Wat is het effect van de verhouding tussen mbo-, hbo- en universitair opgeleide ouders op een basisschool op de resultaten van de eindtoets?
Geplaatst op 1 juli 2019
Samenvatting
Leerlingen van hoger opgeleide ouders en van ouders met een hoger inkomen behalen hogere Cito-scores dan leerlingen van lager opgeleide ouders en van ouders met een lager inkomen. Hetzelfde effect is te zien bij de schooladviezen aan het einde van de basisschool. Naarmate het opleidingsniveau van ouders (of hun inkomen) hoger is, stijgt voor het kind de kans op een hoger advies en daarmee op doorstroom naar hogere niveaus in het voortgezet onderwijs.
De Inspectie van het Onderwijs baseert de kwaliteitsbeoordeling van basisscholen mede aan de hand het doorstroompercentage naar havo/vwo. Op grond van het percentage leerlingen met een leerlinggewicht verwacht de Inspectie bepaalde minimum doorstroompercentages. De Inspectie maakt gebruik van het leerlinggewicht, omdat dat het best beschikbare gegeven is over het opleidingsniveau van ouders voor alle basisscholen. Dat leerlinggewicht differentieert vooral aan de onderkant, ouders met maximaal praktijkonderwijs of vmbo kb/bb afgezet tegen ouders met een hoger onderwijsniveau. Maar leerlinggewicht differentieert niet aan de bovenkant. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen bijvoorbeeld ouders met een universitair diploma en ouders met een mbo-diploma.
Samenhang
Er is een sterke samenhang tussen het opleidingsniveau van de vader en de behaalde Cito-score in groep 8. Die is vergelijkbaar met de samenhang tussen het opleidingsniveau van moeders en de Cito-score. Kinderen van laagopgeleide ouders scoren gemiddeld relatief laag en kinderen van hoogopgeleide ouders gemiddeld relatief hoog. Op basis hiervan is ook een sterke samenhang te verwachten tussen opleidingsniveau van ouders en doorstroom van leerlingen. Cito-score, schooladvies en feitelijke doorstroom liggen in de regel in elkaars verlengde.
Van de leerlingen met een hoger opgeleide vader behaalt bijna driekwart een Cito-score die correspondeert met een advies op havo- of vwo-niveau, terwijl van de leerlingen van middelbaar opgeleide vaders dit op ruim de helft ligt. Met andere woorden, van een school met relatief veel ouders met een ho-diploma mag meer doorstroom naar havo/vwo worden verwacht dan van scholen met relatief veel ouders met een mbo-diploma.
Leerlingen van ouders in de hoogste inkomenscategorie krijgen hogere adviezen dan leerlingen van ouders met minder inkomen. Omdat inkomen en opleidingsniveau van ouders sterk zijn gerelateerd, is ook hier de conclusie dat de doorstroom naar havo/vwo op scholen met relatief veel ouders met een ho-diploma hoger is dan op scholen met relatief veel ouders met een mbo-diploma.
Opbrengsten voorspellen
Omdat leerlinggewicht vooral aan de onderkant differentieert, heeft de Inspectie onderzocht wat de bijdrage zou zijn van het gebruik van meer gedifferentieerde gegevens over het opleidingsniveau van ouders. Daaruit komt naar voren dat modellen met meer differentiatie in het opleidingsniveau van ouders iets beter de opbrengsten voorspellen. Het aandeel scholen dat anders beoordeeld zou worden, is echter beperkt. Het percentage scholen dat onvoldoende zou scoren in drie opeenvolgende jaren ligt dan op 6,9 procent in plaats van de huidige 7,2 procent. Omgerekend naar 6540 basisscholen (in 2017) zijn dat ongeveer twintig scholen.
Uitgebreide beantwoording
Opgesteld door: Sjerp van der Ploeg (Kennismakelaar Kennisrotonde) Vraagsteller: po-instelling - IB'er
Vraag
Wat is het effect van de verhouding tussen mbo-, hbo- en universitair opgeleide ouders op een school op de resultaten van de eindtoets?
Kort antwoord
Leerlingen van hoger opgeleide ouders en/of ouders met een hoger inkomen behalen hogere Cito-scores en krijgen gemiddeld genomen hogere adviezen aan het einde van de basisschool dan leerlingen van lager opgeleide ouders en/of ouders met een lager inkomen. Naarmate het opleidingsniveau (of inkomen) hoger van ouders is, stijgt de kans op een hoger advies en daarmee op doorstroom naar hogere niveaus in het voortgezet onderwijs.
Toelichting antwoord
De Inspectie van het Onderwijs (IvhO) hanteert voor de kwaliteitsbeoordeling van basisscholen onder meer een criterium waarbij wordt gekeken naar het doorstroompercentage naar havo/vwo (Ministerie van OCW, 2014 Beslisregel leerresultaten). Op grond van het percentage leerlingen met een leerlinggewicht verwacht de IvhO bepaalde minimum doorstroompercentages. De Inspectie geeft zelf aan het leerlinggewicht om praktische redenen te gebruiken: het is het best beschikbare gegeven over het opleidingsniveau van ouders voor alle basisscholen.
Leerlinggewicht differentieert vooral aan de onderkant: ouders met maximaal praktijkonderwijs of vmbo kb/bb ten opzichte van ouders met een hoger onderwijsniveau Maar leerlinggewicht differentieert niet aan de bovenkant: er wordt geen onderscheid gemaakt tussen ouders met een universitair diploma en ouders met een mbo-diploma.
Dat roept de vraag op of van een school met relatief veel ouders met een ho-diploma meer doorstroom naar havo/vwo verwacht mag worden dan van scholen met relatief veel ouders met een mbo-diploma.
Van Gaalen e.a. (2014) concluderen op basis van CBS-data dat er een sterke samenhang is tussen het opleidingsniveau van de vader en de behaalde Cito-score in groep 8. Die is vergelijkbaar met de samenhang tussen het opleidingsniveau van moeders en de Cito- score. Kinderen van laagopgeleide ouders scoren gemiddeld genomen relatief laag en kinderen van hoogopgeleide ouders gemiddeld genomen relatief hoog. Op basis hiervan mogen we ook een sterke samenhang verwachten tussen opleidingsniveau van ouders en doorstroom van leerlingen (Cito-score, advies en feitelijke doorstroom liggen in de regel in elkaars verlengde).
Tabel 1: Cito-schooladvies naar opleidingsniveau vader (%)
|
Opleidingsniveau vader |
|
||
Cito-schooladvies |
Laag |
Middel- baar |
Hoog |
Totaal |
501–523 vmbo basisberoepsgerichte leerweg |
18,4 |
9,5 |
3,4 |
9,6 |
524–529 vmbo kaderberoepsgerichte leerweg |
17,1 |
12,7 |
6,8 |
11,8 |
530–536 vmbo gemengde/theoretische leerweg |
25 |
23,1 |
16,7 |
21,5 |
537–544 havo |
27,7 |
34,6 |
36,5 |
33,6 |
545–550 vwo |
11,8 |
20,1 |
36,6 |
23,5 |
Totaal |
100% |
100% |
100% |
100% |
Bron: Van Gaalen (2014)
Op grond van bovenstaande tabel (tabel 1) kunnen we concluderen dat van de leerlingen met een hoger opgeleide vader bijna driekwart (36,5%+36,6%=73,1%) een Cito-score behaalt die correspondeert met een advies op havo of vwo-niveau, terwijl van de leerlingen van middelbaar opgeleide vaders dit op ruim de helft (34,6%+20,1% = 54,7%) ligt. Met andere woorden, van een school met relatief veel ouders met een ho- diploma mag inderdaad meer doorstroom naar havo/vwo verwacht worden dan van scholen met relatief veel ouders met een mbo-diploma.
Bovenstaande gegevens hebben betrekking op de periode 2003-2008. Vergelijkbare analyses met recentere gegevens zijn er niet. Wel laat een analyse op basis van CBS- gegevens (tabel 2) uit 2016-2017 over inkomens van ouders en schooladvies van basisschoolleerlingen zien dat ook hier sprake is van een duidelijk verband: leerlingen van ouders in het hoogste inkomenskwintiel (20% ouders die het meest verdienen) krijgen hogere adviezen dan leerlingen van ouders met minder inkomen (één na hoogste kwintiel).
Omdat inkomen en opleidingsniveau van ouders sterk zijn gerelateerd, is onze conclusie dat ook in recente jaren de doorstroom naar havo/vwo op scholen met relatief veel ouders met een ho-diploma hoger is dan op scholen met relatief veel ouders met een mbo-diploma.
Tabel 2: Schooladvies naar inkomenskwintielen (%)
|
Huishoudinkomen |
||||
Schooladvies |
Kwintiel 1 |
Kwintiel 2 |
Kwintiel 3 |
Kwintiel 4 |
Kwintiel 5 |
% havo en hoger |
34% |
40% |
46% |
56% |
71% |
Bron: Statline, cijfers over schooljaar 2016/2017
Omdat leerlinggewicht met name aan de onderkant differentieert, heeft de Inspectie onderzocht wat de bijdrage zou zijn van het gebruik van meer gedifferentieerde gegevens over het opleidingsniveau van ouders (Inspectie van het Onderwijs, 2013). Daaruit blijkt dat modellen met meer differentiatie in het opleidingsniveau van de ouders iets beter de opbrengsten voorspellen (van 48% verklaarde variantie in naar maximaal 51%).
Tegelijkertijd blijkt dat het aandeel scholen dat anders beoordeeld zou worden, beperkt is: het percentage scholen dat onvoldoende zou scoren in drie opeenvolgende jaren zou met een meer gedifferentieerde indeling in opleidingsniveau van ouders op 6,9% liggen in plaats van 7,2%. Omgerekend naar 6540 basisscholen (in 2017) zijn dat ongeveer 20 scholen. Deze analyses stammen overigens uit 2014, op basis van gegevens uit (2009, 2010 en 2011) waarvoor alleen Cito-eindscores zijn gebruikt. Het systeem van verplichte eindtoetsing bestond toen nog niet (Van der Ploeg e.a., 2018).
Geraadpleegde bronnen
- Gaalen, R. van, Bakker, B., Laan, J. van der, Westerman, S. & Scholtus, S. (2014). Bevolkingstrends september 2014. Hoeveel ouderlijk gezang klinkt door in het gepiep van de jongen? Over de samenhang tussen milieu van herkomst en schoolprestaties van kinderen, Den Haag: CBS. https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2014/39/hoeveel-ouderlijk-gezang-klinkt-door-in-het-gepiep-van-de-jongen-
- Inspectie van het Onderwijs (2013). Differentiatie van het opleidingsniveau van ouders bij het beoordelen van opbrengsten van de basisschool. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
- Inspectie van het Onderwijs (2018a). Onderzoekskader 2017 voor het toezicht op de voorschoolse educatie en het primair onderwijs. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
- Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2014, 7 december). Regeling leerresultaten PO 2014. Staatscourant, 36026. Den Haag: Ministerie van OCW.
- Ploeg, S. van der, Aarsen, E. van & Bekkers, H. (2018). Analyse documenten en literatuur eindtoetsing po, Utrecht: Oberon.
Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!
Gerelateerd

Wij-leren.nl Academie


Medilex Onderwijs


ANWB


Augeo


oo.nl


























