Wees welkom op het Onderwijsfestival 2025!

Hechtingsstoornissen - Hechtingsproblematiek

Arja Kerpel
Redactielid wij-leren.nl l Projectleider bij Wij-spelen.nl  

Kerpel, A. (2014). Hechtingsstoornissen.
Geraadpleegd op 16-11-2025,
van https://wij-leren.nl/hechtingsstoornissen-hechting.php
Geplaatst op 30 november 2021
Laatst bewerkt op 9 oktober 2025
Hechtingsstoornissen

Hechting: uitleg en tips

Hechting is het aangaan van een speciale relatie met de persoon die het kind meestal verzorgt. De hechting is nodig om zich te ontwikkelen tot een emotioneel gezonde volwassene. Want de hechtingsrelatie dient als model voor de relaties die het kind in zijn verdere leven aangaat. Na een introductie in de hechtingstheorie volgt een beschrijving van de vormen van onveilige hechting. Er worden tips voor leerkrachten gegeven en aan het einde van dit artikel staan boekentips voor de behandeling van hechtingsproblemen en hechtingsstoornissen.

John Bowlby, de grondlegger van de hechtingstheorie, benadrukte dat gehechtheid niet het gevolg is van ouderlijke zorg, maar dat het een aangeboren behoefte is van ieder kind (Bowlby, 1988). Het gedrag van het kind lokt nabijheid, bescherming en verzorging uit. Als ouders of verzorgers hier responsief en sensitief op reageren, draagt dat bij aan een veilige hechting. Sensitiviteit betekent dat de ouders/verzorgers in staat zijn om de signalen van het kind waar te nemen, te begrijpen en daar snel en adequaat op te reageren. Dit reageren wordt ook wel responsiviteit genoemd.

Interessant artikel over hechting en hechtingsstoornissen

Veilige hechting

Bij een goede hechting ontwikkelt het kind basisvertrouwen en basisveiligheid. Een kind dat veilig gehecht is, zoekt de nabijheid van de opvoeder. Het kind voelt zich vrij om nieuwe dingen te onderzoeken en te leren. Het vertrouwt erop dat de opvoeder beschikbaar is.

Kenmerken van veilig gehechte kinderen zijn onder andere: vrolijkheid, spontaniteit, het aangaan van vriendschappen, kunnen omgaan met teleurstelling (veerkracht) en het hebben van innerlijke rust. Ook hebben ze meer zelfvertrouwen dan onveilig gehechte kinderen en ze voelen dat ze de moeite waard zijn.

De hechtingsrelatie ontwikkelt in een telkens herhalend patroon, de zogenaamde Circle of Security. Bij een veilige hechting bestaat deze cirkel uit vier fasen:

  1. Het kind gaat op ontdekking uit.
  2. Het kind wordt ergens door verontrust, dit geeft spanning en stress.
  3. Het kind zoekt de ouder/verzorger op voor hulp en troost.
  4. De ouder/verzorger stelt het kind gerust.

Daarna voelt het kind zich weer veilig genoeg om verder te gaan met ontdekken. De cirkel herhaalt zich steeds opnieuw.

Onveilige hechting - hechtingsproblematiek

Een kind dat onveilig gehecht is, heeft minder vertrouwen in anderen en zichzelf. Dit heeft gevolgen voor het aangaan en in stand houden van relaties. Een onveilig gehecht kind verkent de omgeving minder en leert minder. Hechtingsproblematiek heeft dus een negatief effect op de cognitieve ontwikkeling. Daarnaast kunnen deze kinderen moeite hebben met het aanvaarden van gezag. Ook kan een verstoorde hechting bijdragen aan lichamelijke of psychosomatische problemen. Bij een onveilige hechting gaat er iets mis in de Circle of Security.

Vormen van onveilige hechting

Binnen de hechtingstheorie worden drie vormen van onveilige hechting onderscheiden:

  • Onveilig vermijdend gehecht
  • Onveilig ambivalent (resistent) gehecht
  • Gedesorganiseerd gehecht

Onveilig vermijdend gehecht

Een kind dat onveilig vermijdend gehecht is, heeft weinig vertrouwen in de beschikbaarheid van de opvoeder. Het kind vermijdt contact en reageert nauwelijks als de opvoeder terugkomt na afwezigheid. Het kind richt zich bijvoorbeeld liever op speelgoed dan op de ouder. Vaak hebben deze kinderen plezierig contact met vreemden, wat een valkuil kan zijn bij signalering: het lijkt allemaal wel mee te vallen. In werkelijkheid onderdrukt het kind angst en gedraagt het zich quasi zelfstandig.

Deze vorm van hechting kan ontstaan als een kind vaak afgewezen of verwaarloosd wordt of te maken heeft met veel wisselingen van opvoeders. Ouders van deze kinderen zijn doorgaans minder sensitief.

Onveilig ambivalent gehecht

Een kind dat onveilig ambivalent gehecht is, is onzeker over de beschikbaarheid van de opvoeder. Het kind zoekt op een claimende of tegenstrijdige manier contact: soms huilend, soms boos, soms afwerend én zoekend tegelijk. Dit kan zich uiten in gedrag dat verwarrend overkomt, zoals een baby die achteruit naar zijn ouder toe kruipt. Deze kinderen hebben doorgaans weinig exploratiedrang.

Ambivalente hechting ontstaat vaak wanneer ouders onvoorspelbaar of inconsequent reageren op de signalen van hun kind.

Gedesorganiseerd gehecht

Een kind dat gedesorganiseerd gehecht is, laat tegenstrijdig, chaotisch en soms bizar gedrag zien. De opvoeder is tegelijk een bron van angst en een veilige haven. Het kind kan bij afscheid plotseling verstillen of bevangen lijken door angst. Voorbeelden zijn een kind dat naar de ouder toe kruipt en plotseling stopt of zich verstijfd afwendt.

Deze vorm van hechting hangt vaak samen met ingrijpende negatieve ervaringen zoals verwaarlozing, mishandeling of misbruik.

Hechtingsstoornissen volgens DSM-5-TR

Niet elk kind dat onveilig gehecht is, heeft een hechtingsstoornis. Onveilige hechting en hechtingsproblemen zijn veelvoorkomend: onderzoek suggereert dat ongeveer 35–40% van de kinderen een vorm van onveilige hechting heeft (van IJzendoorn & Bakermans-Kranenburg, 2019). Een echte hechtingsstoornis is echter zeldzaam.

De DSM-5-TR (2022) onderscheidt twee hechtingsstoornissen:

  1. Reactieve hechtingsstoornis (RAD): het kind is teruggetrokken, zoekt weinig troost en reageert nauwelijks op steun van verzorgers. Er is sprake van een geschiedenis van ernstige verwaarlozing of wisselingen van verzorgers.
  2. Ontremd-sociaal contactstoornis (DSED): het kind vertoont ontremd, al te familiair gedrag naar onbekenden, zonder onderscheid te maken tussen vertrouwde en vreemde volwassenen.

In de oudere DSM-IV werden deze nog gezien als subtypes (geremd/ongeremd). Die indeling is verouderd en vervangen door RAD en DSED als aparte stoornissen.

Behandelbaarheid

Recente literatuur wijst erop dat hechtingsstoornissen hardnekkig zijn, maar dat behandeling en verbetering wél mogelijk zijn, zeker bij jonge kinderen en in een stabiele omgeving (Zeanah & Gleason, 2015). Ook bij adolescenten en volwassenen kan ondersteuning bijdragen aan verbetering van relationeel functioneren.

Kenmerken van reactieve hechtingsstoornis (RAD)

  • Overdreven waakzaam.
  • Reageert afwijzend op sociaal contact.
  • Teruggetrokken en lusteloos.
  • Apathisch, onzeker en huilt niet.
  • Het kind speelt mee zonder plezier.
  • Lijkt op ASS. Daarom moet ASS eerst uitgesloten zijn voordat een kind getest wordt op een hechtingsstoornis.

Kenmerken van ontremd-sociaal contactstoornis (DSED)

  • Zoekt veel contact, is een allemansvriend.
  • Is niet in staat om relaties in stand te houden.
  • Grensoverschrijdend gedrag.
  • Snel gefrustreerd.
  • Laat zich niet troosten.
  • Leert weinig uit ervaringen.
  • Is egocentrisch, er is weinig wederkerigheid.
  • Druk, impulsief en ongeconcentreerd.
  • Lijkt op ADHD. Daarom moet ADHD eerst uitgesloten zijn voordat een kind getest wordt op een hechtingsstoornis.

Risicofactoren hechting

Bepaalde factoren bij het kind, de ouders en de omgeving zorgen voor een verhoogd risico op onveilige hechting. Dit zijn onder andere:

  • Kind
    • Adoptiekind. De band met de biologische ouders wordt verbroken. Ze kunnen daar een trauma aan overhouden en moeite hebben om relaties aan te gaan. Ze kunnen zich in de steek gelaten voelen, waardoor hun vertrouwen beschadigt. Soms zetten ze zich af tegen hun adoptieouders, uit loyaliteit naar hun eigen ouders.
    • Pleegkind. Ze hebben vaak al een onveilige hechtingsrelatie met hun ouders, daarnaast is de uithuisplaatsing een enorm heftige gebeurtenis. Uit angst voor afwijzing kunnen ze zich afstandelijk gedragen.
    • Kinderen met lichamelijke gebreken of stoornissen.
    • Huilbaby’s of temperamentvolle kinderen.
    • Ongewenste kinderen, baby’s die prematuur geboren zijn en/of een lange ziekenhuisopname achter de rug hebben.
    • Kinderen die wisselende opvoeders hebben.
    • Kinderen uit gebroken gezinnen.
    • Kinderen waarvan één of beide ouders (onverwacht) overleden zijn. Zeker wanneer het overlijden op héél jonge leeftijd plaatsvindt, kan dat grote invloed hebben op de veilige hechting.
  • Ouders
    • Ouders die zelf niet goed gehecht zijn.
    • Ouders die zelf verwaarloosd of mishandeld zijn.
    • Ouders die psychische problemen of trauma’s hebben.
    • Ouders die lijden onder onverwerkt verdriet of overlijden.
    • Moeders die een moeilijke zwangerschap hebben.
    • Tienermoeders.
  • Omgeving
    • Armoede.
    • Slechte woonomgeving.
    • Migratie.
    • Vlucht uit moederland.

Signalering hechtingsproblemen op school

De signalering van kinderen met een hechtingsstoornis is onder te verdelen in kenmerken in gedrag en kenmerken met betrekking tot leren. Het is niet zo dat elk kind met hechtingsproblematiek alle kenmerken laat zien.

Kenmerken in gedrag kunnen zijn:

  • Druk en chaotisch.
  • Snel boos en/of agressief.
  • Aangepast gedrag.
  • Twee gezichten: thuis anders dan op school.
  • Erg lichamelijk aanhankelijk.
  • Teruggetrokken.
  • Oppervlakkig contact.
  • Gespannen, nerveuze indruk.
  • Manipuleren binnen relaties.
  • Aantrekken en afstoten van andere kinderen.
  • Weinig vaste relaties, veel vluchtige contacten.
  • Wantrouwen naar volwassenen.
  • Problemen met het aanvaarden van gezag.

Kenmerken met betrekking tot leren:

  • Rekenproblemen.
  • Beperkt inzicht in oorzaak en gevolg.
  • Concentratieproblemen.
  • Weinig belangstelling voor leren, de school en de toekomst.
  • Wisselende of geringe motivatie.
  • Faalangst.
  • Gaat niet zuinig om met materiaal.
  • Moeite met plannen en tijdsverloop.

Houding van de leerkracht bij hechtingsproblemen

Voor een leerkracht is het moeilijk om met een leerling met een hechtingsstoornis om te gaan. Je wilt graag een band opbouwen met de leerling, maar met deze leerlingen moet je dat – als leerkracht - juist niet doen. Bij kinderen met hechtingsproblemen kan dat wel, maar wees hierin voorzichtig. Een kind met hechtingsproblemen kan toenadering namelijk snel als bedreigend ervaren en je daardoor afwijzen. Wees hartelijk, maar neutraal. Vriendelijk, maar zakelijk. Zie het gedrag als een overlevingsstrategie. Benoem naar het kind dat je hem accepteert zoals hij is en bevestig dat hij er mag zijn. Dit kan door letterlijk te benoemen wat hij doet, voelt, denkt of wil. Besef hierbij dat een kind met een hechtingsstoornis emotioneel en relationeel aangesproken moet worden op 1/3 van zijn leeftijd.

Belangrijk is de nuance: bij kinderen met hechtingsproblemen is een relatie mogelijk, mits voorzichtig opgebouwd. Bij kinderen met een hechtingsstoornis is nabijheid vaak complexer en vraagt dit van de leerkracht een professionele, duidelijke en voorspelbare houding. Zie ook recente handreikingen van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi, 2022).

Concrete tips voor de leerkracht

  • Reageer rustig en consequent, niet emotioneel!
  • Luister actief naar de leerling.
  • Zorg voor succeservaringen.
  • Complimenteer de leerling veel en regelmatig.
  • Stel duidelijke regels en haalbare doelen.
  • Pak het ongewenste gedrag samen aan.
  • Biedt een alternatief voor het ongewenste gedrag.
  • Benoem gewenst gedrag.
  • Lik-op-stuk beleid, niet na een paar uur ergens op terugkomen.
  • Ga niet in discussie met de leerling.
  • Geef inzicht in de tijd door middel van een dagritme en/of planbord.
  • Sluit aan bij het bekende.
  • Bereid voor op spannende situaties.
  • Maak bij het leerproces gebruik van alle zintuigen.
  • Geef als leerkracht zelf hulp, dus geen medeleerling.
  • Zorg voor een positieve afsluiting van de les en de dag.
  • Gebruik de sterke kanten, zoals: veel mensenkennis en taxatievermogen.

Is herstel van hechting mogelijk?

Een onveilige hechting kan zeker herstellen, vooral wanneer in de eerste levensjaren sensitief en responsief opvoedgedrag aanwezig is. Het idee dat herstel alleen vóór het zesde levensjaar mogelijk is, wordt niet langer onderschreven. Wel geldt dat hoe jonger de interventie plaatsvindt, hoe groter de kans op herstel. Ook later in de kindertijd, adolescentie of zelfs volwassenheid kan verbetering optreden, al zijn de patronen dan vaak dieper ingesleten en vraagt dit intensievere begeleiding.

Bronnen

  • Bowlby, J. (1988). A Secure Base: Parent-Child Attachment and Healthy Human Development. Basic Books.
  • American Psychiatric Association. (2022). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (5th ed., Text Revision). APA Publishing.
  • Van IJzendoorn, M. H., & Bakermans-Kranenburg, M. J. (2019). Bridges across the intergenerational transmission of attachment gap. Current Opinion in Psychology, 25, 31–36.
  • Zeanah, C. H., & Gleason, M. M. (2015). Annual Research Review: Attachment disorders in early childhood – clinical presentation, causes, correlates, and treatment. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 56(3), 207–222.
  • Nederlands Jeugdinstituut (2022). Hechting en gehechtheidsstoornissen. Utrecht: NJi.

 

Eerste hulp bij hechting

Paulien Kuipers schreef een boek over het herstel van hechtingsproblematiek:

Ook het boek 'Hechtingsstoornissen' van N.P. Rygaard gaat in op de behandeling van mensen met hechtingsstoornissen. Hij geeft een grote hoeveelheid aanwijzingen voor de therapeutische praktijk:

In het boek 'Behandeling van problematische gehechtheid' worden drie methoden beschreven voor de behandeling van gehechtheidsproblemen. Deze methoden zijn ontwikkeld voor kinderen, jongeren en volwassenen. De behandelingen zijn ontwikkeld in de klinische praktijk en hebben daar hun succes bewezen.

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 4000+ artikelen.