Nederlandse taal en woordenschatontwikkeling
Geplaatst op 14 augustus 2017
Samenvatting
In de groepen 4-8 op de basisschool versterken woordenschatontwikkeling en begrijpend lezen elkaar. Bevorderen van leesvaardigheid en investeren in begrijpend lezen verhogen het woordenschatniveau bij leerlingen. Dat geldt eveneens voor het geven van hints om betekenissen van nieuwe woorden in teksten af te leiden. Op jongere leeftijd dragen taalprogramma’s in de voorschool met een uitgebreid gebruik van woorden bij aan de woordenschat van kinderen. Ook het (thuis) voorlezen voordat een kind naar school gaat, heeft een positieve invloed op de woordenschatgroei.
De woordenschat bestaat uit het totaal aantal woorden dat een persoon kent. Bij woorden die iemand zelf gebruikt spreken we van een actieve woordenschat. Woorden die iemand wel begrijpt maar niet gebruikt, vallen onder receptieve woordenschat. Het woordenschatniveau van basisschoolleerlingen hangt onder andere samen met de thuistaal en met de vaardigheid in begrijpend lezen. De sterkste groei in woordschat vindt plaats tussen 7 en 13 jaar, met een piek rond het achtste, negende jaar. De relatie tussen de thuissituatie en de woordenschatontwikkeling kan al op jonge leeftijd worden aangetoond. De oudste peuters, kinderen uit gezinnen met een hogere sociaal-economische status en kinderen met Nederlands als thuistaal hebben een grotere woordenschat dan andere kinderen in de voorschoolse leeftijd.
Een kind dat op school komt, gebruikt 1600 tot 2000 woorden actief. Deze woorden horen bij de basiswoordenschat, die zich verder ontwikkelt tot de zesduizend meest gebruikte woorden. Veel van deze woorden worden mondeling geleerd, bijvoorbeeld in gesprekken thuis, in vve-programma’s en in de dagelijkse omgang op school. Na de veelgebruikte woorden leren kinderen minder gangbare woorden zoals die voorkomen in zaakvakken en schooltaalwoorden. Om deze woorden te leren is instructie en training nodig, omdat deze woorden in spontane gesprekken nauwelijks voorkomen. Een kind eind groep 8 herkent en begrijpt ten minste 17.000 woorden, ongeveer een kwart van het vocabulaire van volwassenen.
Begrijpend lezen
De ontwikkeling van woordenschat en de vaardigheid in begrijpend lezen hangen sterk samen en nemen toe in de loop van het basisonderwijs. Op jonge leeftijd is veel of weinig lezen een sterke voorspeller van de woordenschatontwikkeling, ondanks individuele verschillen in leesvaardigheid, bestaande woordenschat en algemeen cognitief functioneren. De vaardigheid in begrijpend lezen wordt gestimuleerd door zelf te lezen, en door voorlezen. Van de peuters en kleuters aan wie is voorgelezen, heeft bijna zeventig procent een voldoende woordenschat om een goede start te kunnen maken op school. Daartegenover staat de groep peuters en kleuters aan wie niet is voorgelezen. Van hen heeft iets meer dan dertig procent een voldoende woordenschat bij het begin van de schoolcarrière.
In de midden- en bovenbouw hangt de overgang van een mondelinge basiswoordenschat naar een meer gevorderde woordenschat eveneens sterk af van de leesvaardigheid van leerlingen. De beïnvloeding is wederkerig: de mondelinge basiswoordenschat stimuleren een vroege leesvaardigheid, die op haar beurt de gevorderde woordenschatontwikkeling positief beïnvloedt. Een goed begrip van de tekst zorgt dus voor een groei van de woordenschat.
Leerlingen zijn in staat om woordbetekenissen af te leiden uit de context. Die vaardigheid om onbekende woorden betekenis te geven, neemt toe met de leeftijd. Door instructie kan dit incidentele leren worden versterkt. Daarbij is aandacht voor specifieke tekstaanwijzingen het effectiefst. Het gaat dan om het geven van hints in de vorm van het zoeken van woorden met dezelfde of tegenovergestelde betekenis of andere woorden die helpen bij het afleiden van de woordbetekenis. Strategie-instructie waarbij leerlingen volgens een aantal vaste stappen woordbetekenissen moeten afleiden, levert wisselende effecten op. Het benutten van voorkennis en lezen om te leren leiden eveneens tot een grotere woordenschat, net als aandacht voor specifiek taalgebruik in schoolsituaties.
Uitgebreide beantwoording
Opgesteld door: José van der Hoeven (kennismakelaar)
Vraagsteller: directeur basisschool
Geraadpleegde expert(s): dr. Jacqueline Evers-Vermeul (Universiteit Utrecht)
Vraag
Wat is er bekend over de invloed van de Nederlandse taal zowel als thuistaal als schooltaal op de woordenschatontwikkeling in groep 4-7?
Het doel van de vraag is om handvatten te krijgen voor het verhogen van het woordenschatniveau van leerlingen.
Kort antwoord
Het woordenschatniveau van basisschoolleerlingen hangt vooral samen met bepaalde leerlingkenmerken, zoals thuistaal, en met de vaardigheid in begrijpend lezen. De ontwikkeling van de woordenschat en de ontwikkeling van begrijpend lezen blijken elkaar wederzijds te beïnvloeden. De sterkste groei in woordschat vindt plaats rond 8-9 jaar, maar de woordenschat blijft zich ook daarna verder ontwikkelen. Voor de midden- en bovenbouw van het basisonderwijs betekent dit dat investeren in begrijpend lezen maar ook instructie in het afleiden van woordbetekenissen, loont.
Toelichting antwoord
De woordenschat bestaat uit het totaal aantal woorden dat een persoon kent. Daarbij is er verschil tussen de actieve en de receptieve woordenschat. Bij woorden die personen actief gebruiken spreken we van een actieve woordenschat. Bij woorden die personen wel begrijpen maar (nog) niet gebruiken, spreken we van een receptieve woordenschat.
Onderzoek naar woordenschatontwikkeling op jonge leeftijd
De relatie tussen de thuissituatie en de woordenschatontwikkeling kan al vroeg worden aangetoond. In een onderzoek van Druten e.a., 2015 werd nagegaan hoe bepaalde kenmerken van het kind, het gezin, de thuistaal, de leerkracht en van gebruik van een voorschools programma de ontwikkeling van de woordenschat beïnvloeden. De resultaten toonden aan dat 4-jarigen in de leeftijdsgroep van 2 tot 4 jaar, kinderen uit gezinnen met een hogere sociaaleconomische status en kinderen met Nederlands als thuistaal een grotere woordenschat hadden. Daarnaast bleek voor kinderen met Nederlands als thuistaal het gebruik van een programma voor voorschoolse educatie positief samen te hangen met de groei van de woordenschat.
Woordenschatniveau op de basisschool
Een kind, dat op school komt, gebruikt 1.600 tot 2.000 woorden actief (actieve woordenschat). Deze woorden horen bij de basiswoordenschat. De basiswoordenschat ontwikkelt zich verder tot de 6.000 meest gebruikte en dus gangbare woorden. Veel van deze woorden worden mondeling geleerd, bijvoorbeeld door gesprekken met kinderen thuis, binnen VVE-programma’s en in de dagelijkse omgang op school. Na de veelgebruikte woorden leren kinderen minder gebruikte (laagfrequente) woorden, zoals woorden die voorkomen in zaakvakken en schooltaalwoorden. Om deze woorden te leren is instructie en training nodig, omdat deze woorden in veel spontane gesprekken nauwelijks voorkomen (Broekhof, 2014). Een kind eind groep 8 herkent en begrijpt ten minste 17.000 woorden (receptieve woordenschat) (bron: website Expertisecentrum Nederlands).
Maar hoe zit het dan met de woordenschatontwikkeling op de basisschool? De woordschatontwikkeling van leerlingen met Nederlands als moedertaal tussen de 7 en 14 jaar werd onderzocht met behulp van de jeugdwoordentest Ugent (Tops, 2014). De meeste leerlingen in de leeftijd van 8 tot 12 jaar beheersten een kwart van het vocabulaire van volwassenen. Daarbij was een sterke toename van de woordenschat te zien tussen 7 en 13 jaar met een piek tussen 8 en 9 jaar.
Interessant voor het woordenschatniveau zijn daarnaast de uitkomsten van de landelijke taal- en rekenpeiling in groep 4 en groep 8 (Van Weerden e.a., 2014). Ten eerste bleken jongens in groep 8 hogere scores op woordenschat te halen dan meisjes. Meisjes waren beter in spelling en begrijpend lezen. In groep 4 zagen de onderzoekers dezelfde verschillen, maar was het verschil bij woordenschat niet significant, wat betekent dat aan dit gevonden verschil geen conclusies kunnen worden verbonden.
Ten tweede bleken vertraagde leerlingen een achterstand te hebben en bleken leerlingen met een hoog leerlinggewicht lager te scoren op woordenschat.
Ten slotte werd geconstateerd dat bij woordenschat, begrijpend Lezen en rekenen-wiskunde leerlingen, die thuis alleen Nederlands spreken, hoger scoorden dan leerlingen die thuis zowel Nederlands als een buitenlandse taal spreken en als leerlingen die thuis alleen een buitenlandse taal spreken.
Bij woordenschatonderwijs in het basisonderwijs is sprake van intentioneel en van incidenteel woorden leren. Bij intentioneel woordschatonderwijs worden woordbetekenissen aangereikt en geleerd in het kader van woordenschatvergroting. Bij incidenteel woorden leren gaat het om het afleiden en onthouden van woordbetekenissen uit teksten en/of uit de context (Bonset & Hoogeveen, 2010). In de midden- en bovenbouw van het basisonderwijs lezen leerlingen naarmate zij ouder worden steeds meer. Om die reden focussen we in dit antwoord met name op incidenteel woorden leren.
Belang van lezen/voorlezen
De ontwikkeling van woordenschat en de vaardigheid in begrijpend lezen blijken sterk samen te hangen en toe te nemen in de loop van het basisonderwijs (Aarnoutse & Van Leeuwe, 1988, Bast & Reitsma, 1998). Op jonge leeftijd bliijkt dat leesvolume een sterke voorspeller van de woordenschatontwikkeling is, ondanks individuele verschillen in leesvaardigheid, woordenschat en algemeen cognitief functioneren (Cunningham & Stanovich, 1998). De vaardigheid in begrijpend lezen wordt gestimuleerd door zelf te lezen, maar ook door voorlezen. Van de peuters en kleuters, aan wie is voorgelezen, heeft bijna 70% van de kinderen een voldoende woordenschat om een goede start te kunnen maken op school. Daartegenover staat de groep peuters en kleuters, aan wie niet is voorgelezen, waarin iets meer dan 30% van de leerlingen een voldoende woordenschat heeft bij het begin van de schoolcarrière (Mol, 2010).
In de midden- en bovenbouw van het basisonderwijs hangt de overgang van een mondelinge basiswoordenschat naar de ontwikkeling van een meer gevorderde woordenschat eveneens sterk af van de leesvaardigheid van leerlingen. De beïnvloeding is wederkerig: de mondelinge basiswoordenschat blijkt een vroege leesvaardigheid te stimuleren, die op haar beurt de gevorderde woordenschatontwikkeling positief beïnvloedt. Een goed begrip van de tekst zorgt dus voor een groei in de woordenschat (Verhoeven, Van Leeuwe & Vermeer, 2011).
Incidenteel woorden leren tijdens het lezen
In twee meta-analyses is onderzoek gedaan naar incidenteel woorden leren tijdens het lezen (De Glopper, Pukkink &Swanborn, 2000). Uit de resultaten bleek dat leerlingen in staat zijn om woordbetekenissen af te leiden uit de context. In de meta-analyse over 20 onderzoeken betrof het voor 8 jarigen 1 op 12 onbekende woorden in een tekst, voor 18 jarigen 1 op 3 onbekende woorden in een tekst, dus de vaardigheid om woordbetekenissen af te leiden uit de context neemt toe met de leeftijd.
Door instructie kan dit incidentele leren nog kan worden versterkt. Daarbij bleek aandacht voor specifieke tekstaanwijzingen het meest effectief. Het ging dan om het geven van clues in de vorm van het zoeken van woorden met dezelfde of tegenovergestelde betekenis of andere woorden die helpen bij het afleiden van de woordbetekenis. Strategie-instructie waarbij leerlingen volgens een aantal vaste stappen woordbetekenissen moesten afleiden, leverde in onderzoek wisselende effecten op.
Thematische kennis en woordenschatontwikkeling
Cervetti, Wright en Hwang (2016) onderzochten het effect van voorkennis op tekstbegrip en woordenschat door leerlingen een set samenhangende teksten in dit geval over vogels te laten lezen. De leerlingen, die de vogelteksten lazen, bleken meer kennis te hebben over de concepten, kernwoorden en kernbegrippen uit deze vogelteksten dan leerlingen die een set teksten over verschillende thema’s waaronder één tekst over vogels hadden gelezen. Dat wijst erop dat het lezen van gerelateerde teksten positief bijdraagt aan de woordenschatontwikkeling op een bepaald domein. Dit is in lijn met eerdere bevindingen van Swanborn & De Glopper (2002) die vonden dat leerlingen meer woorden leerden als zij lazen om kennis over een onderwerp te vergaren dan als zij voor hun plezier lazen. Lezen met als primair doel een tekst te begrijpen, neemt hierbij een middenpositie in.
Woordenschat en technisch lezen
Ten slotte blijkt woordenschat In de Nederlandse taal sterker samen te hangen met begrijpend lezen dan met technisch lezen. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de grote overeenkomst tussen klank en schrift (ook wel transparantie genoemd) van het Nederlands (Verhoeven, Van Leeuwe & Vermeer, 2011).
Woordenschatontwikkeling stimuleren
Uit het bovenstaande onderzoek kunnen een aantal aanbevelingen worden gedestilleerd.
Investeren in woordenschat in de voorschool met een taalprogramma blijkt aanwijsbaar bij te dragen aan de ontwikkeling van de woordenschat. Ook het (thuis) voorlezen voordat een kind naar school gaat, blijkt een positieve invloed te hebben op de woordenschatgroei.
Op de basisschool blijken woordenschatontwikkeling en begrijpend lezen elkaar wederzijds te versterken. Dat geldt voor groep4-8. Bevorderen van vrij lezen en investeren in begrijpend lezen zullen positief bijdragen aan woordenschatontwikkeling.
Instructie in het afleiden van woordbetekenissen in teksten, met name door het geven van tekstaanwijzingen, draagt bij aan de vergroting van de woordenschat van leerlingen vanaf 8 jaar. Bij deze tekstaanwijzingen gaat het om het geven van hints voor het zoeken van woorden met dezelfde of tegenovergestelde betekenis of voor het zoeken naar andere woorden die helpen woordbetekenissen af te leiden (Bonset & Hoogeveen, 2010).
Het benutten van voorkennis en lezen om te leren leidt tot een grotere woordenschat. Leerlingen leren meer woorden als zij kennis over een onderwerp willen vergaren en als zij meerdere teksten over een thema lezen. Laat leerlingen voor het lezen hun voorkennis activeren, besteed aandacht aan kernbegrippen in teksten, laat meerdere teksten over een thema lezen en kies uitdagende thema’s, die tot leren uitnodigen.
Ten slotte is aandacht voor specifiek taalgebruik in de schoolsituatie van belang. Investeer in het aanleren van schooltaalwoorden en zaakvakwoorden. Een didactisch model wat hiervoor handvatten biedt, is bijvoorbeeld het Viertakt-model van School aan Zet (Kwaliteitskaart School aan Zet), maar ook de hierboven vermelde strategieën voor het afleiden van woordbetekenissen en het aanbieden van meerdere teksten over een thema kunnen hieraan bijdragen.
Geraadpleegde bronnen
- Aarnoutse, C.A.J. & Leeuwe, J.F.J. van (1988). Het belang van technisch lezen, woordenschat en ruimtelijke intelligentie voor begrijpend lezen. In: Pedagogische Studiën, 65, p.49-59.
- Bast, I. & Reitsma,P. (1998). Analyzing the development of individual differences in terms of Matthew effects in reading. Results from a Dutch longitudinal study. In: Developmental Psychology, 34, 6, p.1373-1399.
- Bonset, I. & Hoogeveen, M. (2010). Woordenschatontwikkeling in het basisonderwijs. Een inventarisatie van empirisch onderzoek. Enschede: SLO. Geraadpleegd 15 juli 2017 op : www.slo.nl/downloads/2010/woordenschatontwikkeling-in-het-basisonderwijs.pdf
- Broekhof, K. (2014). Meer lezen, beter in taal. Effecten van lezen op de taalontwikkeling. Geraadpleegd op 15 juli 2017 op: http://bibliotheek.debibliotheekopschool.nl/content/dam/landelijk/bibliotheekopschool/bestanden/20121206---brochure-werken-aan-netwerken---versie2.pdf.
- Cervetti, G. N., Wright, T. S. & Hwang, H. (2016). Conceptual coherence, comprehension, and vocabulary acquisition: A knowledge effect?
- Reading and Writing, 29(4), 761-779.
- Cunningham, A.E. & Stanovich, K.E. (1998), What Reading Does For The Mind. American Educator, 22, pp. 8-15.
- Druten-Frietman, L. van, E. Denessen, M. Gijsel & L. Verhoeven (2015). Child, home and institutional predictors of preschool vocabulary growth (2015). in: Learning and Individual Differences, nr. 43. p. 92-99.
- Glopper, K. de, Pukkink, R. & Swanborn, M. (2000). Incidenteel woorden leren tijdens het lezen. In: Pedagogische Studiën, 77, 5/6, p. 348-364.
- Mol, S. (2010), To Read Or Not To Read. Leiden: Leiden University: Proefschrift.
- Tops, W. (2014). Onderzoek naar de woordenschat bij Vlaamse en Nederlandse kinderen door middel van de jeugdwoordentest (Ugent). In: Stem-, Spraak- en Taalpathologie, 19, p. 141-150.
- School aan zet: De Viertakt: Kwaliteitsskaart. Geraadpleegd 16 juni 2017 op: http://www.schoolaanzet.nl/uploads/tx_sazcontent/Kwaliteitskaart_De_viertakt_01.p.
- Swanborn, M.S.L. & De Glopper, K. (2002). Impact of reading purpose in incidental word learning form context. In: Language learning, 52, 1, p. 95-117.
- Verhoeven, L., J. van Leeuwe & A. Vermeer (2011). Vocabulary growth and reading development across the elementary school years. In: Scientific Studies of Reading, 15 (1), p. 8-25.
- Weerden, J. van, B. Hemker & K. Mulder (2014). Peiling van de rekenvaardigheid en de taalvaardigheid in jaargroep 8 en jaargroep 4 in 2013. Arnhem: Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling. Geraadpleegd 1 juli 2017 op: www.cito.nl/~/media/cito_nl/files/.../cito_jpon_peiling_rekenen_taal_2013.ashx
Meer weten?
School aan zet: De Viertakt: Kwaliteitsskaart. Te vinden op: http://www.schoolaanzet.nl/uploads/tx_sazcontent/Kwaliteitskaart_De_viertakt_01.pdf
Een eerder beantwoorde vraag door de Kennisrotonde die raakvlakken heeft: 'Hoe kan lezen op woordniveau bij leerlingen in groep 5 effectief worden verbeterd?'
Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!
Gerelateerd

Voedingscentrum


Wij-leren.nl Academie


oo.nl


ANWB




































