Kennisplatform
Hoe geef je een passend schooladvies?

Woorden leren in de zaakvakken - deel 2

Filipiak, P. (2022). Woorden leren in de zaakvakken - deel 2.
Geraadpleegd op 11-12-2024,
van https://wij-leren.nl/woorden-leren-in-zaakvakken-werkwijzen.php.
Geplaatst op 26 maart 2022
Zaakvakwoorden werkwijzen

In vier delen van het artikel Woorden leren in de zaakvakken wordt het leren van woorden in de zaakvakken besproken. In het eerste deel werd besproken wat goed zaakvakonderwijs inhoudt en werd de werkwijze ‘Zesstappenaanpak’ voor het aanleren van zaakvakwoorden besproken. In dit tweede deel wordt ingegaan op drie andere werkwijzen voor het aanleren van zaakvakwoorden en waarom woordenboeken gebruikt moeten worden in het zaakvakonderwijs.

'Samen aan de praat'

Laura Robb (2003) laat leerlingen vooraf enkele zaakvakwoorden kiezen en laat hen voorspellen wat ze betekenen (stap 1). Vanuit hun voorspelling van de betekenis komen ze op basis van een zaakvaktekst tot een eigen uitleg van de begrippen. Dit kan ook gedaan worden in tweetallen en groepjes die met elkaar praten over de voorspelling van de betekenis van de zaakvakbegrippen (stap 2). Daarna lezen ze de zaakvaktekst met de begrippen al pratend en discussiërend en verbeteren ze hun aanvankelijke uitleg van de zaakvakbegrippen (stap 3). Daarbij kan ook een uitleg op Wikipedia of uit een woordenboek worden gebruikt. Vervolgens presenteren de leerlingen hun uitleg van de zaakvakbegrippen aan elkaar. Daarover kan weer gediscussieerd worden (stap 4). Bij of na deze stappen kunnen individuele ‘verzamelkaarten’ gemaakt worden (stap 5) met de volgende kopjes:

  • Het zaakvakbegrip 
  • Mijn aanvankelijke voorspelling van de betekenis
  • Mijn betere uitleg na het lezen van de tekst
  • Mijn grafische weergave van betekenisaspecten
  • Mijn definitie op basis van de grafische weergave
  • Mijn verder lezen op Wikipedia

Goede zaken met woorden

Isabel Beck en haar collega's (2010) geven in het kader van expliciet woordenschatonderwijs bij het lezen, een herhalingsaanpak die ook geschikt is voor zaakvakbegrippen uit woordgroep-drie. Hierna geven we een voorbeeld.

Dag 1 - De introductie van enkele begrippen met een korte verduidelijking

Werk met een korte, liefst geïllustreerde tekst met de te leren zaakvakbegrippen. De tekst wordt voorgelezen en meegelezen. Vóór, tijdens en na het lezen worden de doelbegrippen met een kindvriendelijke voorbeeldzin kort toegelicht. De leerlingen denken na over de voorbeeldzin en bespreken die in tweetallen. Je vraagt niet wat de begrippen betekenen en er wordt ook geen definitie gegeven. De begrippen staan in de context van een korte zakelijke tekst:
Ons land is een koninkrijk, het wordt geregeerd door ministers. De mensen van de Tweede Kamer controleren het werk van de ministers. De Tweede Kamer is de baas van ons land. Op Prinsjesdag begint het nieuwe regeringsjaar. Onze regeringsstad (de residentie) is Den Haag. Amsterdam is onze hoofdstad. 

Kies woorden die voor en tijdens het voor- en meelezen van de hele tekst kort worden verduidelijkt met voorbeeldzinnen in de context van de tekst. Bijvoorbeeld de woorden en woordcombinaties: koninkrijk, regeren, de minister, de Tweede Kamer, de politieke partij, de Minister-president, de residentie, de hoofdstad. 

Woorden en woordcombinatiesKindvriendelijke voorbeeldzinnen passend bij de context van de tekst.
Het koninkrijkDe koning is de baas over zijn rijk, hij is de baas over zijn land. 
RegerenDe koning is de baas over zijn rijk, hij regeert zijn rijk. 
De MinisterDe ministers zeggen wat er in het land moet gebeuren. 
De Tweede KamerDe mensen in de Tweede Kamer bespreken en beslissen wat de ministers voor het land mogen doen. 
De politieke partijIn een  politieke partij praten mensen over wat er in het land moet gebeuren. 
De Minister-presidentDe minister-president is de baas van de ministers.
De residentieDe ministers en de Tweede Kamer regeren ons land vanuit Den Haag. Dat is onze residentie of regeringsstad.
De hoofdstadAmsterdam is niet de regeringsstad maar onze hoofdstad.

Dag 2 - Herhalen van de woorden in een klassikale vraag-en antwoordactiviteit: ja of nee.

  • Het koninkrijk is het land van de koning of van een rijke koning.
  • Regeren is zeggen wat er moet gebeuren in het land.
  • De koningin zegt wat er in het land moet gebeuren.
  • De Tweede Kamer is in ons land de baas.
  • Een politiek partij regeert ons land.
  • De Minister-president is de baas in Nederland?
  • Amsterdam is onze residentie. 

De leerlingen denken individueel na over een goed gebruik van de begrippen en bespreken daarna de antwoorden in een verdiepende groepsactiviteit. Dat betekent het volgende:

Dag 3 - Verdiepende groepsactiviteit

De leerlingen gaan in groepen van drie of vier bij elkaar zitten. Elke groep krijgt twee of drie zaakvakwoorden afhankelijk van de beschikbare tijd. Twee groepen hebben steeds dezelfde twee of drie woorden. De groepen bedenken nieuwe gebruikszinnen met hun twee of drie woorden. 

  • Bedenk een zin met koninkrijk.
  • Bedenk een zin met regeren.
  • Bedenk iets wat een minister zegt voor de televisie.
  • Vertel aan elkaar wat de Tweede Kamer doet.
  • Welke politieke partij wil je oprichten en waarom?
  • Wat doet een Minister-president in Nederland ?
  • Bedenk een ander woord voor regeringsstad. 

Gebruik hierbij ook coöperatieve werkvormen.

Dag 4 - Zoek het juiste woord bij de zinnen

Laat de leerlingen het juiste zaakvakbegrip bedenken. 

  • Het is een land van de koning (het koninkrijk). 
  • Zeggen wat er in het land moet gebeuren (regeren).
  • Mensen die ons land regeren (de ministers).
  • De baas van ons land (de Tweede Kamer).
  • Je kunt er lid van zijn (een politieke partij).
  • De voorzitter van de ministers (de Minister-president).
  • Daar regeren de Minister-president, de ministers en de politici van de Tweede Kamer (Den Haag, de regeringsstad, de residentie). 

Dag 5 - Gatentoetsen van tekstfragmenten met enkele of alle doelwoorden. 

Bereid een toetsing voor, door de gatentekst met de volledige tekst eerst te oefenen. Werk aan toetssucces en niet aan toetsfrustratie:

  • Ons land is een . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . , het wordt geregeerd door ministers.
  • De mensen van de Tweede Kamer controleren het werk van de ministers.
  • Ze. . . . . . . . . . . . . . . . . . ons land
  • De . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . is de baas van ons land.
  • Op Prinsjesdag begint het nieuwe regeringsjaar.
  • Onze regeringsstad (residentie) is Den Haag.
  • Amsterdam is onze . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 

De viertakt

Marianne Verhallen is een van de wegbereidsters van praktisch woordenschatonderwijs in Nederland. Zij stelt de bekende vier stappen en de uitjes voor, die je kunt gebruiken om leerlingen woorden te laten leren. De viertakt is een didactische structuur, maar kan ook praktisch worden gezien als de opeenvolging van mentale handelingen die de leerlingen uitvoeren. De bekende stappen zijn: voorbewerken, semantiseren, consolideren, controleren (Verhallen 1991). 

Tijdens het voorbewerken, activeer je de voorkennis van je leerlingen. Daardoor wordt het deel van het woordnetwerk geactiveerd. Vervolgens ga je over op semantiseren waarbij je leerlingen een duidelijke uitleg krijgen. Deze uitleg vindt altijd plaats in een context. Bij het semantiseren kun je bij concrete woorden goed gebruik maken van de drie uitjes (uitleggen, uitbeelden en uitbreiden). Om je leerlingen in staat te stellen het woord goed in hun woordnetwerk te laten passen, is het noodzakelijk om tijdens het uitbreiden het woord in een cluster aan te bieden. Nadat je leerlingen een duidelijk beeld hebben van wat het woord betekent, moeten ze het woord nog onthouden. Dit proces wordt in gang gezet tijdens het consolideren, waarbij je leerlingen verschillende oefeningen maken met de woorden. Als laatste stap controleer je of de aangeboden woorden ook zijn geleerd. Dit kan door op andere momenten te vragen naar de betekenis van een nieuw geleerd woord. Zie verder: Meer en beter woorden leren; Marianne Verhallen, POraad, 2009. 

Net als Stahl en Nagy beaamt Verhallen het belang van het aanbieden van een woord in verschillende contexten. Verder gaat het om een woordenschatdidactiek met scherp onderscheid tussen receptieve (luisteren en lezen) en productieve (spreken en schrijven) vaardigheden (Verhallen, 1991). Dit wordt in de literatuur genuanceerd, het is niet sterk van elkaar te scheiden.
Het Viertaktmodel is niet zomaar te gebruiken bij het leren van woorden in mondeling taalgebruik en bij het impliciet woorden leren. Daarvoor is het te tijdsintensief, wat beter past bij zaakvakbegrippen die je leerlingen gedetailleerd moeten leren.

Waar vind je de tijd en hoe ga je om met de verschillen?

In de 'Zesstappenaanpak' en 'Samen aan de praat' vind je differentiatiemogelijkheden en interactie eigenlijk in alle stappen, met behulp van coöperatieve werkvormen. In deze aanpakken kunnen de mindere en betere woordleerders dus samenwerken in alle stappen. In 'Lezend woorden leren' kun je met makkelijke en moeilijke vragen differentiëren op dag 2. En in heterogene groepjes op dag 3 en 4. Gatentoetsen kunnen voor de hele groep gemaakt worden door gevorderde leerlingen. Reserveer de tijd voor woordgroep-drie-woorden in het kader van de zaakvakken en besteed er geen tijd aan in je taalonderwijs. Volg verder de programmering en eventuele differentiatie van de zaakvakmethoden en maak met één of enkele van de vermelde woordenschat-aanpakken meer werk van het woordenschatonderwijs in het kader van kennisverwerving. Of gebruik geschikte onderdelen uit de vier mogelijkheden: de Zesstappenaanpak, de aanpak van Samen aan de praat, het Lezend woorden leren en de Viertakt. 

Woorden opzoeken 

Woordenboeken zijn de meest flexibele woordenlijsten die er zijn. De leerlingen moeten er eerst mee leren werken. Het is nodig dat ze een variatie aan woordenboeken leren gebruiken om ook goed de betekenis van woorden te kunnen opzoeken op Internet. Doe het dus eerst met 'papieren woordenboeken'. Gebruik woordenboeken zeker bij zaakvakbegrippen. Woordenboekgebruik heeft de voorkeur boven het werken met gefixeerde woordenlijsten, behalve de woordenlijsten die in zaakvakmethoden zijn opgenomen. 

Woordenboeken zijn in feite woordenlijsten die je kunt gebruiken om rekening te kunnen houden met de woordbehoeften van je leerlingen in een specifieke taalsituatie of tekst. In woordenboeken staan vaak definities. Door die zelf te leren maken kunnen je leerlingen die ook beter begrijpen en gebruiken. Daarover straks meer, na de volgende beschrijving van enkele schoolwoordenboeken waarmee  de oriëntatie op de  (taal)wereld  voor je leerlingen wordt verbreed.

Woordenboeken

Het beeldwoordenboek

Rond hoofdwoorden zoals aardbol, zwembad, zijn 5000 woorden gerangschikt (zelfstandige naamwoorden en werkwoorden). Elk hoofdwoord beslaat een dubbele pagina waarop diverse woorden, die daar betrekking op hebben, zijn afgebeeld en benoemd. Door middel van cijfers wordt verwezen naar de woorden, die in groepjes van vijf  bij elkaar staan (deze groepjes suggereren onterecht iets gemeenschappelijks). Het gebruik van het boek is duidelijk uitgelegd, evenals de gebruiksmogelijkheden (voor ouders en leerkrachten). Achterin staat een alfabetisch register. Dit beeldwoordenboek is een eerste woordenboek, een fundament voor het leggen van een goede 'woord-beeld-betekenis-relatie'. Maar bovendien is dit beeldwoordenboek een hulpmiddel bij het waarnemen, herkennen en benoemen van beelden; de beeld- en begripsvorming; het leren van de juiste schrijfwijze (de spelling) van de woorden; het aanleren van een elementaire woordkennis; en de verrijking van de woordenschat bij taalactiviteiten zoals spreken, schrijven en vertellen. 

De Britannica Kinderencyclopedie

Een grote verzameling weetjes, lijstjes en vragen over allerlei voor kinderen interessante onderwerpen. Zoek mee naar antwoorden op vragen die de wetenschap nog steeds heeft. Met meer dan 1000 illustraties, foto’s en kaarten.

Van Dale Juniorwoordenboek Nederlands

Een woordenboek voor leerlingen vanaf 8 jaar. Het kleine broertje van het Van Dale Basiswoordenboek. Naast het opzoeken van de betekenis en de schrijfwijze van woorden is het Junior-woordenboek een hulpmiddel om leerlingen vertrouwd te maken met een woordenboek. 

Het schoolwoordenboek

Een woordenboek, speciaal voor leerlingen vanaf ongeveer 9 jaar, waarin ongeveer 14. 000 woorden voorkomen. Na ieder woord volgen een uitleg en een toepassing in een voorbeeldzin. De uitleg en voorbeeldzin zijn typografisch niet van elkaar te onderscheiden. Wanneer in de uitleg een ander moeilijk woord wordt gebruikt, wordt met behulp van een pijltje aangegeven dat dat woord ook in dit woordenboek opgenomen is. Verder worden de uitspraak, het bijpassende lidwoord, de meervoudsvorm, de taal waaraan het woord ontleend is, en bij werkwoorden de verleden en voltooide tijd vermeld. Het bevat ook een lijst met de namen van meetkundige figuren en een lijst met sterke werkwoorden. Je vindt uitleg, waarin staat hoe er met dit boek gewerkt moet worden. 

Het Van Dale Junior spreekwoordenboek

In dit boek komen leerlingen veel te weten over de betekenis en het gebruik van allerlei spreekwoorden en uitdrukkingen. En ze leren meteen ook waar de uitdrukkingen vandaan komen. Het Junior spreekwoordenboek is bedoeld voor leerlingen vanaf 10 jaar. Vanaf die leeftijd gaan leerlingen spreekwoorden in de taal herkennen en gebruiken. Een naslagwerk voor spreekwoorden voor thuis en op school. 

Junior vergelijkingenwoordenboek 

Ben jij lenig als een kat? Of eerder stokstijf? Ga je er weleens als een haas vandoor of ben je er juist altijd als de kippen bij? Hoe verschillend deze woorden en woordcombinaties ook lijken, het zijn allemaal vergelijkingen of analogieën. Die worden gebruikt om iets zo te vertellen of te beschrijven, zodat je het je gemakkelijk kan voorstellen. Bovendien worden ze gebruikt om een uitspraak te versterken of te benadrukken: witte kleren zijn niet zomaar wit, maar hagelwit of sneeuwwit. 
En ze worden bij het spelen of sporten misschien niet gewoon zwart, maar roetzwart. In dit woordenboek kom je van alles te weten over de betekenis en het gebruik van allerlei vergelijkingen. En je leert meteen ook waar die vergelijkingen vandaan komen. 

Het Van Dale Groot uitdrukkingenwoordenboek

Het gaat om bijna 10.000 uitdrukkingen. Moderne uitdrukkingen zoals een kort lontje hebben en aan de knoppen zitten, maar ook al langer bestaande zoals in de wolken zijn en klip-en-klaar. Bij elke uitdrukking staat een uitleg over de betekenis en hoe de uitdrukking gebruikt wordt. Citaten uit de krant of van internet verhelderen het gebruik en vaak wordt er iets over de herkomst van de uitdrukking verteld. 

Interessante woordenboeken

Om oudere leerlingen te winnen voor het werken met woordenboeken, kunnen grappige woordenboeken worden gebruikt. Zo is er een Prisma woordenboek, waarin overigens schunnige woorden niet worden vermeden. 

  • aaigo Het gaat of ging wel. 'Hoe was het proefwerk?' 'Aaigo.'
  • aaswy A-sociale weirdo; een raar persoon die heel a-sociaal is. Die aaswy neemt altijd twee stoelen in beslag: eentje voor zijn reet en eentje voor zijn poten. 'Aaswy' is een afkorting van 'a-sociale weirdo'. 'Weirdo' is een behoorlijk oud jongerenwoord voor gek persoon. 

Wil je dit woordenboekje niet gebruiken in de klas dan kan ook het jargon uit de bouw voor leerlingen interessant zijn (www.bsl.nl):

  • Anacht, aagt soort kruipgang bij Limburgse hoeven, die na een tiental meters uitmondt in een ruimte, waarin men rechtop kan staan en ook gaan zitten. 
  • aanaarden met aarde of zand aanvullen rondom funderingsmetselwerk. 
  • aanhoeker schuin afgehakte dakpan ter plaatse van een hoekkeper of kilkeper. 
Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 3500+ artikelen.