren. Daarom is het ook niet gelukt om een opleiding te doen of vast werk te vinden. Het loopt altijd weer stuk op sociale contacten.
Coen heeft vmbo-certificaten gehaald, maar nét niet zijn diploma. Na het delict is Coen begeleid door Jeugdzorg. We kregen een gezinsvoogd toegewezen. Het was even zoeken, die voogd zag – net als de psychiater destijds – een verwend enig kind met overbeschermende ouders. Maar na een flinke botsing hebben we elkaar gevonden.
Ik denk zelf ook wel eens dat ik Coen te veel heb beschermd, toen hij klein was. Dat ik hem niet voldoende weerbaar heb gemaakt tegen de grote buitenwereld. Maar het kan ook zijn dat ik hem gaf wat hij nodig had. En dat de beschadigingen zonder die bescherming nog veel erger zouden zijn geweest.
De gezinsvoogd heeft Coen en ons verder enorm gesteund, totdat Coen 18 werd en dus niet meer onder Jeugdzorg viel. Omdat ik bij de Arbodienst werkte, kende ik de weg bij de hulpverlening. Ik zocht contact met een trajectbegeleider en met een PGB wordt Coen daar nog steeds ondersteund.
De begeleider heeft gesprekken met Coen en helpt hem zoeken naar dagbesteding. Hij gaat mee naar keuringen, examens, sollicitaties. En naar de politie, als dat nodig is. Helaas stond Coen vorig jaar weer voor de rechter. Dit keer omdat hij erg boos was geworden in het verkeer.
Het hoort bij Coens stoornis dat hij zeer gefrustreerd raakt als anderen niet ‘volgens de regels’ spelen. Oneerlijkheid en onduidelijkheid verdraagt hij niet. De andere partij voelde zich bedreigd en deed aangifte. De rechtszaak is inmiddels achter de rug en de straf ook.
Coen wordt nu begeleid door de reclassering. Hij weet wel dat hij zich moet gedragen. Hij heeft bijna een jaar een baan gehad, maar toen hij daar zelf weer naar toe moest rijden, heeft hij ontslag genomen. Hij is bang dat het op de snelweg weer mis gaat.
Geen aansluiting
Voor Coen hebben wij eigenlijk alleen hulp gehad bij escalaties en het is jammer dat het steeds zo ver moest komen. Via Balans/NVA ben ik nu op de hoogte van alle preventieve mogelijkheden en van de ontwikkelingen op dit gebied.
Deze groep kinderen is de afgelopen jaren echt ‘in beeld’ gekomen, dankzij de inspanningen van mensen als professor Theo Doreleijers en misschien ook wel dankzij de Werkgroep Forensische Zorg van Balans, waar ik voorzitter van ben. Ik hoop dat de transitie Jeugdhulp niet gaat betekenen dat ze weer tussen de wal en het schip terechtkomen.
Als puber had Coen het zwaar, en wij met hem. Hij was eenzaam en bracht veel tijd achter de computer door. Hij vond geen aansluiting, alleen bij jongens in het criminele circuit. Die accepteerden hem zoals hij was. Bij elke frustratie dreigde een uitbarsting.
Het was hartverscheurend om hem zo alleen te zien, dag na dag. Altijd achter de pc, op zoek naar informatie. Hij is dol op scooters en motoren en heeft zichzelf alles met behulp van internet aangeleerd. Dat is ook het werk dat hij zou willen doen.
Coen is nu bijna 24 jaar en is een paar maanden geleden uit huis gegaan om te gaan samenwonen met zijn vriendin. Ze hebben al vijf jaar verkering. Sindsdien is Coen wel rustiger geworden en vooral ook minder eenzaam. Samen met zijn vriendin vindt hij een gewoon ritme, overdag wakker, ’s nachts slapen.
Ze hebben een volwassen relatie en vinden wederzijds steun bij elkaar. Hij kan het alleen niet verdragen als ik onenigheid heb met zijn vriendin. Dus als ik iets kwijt wil of bij wil sturen, doe ik dat via zijn begeleider.
Ooit heeft een arts mij voorspeld dat hij ná zijn 23e nog een ontwikkelingsspurt zou doormaken. En die voorspelling lijkt uit te komen. Het afgelopen jaar is Coen enorm gegroeid. Misschien komt het door de crisis van vorig jaar, misschien door zijn relatie en misschien is hij er gewoon aan toe.”
"Coen: Bij de Ottho Gerhard Heldring Stichting ben ik echt goed geholpen"
Hoe gaat het nu met Aart?
‘Mijn kind, mijn zoon, 16 jaar oud, heeft een andere jongen van 16 neergestoken. Een steek in een long en een steek vlak naast het hart. En nog een derde steek, onzichtbaar, dwars door mijn hart. Ik kan het wel uitschreeuwen, ik wil dat dit een vergissing is.
Nee, niet mijn kind. Hoe kan dat nou. Zoiets zou hij toch nooit doen. En het slachtoffer en zijn ouders, wat vreselijk. Ik was bang dat mijn kind slachtoffer zou worden en nu is hij de dader. Dit kan niet waar zijn, maar ik heb geen tijd om hier verder over na te denken.
Het verhoor begint en alles wat ik kan doen is er zijn voor mijn kind. Hij heeft mij harder nodig dan ooit, dus kop erbij.’ (Uit: Het verhaal van Bart, Balans Themaboek ‘Kind en delict’, 2015)
In december 2011 verandert het leven van Aart, zijn zusje en zijn ouders. Aart zit drie dagen vast op het politiebureau en daarna nog drie weken in voorarrest in een justitiële jeugdinstelling (JJI). Dan mag hij in afwachting van de rechtszaak naar huis. “Omdat hij een dagbesteding had en omdat wij er voor hem waren,” vertelt zijn moeder Margo.
In april 2012 kwam de zaak voor en enige tijd later volgde de uitspraak. Tegen de verwachting in moest Aart toch nog dertig dagen ‘zitten’ – weer terug naar de JJI. Gelukkig viel een deel van zijn straf in de zomervakantie en uiteindelijk haalt hij zijn mbo-diploma zonder noemenswaardige vertraging.
Hoe gaat het vier jaar later met Aart? “Goed,” zegt zijn moeder.
"Hij kan nog wel boos worden, maar hij heeft geleerd om weg te lopen. Zijn grootste angst is weer de fout in te gaan. Hij heeft er nog wel eens nachtmerries over. Al sinds zijn 14e werkt hij voor dezelfde baas, eerst als bijbaantje, later als stagiaire en nu fulltime. Na zijn straf heeft zijn baas hem teruggenomen, gelukkig. Hij woont nog thuis en heeft stevige verkering. Toen het serieus werd, zijn we naar haar ouders toegegaan om te vertellen over het delict. Je zou toch niet willen dat die mensen het via via moeten horen.”
Het delict is een zwarte bladzijde in de geschiedenis van het gezin. “Dat gaat niet meer weg,” zegt Margo. ‘’Het wordt nooit meer zoals het was. Het slijt wel, gelukkig. De eerste twee jaar lag ik wakker als hij uitging. Nu niet meer.”
"Het lijkt soms een boze droom"
Vóór het gebeurde was ze eerder bang dat Aart slachtoffer zou worden. Hij was altijd een ondernemend kind en begon in de puberteit te experimenteren met drugs. Hij had een vriendje met wie hij op avontuur ging, kwajongensstreken, maar altijd op zoek naar de grenzen. “Hij was naïef, en veel te goed van vertrouwen. Verbaal niet zo sterk en snel te beïnvloeden. Daarom was ik bang dat anderen misbruik van hem zouden maken,” vertelt zijn moeder.
Na het delict werd Aart psychologisch onderzocht en kreeg hij de diagnose PDD-NOS. “Toen vielen de puzzelstukjes op hun plaats. Het helpt ons ook om te beseffen dat hij niet expres lastig is. Ik vertrouw er wel op dat hij niet weer geweld zal gebruiken. Wat dat betreft heeft hij zijn les echt geleerd. Hij is natuurlijk ook volwassener geworden, hij is nu 20.”
Zelfvertrouwen
Het gezin is veranderd, Aarts ouders zijn gescheiden. Door het delict? “Nee,” zegt Margo, “zo mag je dat niet zeggen. Aart vroeg daar ook naar: ‘Komt de scheiding door mij’? Maar zo zit het niet. Ach, misschien was het anders gegaan als we een leven zonder hobbels hadden gehad. Maar we zijn uit elkaar gegroeid.
Na het delict ben ik me gaan ontwikkelen. Ik had behoefte om er iets positiefs mee te doen, zoals voorlichting geven aan jongeren en aan andere ouders. Ik kwam in contact met de Stichting Tûmba en via hen verzorg ik zes tot acht keer per jaar lessen aan jongeren van 12 tot 18 jaar. Ik begin met het artikeltje dat destijds in de krant stond.
Ze weten dan niet, dat ik de moeder van de dader ben. Ik ben gewoon een mevrouw van Tûmba.
- Ik vraag wat ze ervan vinden;
- wat ze denken over de dader;
- over het slachtoffer;
- over de ouders.
- Wie is de schuldige?
- Wie het slachtoffer?
Al snel ontdekken ze dat zo’n delict eigenlijk alleen maar slachtoffers heeft. En dan vragen ze: ‘Hoe weet u dat eigenlijk allemaal zo goed?’ Je ziet ze schrikken als ik vertel dat ik de moeder van de dader ben. Dat hadden ze niet verwacht… Het kan iedereen overkomen. Ik wil ook graag andere ouders helpen.
Daarom heb ik me bij Balans aangemeld en bij Veenhuizen, de JJI waar mijn zoon heeft vastgezeten. Veenhuizen wil graag meewerken, maar het is moeilijk om ouders bij elkaar te krijgen. Ze komen liever niet vaker in de JJI dan strikt noodzakelijk is. Ik ben gegroeid en heb meer zelfvertrouwen gekregen. Zonder het delict was dat niet gebeurd, denk ik.”
“Maar de eerste tijd voelde het wel anders hoor. Toen vond ik dat ik gefaald had als ouder. Aart kreeg twee jaar voorwaardelijk, met een halfjaar elektronisch toezicht en een halfjaar MDFT (gezinstherapie). Ik had nooit verwacht dat Jeugdzorg bij ons over de vloer zou komen. Toch niet bij een gezin als het onze?
Er was wederzijds respect en dat heeft ons er doorheen geholpen. Maar ik was blij toen het afgerond was. Dankzij mijn vrijwilligerswerk voor Tûmba ben ik aan een opleiding Humanistisch Vormings Onderwijs begonnen. Ik heb meao gedaan en het is een post-hbo-opleiding, dus ik moest een toelatingsprocedure doen. Ik mocht beginnen en wie weet – als het lesgeven mij bevalt – ga ik misschien ook nog wel de master doen.”
Waar ging het eigenlijk om? “Om een biertje… Een domme ruzie leidde tot een onbezonnen daad en beide jongens zijn voor het leven getekend. Het slachtoffer is gelukkig goed hersteld. Aart heeft ook geluk gehad.” Margo heeft altijd veel positieve reacties gekregen. Omdat ze open en eerlijk is geweest, denkt ze zelf.
Zijn ouders waren er voor hem, familie en vrienden zijn ook blijven steunen. “Ze begrijpen het niet,” zegt zijn moeder. “Maar dat geeft niet. Wij begrijpen het ook niet. Het lijkt soms een boze droom. Maar wel één met enorm veel impact.”
Aart: 'Ik ben trots op waar ik nu sta!"
Balans Themaboek ‘Kind en delict’
‘OUDERS SPELEN CRUCIALE ROL’
“U kunt heel veel betekenen voor uw zoon of dochter die even ‘van het goede spoor is afgedwaald’,” aldus kinderpsychiater Theo Doreleijers in het voorwoord van het boek ‘Kind en delict’, samengesteld en geredigeerd door Miriam de Heer. Die belangrijke boodschap vormt zowel de aanleiding als de functie van deze nieuwste uitgave van Oudervereniging Balans.
De Heer bundelde een verzameling artikelen over forensische zorg, die in de periode van 2006 -2014 in Balans Magazine hebben gestaan, aangevuld met informatie van de Balanswebsite van het Steunpunt Forensische Zorg. Lopen kinderen met een ontwikkelingsstoornis een groter risico op crimineel gedrag?
- Ja, zegt de ene onderzoeker.
- Nee, zegt de andere.
- Alleen als er een combinatie met andere problemen is, zegt de derde.
“Wel is duidelijk dat van de jongeren die met de politie in aanraking komen, een groot deel een ontwikkelingsstoornis heeft of blijkt te hebben,” schrijft De Heer in de inleiding. Ze gaat verder: “De problemen ontstaan doordat het contact met politie, justitie of reclassering moeizamer verloopt, doordat deze jongeren het moeilijker vinden om zich aan afspraken te houden en doordat zich, als ze in detentie terechtkomen, in de jeugdinrichting vaker en ernstiger incidenten voordoen.”
Hoewel het onduidelijk is of een ontwikkelingsstoornis op zichzelf risicofactor is voor crimineel gedrag, is het wel zeker dat de combinatie met een verslaving aan drugs of alcohol, de kans op crimineel gedrag aanzienlijk verhoogt.
Daarentegen is een beschermende factor – vanzelfsprekend – het gezin. Met name in de leeftijd van 16 tot 23 jaar, komt criminaliteit voor. Experimenteergedrag en de grotere invloed van de peergroup (leeftijdsgenoten), dragen hieraan bij.
Maar ondanks de invloed van vrienden, “speel je als ouder een belangrijke rol in het proces van aanhouding door de politie tot en met ‘straf en dan weer verder’. Dat geldt voor alle ouders en zeker voor ouders met een kind met een ontwikkelingsstoornis.”
Bronnen
De informatie in het boek komt van veel verschillende bronnen: ervaringsverhalen van ouders en feitelijke informatie van het Steunpunt Forensische Zorg tot wetenschappelijke kennis van onderzoekers. Bijdragen komen onder andere van:
- psychiaters;
- psychologen;
- hoogleraren;
- therapeuten;
- een schoolleider;
- een jeugdreclasseerder;
- gezinnen.
Het boek is opgedeeld in drie delen:
- (Voor)zorg en preventie;
- Bij politie en justitie;
- Straf en weer verder ;
Een chronologische volgorde zou je kunnen zeggen. De hoofdstukken vallen over het algemeen in een van drie categorieën: feitelijke informatie (het grootste deel), praktijkverhalen en tips of handreikingen. De feitelijke informatie draagt bij aan de kennis over het huidige juridische (jeugd) beleid, ook waar de hiaten en kansen liggen voor kinderen met een ontwikkelingsstoornis.
De handreikingen lopen uiteen van ervaringen met bepaalde trainingen of therapieën tot concrete tips. De ervaringen van ouders geven kleur en achtergrond aan het geheel.
Een aantal fundamentele handreikingen voor ouders, die opvallen door hun urgentie en relevantie:
- Hoogleraar ontwikkelingspsychologie Bram Orobio de Castro over deterministisch denken:
- “Het is heel belangrijk om niet fatalistisch te denken en de diagnose niet als verklaring voor het gedrag te gebruiken. Het label mag er niet toe leiden dat de opvoeding wordt opgegeven. De laatste vijf jaar is veel onderzoek gedaan naar het verbeteren van executieve functies. Ze blijken goed te trainen te zijn, met name het werkgeheugen en de volgehouden aandacht.
- En over patronen doorbreken: “Er gaat veel energie zitten in de schuldvraag. De ouders worstelen daarmee: ligt het aan mij? Zonde van je tijd. Had je dingen anders kunnen doen? Misschien. Kun je nu nog dingen veranderen? Ja zeker!”
- Hoogleraar Jeugdbescherming Ido Weijers over de band met je kind behouden: “Als er problemen zijn, is één ding het allerbelangrijkste: de band met je kind behouden. Waarom stopten jongens die in de zware criminaliteit zaten? Dat kwam niet door hun verkering en zeker niet door hun vrienden, maar vaak omdat ze zich schuldig voelden ten opzichte van hun ouders. Als ze weer eens in de gevangenis zaten, waren hun ouders de enigen die hen bleven steunen. Vooral bij jongens ontwikkelen de empathische vermogens zich langzaam. Daarom valt het kwartje pas op latere leeftijd. Dan blijkt de boodschap toch wel te zijn overgekomen.”
Samenleving
Kinderen en delinquent gedrag: het thema kan niet genoeg onder de aandacht worden gebracht. Omdat het invloed heeft op de samenleving (en daarmee op veel mensen), maar ook omdat het te voorkomen en te veranderen is.
Zeker bij kinderen en jongeren met een speciale ondersteuningsbehoefte, waar een traject vaak gecompliceerder is, is kennis voor alle partijen van essentieel belang. Ouders spelen een cruciale rol in dit traject en ‘Kind en delict’ laat zien welke positieve bijdrage zij kunnen leveren, zelfs wanneer de situatie hopeloos lijkt.
Dit boek is een handzame en overzichtelijke bron in dit traject en kan zowel worden gebruikt als wegwijzer, kennisbron of als steun in de moeilijke weg die ouders te gaan hebben wanneer hun kind in aanraking komt met politie of justitie.
“Crisis is kans,” stelt De Heer. “Op het moment dat je kind wordt geconfronteerd met de gevolgen van zijn gedrag, staat hij open voor verandering. Dan is het zaak dat je er bent om hem te steunen.”
KIND EN DELICT Informatie over forensische zorg voor kinderen met een ontwikkelingsstoornis Maria van Amerongen, Winneke Ekkel-Van der Voorden, Peter Giesen, Miriam de Heer, Arga Paternotte, Margo Visser & Martha Vlastuin (2015). Samenstelling en redactie: Miriam de Heer. Lannoo Campus (2015), prijs € 16,99, 1e druk, 112 pag. ISBN 9789401432603 |
Bij behandeling gedragsstoornissen:
De meerwaarde van de neurobiologie
Arne Popma onderzoekt als hoofd van de afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie van het VUmc de ontwikkeling van antisociaal en agressief gedrag. Als kinder- en jeugdpsychiater bij De Bascule houdt hij zich vooral bezig met complexe gedragsstoornissen. Zijn focus ligt op de onderliggende neurobiologische factoren.
Hoe omschrijft u neurobiologische factoren?
“Neurobiologische factoren beslaan een grote hoeveelheid verschillende factoren die kunnen worden gemeten bij mensen. Bijvoorbeeld genen, hormoonhuishouding en het brein. Van al die factoren weten we dat ze met elkaar samenhangen en dat ze ook worden beïnvloed door de omgeving waarin mensen opgroeien. In het huidige wetenschappelijk onderzoek wordt ervan uitgegaan dat neurobiologische- en omgevingsfactoren in een complex samenspel ons gedrag beïnvloeden.”
Hoe kun je dit soort factoren onderzoeken in de hersenen?
“We kunnen tegenwoordig door het maken van scans de hersenen van mensen goed bestuderen. We kunnen zowel een soort foto’s maken van het brein (daarmee kun je onderzoeken of het brein van bepaalde mensen er anders uitziet dan gemiddeld), maar ook een soort films (daarmee kun je onderzoeken hoe het brein functioneert).
We weten ongeveer welk hersendeel welke functie heeft, maar misschien nog belangrijker is dat het brein een groot netwerk blijkt te zijn, waarbij het van belang is dat de verschillende hersendelen goed functioneren, goed afgestemd zijn op elkaar en dus goed samenwerken. Dit kun je onderzoeken door de persoon in kwestie bepaalde taken te laten doen tijdens de scan. We kunnen door de scan zien hoe het brein functioneert tijdens die taken.”
Waarom is dergelijk onderzoek van belang?
“Het onderzoek naar de vorm en functie van het brein kan ons veel leren over waarom het ene kind zich anders gedraagt dan het andere. Ook kan het ons aanknopingspunten bieden voor interventie. Hierbij is het van belang te weten dat veel kennis over de hersenen ook juist inzichten oplevert over hoe we kinderen kunnen helpen met niet-biologische behandelingen.
Met andere woorden: niet elk biologisch probleem hoeft te worden opgelost met een pil. We zien bijvoorbeeld bij sommige kinderen met een traumatische ervaring dat bepaalde delen van hun brein eigenlijk ‘te gevoelig’ reageren op prikkels en dat bij een deel van deze kinderen na cognitieve gedragstherapie de overgevoeligheid van het brein weer is afgenomen.
Wij doen zelf onderzoek naar neurobiologische én omgevingsfactoren bij kinderen met gedragsstoornissen omdat we beter willen begrijpen waar hun gedrag vandaan komt en preciezer willen snappen hoe we hen kunnen helpen.”
Hoe definieert u agressieve gedragsstoornissen?
“Wij praten meestal over gedragsstoornissen en beschrijven dan wat voor gedragsproblemen het meest in het oog springen bij een bepaald kind. Dat kan agressie zijn, maar het kan ook zijn dat kinderen vooral veel liegen of stelen.
Dit soort gedrag wordt pas een stoornis als het lang duurt, op verschillende levensterreinen speelt (bijvoorbeeld thuis, op school en bij de sportvereniging) en door het kind en/of de omgeving als probleem wordt ervaren. Dan heb ik het niet alleen over kinderen met ODD of CD.
We zien ook kinderen met ADHD of autisme en kinderen zonder een onderliggende stoornis die agressieve uitbarstingen hebben.”
Wat is de relatie tussen die stoornissen en het neurobiologisch systeem?
“We weten hier steeds meer over, maar we weten in alle eerlijkheid ook nog veel niet. Wat we wel weten is dat er waarschijnlijk hele verschillende neurobiologische mechanismen onderliggend kunnen zijn aan agressie en gedragsproblemen. Zo zijn er bijvoorbeeld kinderen die eigenlijk ‘overemotioneel’ reageren (bij wie bepaalde emotionele gebieden in het brein snel overactief zijn) en van daaruit agressief kunnen reageren.
Maar er lijken ook kinderen te zijn die meestal te weinig emotioneel reageren op bijvoorbeeld emoties van anderen (wat ook te zien is in het brein). Deze kinderen lijken meer doelbewust agressie in te zetten om iets voor elkaar te krijgen.
We denken dat we dit soort kennis eigenlijk nog meer zouden moeten vertalen naar de behandeling van kinderen met gedragsstoornissen, omdat je je kunt voorstellen dat je deze twee verschillende vormen van agressie ook heel verschillend zou moeten behandelen.”
Welke behandeling heeft uw voorkeur?
“Dat is geen gemakkelijke vraag, want het hangt er maar net vanaf om welk kind het gaat; ook in het algemeen gaat het steeds weer over zorg op maat! Er zijn wel een aantal algemene punten die ik belangrijk vind. Vóór de behandeling start, moet je helder hebben wie allemaal sleutelposities innemen bij het kind; goed contact met de school is bijvoor beeld essentieel.
Bij kinderen tot ongeveer twaalf jaar is het altijd belangrijk om oudertraining in te zetten, bij jeugdigen is het vaak verstandig om gezinstherapie te starten. Daarnaast kan individuele therapie, bijvoorbeeld een agressieregulatie-training, heel goed werken. Soms kan aanvullende behandeling met medicatie nuttig zijn, bijvoorbeeld bij kinderen waar ook ADHD speelt.
Ook bij kinderen zonder ADHD maar met ernstige agressieregulatie-problemen kan medicatie helpen. Er zijn nu verschillende studies die het idee ondersteunen dat medicatie bij kinderen met ernstige gedragsproblemen ervoor kan zorgen dat de andere therapieën die worden ingezet, beter aanslaan.”
Doen jullie zelf ook dergelijk onderzoek?
“Wij doen onder meer onderzoek bij een grote groep kinderen die al vóór hun twaalfde jaar met de politie in aanraking kwam en die we nu intussen al meer dan tien jaar volgen. Doordat we bij hen zowel neurobiologische factoren (bijvoorbeeld in de genen en het brein) als omgevingsfactoren (bijvoorbeeld gezinsfunctioneren, trauma’s, aantal delinquente vrienden) hebben gemeten, en dit op meerdere momenten tijdens hun ontwikkeling, kunnen we nu onderzoek doen naar het samenspel tussen al deze factoren.
De komende jaren hopen we dat dit nieuwe inzichten over de ontwikkeling van gedragsstoornissen van kind tot jongvolwassene gaat opleveren. Je kunt je misschien voorstellen dat je daar heel veel geduld, doorzettingsvermogen en geld voor nodig hebt. Nog belangrijker is natuurlijk dat kinderen en hun ouders met gedragsproblemen het zien zitten om aan wetenschappelijk onderzoek mee te doen om zo nieuwe inzichten te verkrijgen.
We doen erg ons best om ons onderzoek zo goed mogelijk uit te leggen om het belang ervan over te brengen en hebben bijvoorbeeld ook werkgroepjes georganiseerd om van hen te leren hoe we ons onderzoek moeten opzetten en uitvoeren.”
Is het neurobiologisch systeem iets dat van buitenaf te beïnvloeden is?
“Ja, alle neurobiologie van kinderen en jeugdigen is nog volop in ontwikkeling! Er zijn veel verschillende omgevingsfactoren die ervoor kunnen zorgen dat bijvoorbeeld het brein zich goed ontwikkelt. Dat varieert van goede voeding, genoeg slaap, een veilig gezin om in op te groeien tot het inzetten van oudertraining bij kinderen die al gedragsproblemen hebben ontwikkeld.”
Geldt voor kinderen met ODD en CD: ‘Wij zijn ons neurobiologisch systeem’?
“Ik vind dat te kort door de bocht. Ik denk wél dat het gedrag van kinderen met ODD en CD voor een groot deel ‘gestuurd’ wordt door processen in het brein, maar die processen worden op hun beurt weer evengoed door aanleg als door omgevingsfactoren beïnvloed.
Ik zou wel kunnen leven met de stelling: ‘Kinderen zijn hun biopsychosociaal systeem’! Je kunt het kind, en ook zijn of haar brein, niet los zien van de omgeving en zult altijd rekening moeten houden met de veranderlijkheid van het kind, het brein én de omgeving door te tijd heen.”
Welke bemoedigende woorden kunt u aan ouders en aan kinderen met deze problematiek meegeven?
“Ik vind het zelf altijd mooi dat we steeds beter inzien hoe veranderlijk een kind nog is; er zijn dus nog volop kansen - en dus ook verantwoordelijkheden bij de volwassenen om een kind heen - om een kind dat vastloopt weer op gang te helpen. Dat merk ik ook regelmatig als we een kind behandelen.
Het mooist vind ik het wanneer het lukt om met kinderen, ouders en bijvoorbeeld school een stappenplan te maken waarbij iedereen aan de slag gaat. Doordat iedereen meedoet en gedrag gaat aanpassen, voelt het kind (en soms ook de ouder) zich niet meer zo schuldig dat het allemaal aan hem of haar ligt. Daardoor ontstaat er vaak ruimte om met het kind zelf te werken aan bijvoorbeeld agressieregulatie.
Vaak zie je dan na verloop van tijd ook ‘van buiten’ dat een kind, en vaak het hele gezin, rustiger wordt en er minder snel sprake is van escalatie. Er zijn meerdere kinderen die mij hebben verteld dat ze zich ‘minder boos van binnen’ zijn gaan voelen. Ik denk dat dat een hele mooie manier is om te zeggen dat hun neurobiologisch systeem wat rustiger is geworden!”
Waar denkt u dat we over tien jaar staan als we kijken naar de relatie tussen agressieve gedragsstoornissen en het neurobiologisch systeem?
“Ik denk dat we dan beter snappen welke kinderen een kwetsbaarheid hebben om gedragsproblemen te ontwikkelen en dat we bij kinderen die gedragsproblemen vertonen, meer onderscheid kunnen maken tussen verschillende vormen van gedragsstoornissen, zodat we ze preciezer kunnen behandelen.
Ook zou het heel goed mogelijk zijn dat we kinderen kunnen laten oefenen met het onder controle krijgen van hun agressieve gevoelens door hen te laten zien dat hun hartslag sneller gaat en dat ze dan een seintje krijgen om even te gaan afkoelen. Ik denk dat we steeds creatievere game-achtige behandelvormen gaan krijgen waarin kinderen op een voor hun aantrekkelijke manier ‘spelenderwijs’ hun gedrag kunnen leren aanpassen.
Ook die games kunnen dan op maat worden ingezet; het ene agressieve kind moet bijvoorbeeld wat minder gevoelig worden voor provocatie van andere kinderen, terwijl andere agressieve kinderen wat gevoeliger zouden moeten worden voor de gevolgen van hun gedrag. Juist de kennis over onderliggende neurobiologische factoren kan helpen om deze trainingen effectief te maken.
Overigens zullen we ook steeds beter gaan snappen welke omgevingsfactoren echt heel schadelijk kunnen zijn voor de ontwikkeling van het brein. Hopelijk kan dit bijdragen aan het duidelijk maken van bijvoorbeeld de negatieve effecten van kindermishandeling en kan op volksgezondheidsniveau hier nog meer tegen worden gedaan.”
NEUROBIOLOGISCH ONDERZOEK BIJ KINDEREN Vanaf 2000 is onder leiding van Theo Doreleijers dergelijk onderzoek gestart bij kinderen die vanwege hun gedragsproblemen met de politie in aanraking kwamen. Popma: “In die tijd moesten we vaak nog veel uitleg geven over waarom het zo belangrijk was om dat onderzoek te doen en waren veel mensen bang voor de bevindingen. Tegenwoordig kunnen we meestal snel duidelijk maken dat wij niet alleen naar biologie kijken maar juist naar het samenspel tussen biologie en omgeving.” |
'Als je agressief gedrag vertoont, lijk je machtig'
Balans Magazine sprak met prof. dr. Chijs van Nieuwenhuizen, hoogleraar Forensische Geestelijke Gezondheidzorg aan de Tilburg University, over agressie.
Wat is agressie, waar komt het vandaan en vooral: hoe ga je ermee om?
Van Nieuwenhuizen gebruikt de drie onderdelen van een effectieve behandeling bij agressie om antwoord te geven op die vragen.
Van Nieuwenhuizen vertelt dat een effectieve behandeling bij agressief gedrag bestaat uit drie onderdelen:
- het aanleren van sociale vaardigheden;
- leren om controle over de boosheid te krijgen;
- leren moreel te redeneren.
Binnen die onderdelen kunnen verschillende methoden worden gebruikt; geprotocolleerde therapieën , die bewezen effectief zijn. Dat wil zeggen dat je je als behandelaar aan vaste stappen houdt, omdat in wetenschappelijk onderzoek is bewezen dat zo’n therapie bij de meeste cliënten goede resultaten geeft.
Sociale vaardigheden
“Iedereen is wel eens boos, daar is niets mis mee,” zegt Van Nieuwenhuizen. “Maar als je het altijd gebruikt om je zin te krijgen, heb je een probleem.” Agressie, in woorden of gedrag (dreigen, slaan, geweld), wordt vaak gebruikt om een doel te bereiken. De jongeren moeten leren dat er ook andere manieren zijn om te krijgen wat je wilt.
En dat agressie uiteindelijk vaak helemaal niet zo doelmatig is; dat je een straf uitzit of een leerstraf opgelegd hebt gekregen, is vrijwel nooit waar je op uit was. In dit deel van de therapie oefent de jongere met nieuw gedrag en met nieuwe gedachten. Jongeren leren om met woorden duidelijk te maken wat ze willen en om echt te luisteren naar anderen. Zo kunnen ze problemen voorkomen en oplossen, zonder er agressie bij te gebruiken.
Controle
“De jongeren die ik zie, zeggen vaak: ‘Ik was opeens heel boos’ of ‘Ik zag opeens zwart voor mijn ogen en ik kon mij niet beheersen.’ Dat is niet helemaal waar, natuurlijk. De boosheid begint ergens en groeit naar dat punt toe. Ze moeten leren om de signalen van hun lichaam te herkennen, te voelen. En ze moeten de triggers leren herkennen.”
Vaak is het een kwestie van interpretatie. Iemand loopt tegen je aan in een volle kroeg en stoot je bier uit je hand. Deed hij dat expres? Als de jongere gaat herkennen dat zo’n gedachte leidt tot boosheid, krijgt hij er controle over. Als je agressief gedrag vertoont, lijk je machtig. Jij bepaalt wat de ander ondergaat. Maar heb je het werkelijk voor het zeggen? Of laat je je leiden door het gedrag van de ander?
"Jongeren moeten triggers voor agressie herkennen"
Van Nieuwenhuizen heeft een jongen in behandeling die vertelt dat hij nooit een jonger kind of een bejaarde zou slaan. Van Nieuwenhuizen complimenteert hem: “Wat goed dat er situaties zijn dat jíj de controle hebt. Kun je dat ook opbrengen als je met een leeftijdsgenoot te maken hebt?”
Ontspanningsoefeningen zijn een belangrijk onderdeel van deze fase van de therapie. Ademhalingsoefeningen, tellen. “Tot tien tellen helpt niet, dat kan iedereen zonder zich te concentreren. Terugtellen van twintig naar elf, daar heb je je aandacht voor nodig.” Een ander instrument is een prettige, helpende gedachte – dat kan voor iedereen een andere gedachte zijn.
“Zelf denk ik graag aan een dobberend ligbed op water, in een heerlijk zonnetje,” glimlacht Van Nieuwenhuizen. “Het is belangrijk om veel te oefenen. Net als wanneer je leert fietsen; in het begin moet je overal op letten. Hoe staan je voeten op de trappers, hoe hard moet je duwen, hoe houd je je evenwicht? Als je genoeg hebt geoefend, gaat het vanzelf.
Dan kun je op het verkeer gaan letten en met je vrienden praten tijdens het fietsen. Voor controle over je boosheid geldt hetzelfde: je moet zoveel oefenen, dat het vanzelf gaat.” Voor dat oefenen zijn ook de dagelijkse begeleiders belangrijk. Dat kunnen de ouders zijn, of de begeleider in de kliniek of in de thuissituatie, de gezinsvoogd of de reclasseerder.
OMGAAN MET AGRESSIEF GEDRAG
|
Moreel redeneren
De derde pijler van behandeling bij agressie is moreel redeneren.
- Wat is goed, wat is fout?
- En waarom is iets goed of fout?
"Terugtellen van twintig naar elf helpt, daar heb je je aandacht voor nodig"
Je kunt verschillende vormen gebruiken voor deze training. Eén daarvan is ‘de rechtbank’. Wat zijn de argumenten van de advocaat van de winkelier, die slachtoffer was van jouw agressie?
“Jongeren redeneren vaak egocentrisch en ze maken denkfouten,” legt Van Nieuwenhuizen uit. “Een jongere zegt: ‘Ik ging echt niets doen met dat pistool, hij hoefde niet zo bang te zijn.’ of ‘Het was helemaal niet zo’n harde klap.’
Ze maken ook denkfouten die triggers zijn voor de agressie: ‘Ze moeten altijd mij hebben’, bijvoorbeeld.” In sommige gezinnen en vriendengroepen zijn de redeneringen en denkfouten die bij de jongere tot agressief gedrag leiden, heel gewoon. “Het is dan ook heel belangrijk dat de ouders aansluiten bij de behandeling,” vertelt Van Nieuwenhuizen.
“Dat geldt bijvoorbeeld ook bij de aanpak van pestgedrag op school. Dan kan een school een fantastisch pestprotocol hebben, maar als het kind thuis een tegenstrijdig advies te horen krijgt, is het moeilijk om daadwerkelijk te veranderen.”
Agressie? Waardoor?
- Wat is de rol van de opvoeding bij het ontstaan van agressie eigenlijk?
- En wanneer moet je je als ouders ongerust maken over het gedrag van je kind?
Van Nieuwenhuizen: “Agressief gedrag is bij peuters heel normaal. Bijten, haren trekken en knijpen; vijftig procent van de peuters vertoont zulk gedrag. Het ene kind heeft nu eenmaal meer temperament dan het andere. Maar als een kind in de basisschoolleeftijd nóg agressief gedrag vertoont om zijn zin te krijgen, dan moet je daar als ouders wel grenzen aan stellen.
Je kunt je kind begeleiden in het oefenen met ander gedrag, het controleren van zijn boosheid en moreel redeneren. Uit onderzoek blijkt wel dat agressieve delicten niet zozeer worden voorspeld door dit soort agressie, dat gebruikt wordt in het sociale verkeer. Belangrijke signalen zijn oppositioneel gedrag bij jonge kinderen en heimelijk gedrag.
En bij meisjes moet internaliserend gedrag op jonge leeftijd, zoals depressieve klachten, niet worden onderschat.” Zijn kinderen met ontwikkelingsstoornissen zoals ADHD en ASS vaker agressief dan andere kinderen? “Uit onderzoek blijkt dat niet,” zegt Van Nieuwenhuizen. “Er is wél een relatie tussen misbruik van alcohol en drugs en agressief gedrag.”
Troost
Komt agressie altijd voort uit boosheid? “Nee, zeker niet,” legt Van Nieuwenhuizen uit. “Angst en onzekerheid kunnen ook tot agressief gedrag leiden. Het is belangrijk om het verschil te zien, want het vraagt om een andere aanpak. Als een kind agressie gebruikt om zijn zin te krijgen, kan een time-out op zijn plaats zijn, of een eerder aangekondigde sanctie.
Maar als een kind angstig is, heeft hij troost nodig en bescherming. Door het kind te helpen zich te kalmeren, leer je hem hoe hij zijn eigen gedrag onder controle kan houden. Daarom is het ook zó belangrijk dat ouders, leraren en andere volwassenen sensitief zijn. Dat ze openstaan om de achtergrond van het gedrag te zien en dat ze hun eigen emoties en gedrag kunnen beheersen.
Als ik met een jongere in mijn behandelkamer zit en merk dat hij boos aan het worden is, check ik eerst hoe het met mijn angstgevoel zit. Voordat ik hem veiligheid kan bieden, moet ik eerst mijn eigen emoties onder controle krijgen.”
Komt het goed?
- Hoe ziet de toekomst van een jongere die agressief gedrag laat zien eruit?
- Of van een jongere die zelfs een agressief delict heeft gepleegd?
“Er is maar een heel kleine groep die blijvend in de problemen zit,” vertelt Van Nieuwenhuizen. “Bij de meesten komt het goed.” Wat is het verschil tussen de blijvend agressieve jongeren en de jongeren die ‘gezond gedrag’ gaan vertonen? “Tot nu toe hebben we vooral gekeken naar risicofactoren. Waar gaat het mis:
- aandachtsstoornissen en stoornissen in het autistisch spectrum;
- beperkte sociale vaardigheden van de ouders;
- crisissituaties;
- afwezige ouders;
- veel agressie in de omgeving.
Maar nu richten we ons meer op de positieve factoren.
- Wat zorgt ervoor dat het goedkomt?
- Welke vaardigheden gebruiken jongeren die uit de negatieve spiraal komen?
- Welke beschermende factoren hebben zij?
We gebruiken die kennis in de therapie, door vaardigheden die de jongeren al hebben, te versterken. Die jongen die koelbloedig besluit dat zijn tegenstander zijn geweld wel kan hebben - maar een kind of bejaarde niet - geef ik een compliment: ‘Wat goed dat je je weet te beheersen’. En dan ga ik hem helpen om die controle ook in andere situaties te gebruiken.
Ook voor ouders is het belangrijk om het gedrag van hun kind (weer) positief te beoordelen. Ik vroeg aan de moeder van deze jongen: ‘Wat kan hij goed?’ En ze zei: ‘Hij drijft altijd zijn zin door’. Dan geef ik terug: ‘Dus hij krijgt dingen voor elkaar?’ Dat is dezelfde eigenschap, maar dan positief.”
"Angst en onzekerheid kunnen tot agressief gedrag leiden"
Wie is Chijs van Nieuwenhuizen? Chijs van Nieuwenhuizen heeft een hele rij functies onder haar naam. Kan zij in één zin zeggen wat haar werk is? “Ik heb de droombaan,” is haar antwoord op die vraag. Van Nieuwenhuizen staat met beide benen in de praktijk. Ze leidt een onderzoeksgroep en is manager behandelzaken van GGzE Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Ze is ook behandelaar van jongeren met agressie- en verslavingsproblematiek, meestal in het kader van een strafmaatregel. Soms zijn jongeren opgenomen in de kliniek, soms hebben ze een leerstraf opgelegd gekregen en zijn ze thuis of in een open instelling. Van Nieuwenhuizen ziet de jongeren die zij behandelt drie maal per week en ze ziet liefst ook de ouders regelmatig. |