En niet andersom? - Over het democratisch tekort in het advies van de Onderwijsraad met betrekking tot artikel 23
Gert Biesta
Professor of Education bij Brunel University London
Geraadpleegd op 15-10-2024,
van https://wij-leren.nl/democratisch-tekort-advies-onderwijsraad-artikel-23.php
Het advies van de Onderwijsraad over artikel 23 van de Grondwet heeft een sterk juridische inslag. Daardoor komt de democratische dimensie van de discussie over onderwijsvrijheid volgens Gert Biesta onvoldoende uit de verf.
Op 18 april 2021 lanceerden twaalf voetbalclubs de Europese ‘Super League.’ Terwijl de initiatiefnemers op enthousiasme hadden gehoopt, was de reactie er een van verontwaardiging. Woedende Chelseafans gingen de straat op om te protesteren tegen deelname van hun club. Spandoeken met ‘greed’ en ‘supporters, not customers’ verwoordden het gevoel. Voetbal, zo kan dit begrepen worden, is van iedereen, en wie dat niet ziet, zet zichzelf letterlijk buitenspel. Twee dagen later was de Super League van tafel.
Advies
Ik moest hieraan denken bij lezing van het advies van de Onderwijsraad Grenzen Stellen, Ruimte Laten: Artikel 23 Grondwet in het Licht van de Democratische Rechtsstaat (Onderwijsraad 2021). In dat advies komt de democratie er nogal bekaaid af. Dat is merkwaardig, niet alleen omdat de raad de discussie expliciet in de context van de democratische rechtsstaat plaatst, maar ook omdat de democratie er precies op uit is vrijheid voor alle burgers mogelijk te maken, en dat in gelijke mate te doen, in de hoop dat dit tot solidariteit zal leiden.
Het advies is helder, heeft een mooie balans tussen abstract en concreet, gaat in op heikele kwesties, is nuchter en zakelijk van toon, ontkracht een aantal mythes – bijvoorbeeld dat vrijheid van onderwijs significant zou bijdragen aan segregatie – en laat zien wat er binnen de huidige wet- en regelgeving klip en klaar is (bijvoorbeeld het ‘denominatief gesloten toelatingsbeleid’), en waar vrijheid tegen grenzen aanloopt (bijvoorbeeld bij seksualiteit en man-vrouwverhoudingen in lesboeken).
De argumenten zijn deels onderwijsmatig – onderwijs mag nooit indoctrinatie zijn – maar de grondtoon is juridisch. De helderheid en nuance van de juridische insteek is de kracht van het advies, maar ook de zwakte, vooral omdat de politiek-democratische dimensie van de discussie en de onderwijspedagogische implicaties, onderbelicht blijven.
Ononderhandelbaar
Dat is allereerst zichtbaar in de manier waarop de democratische rechtsstaat wordt gekarakteriseerd, namelijk als de ononderhandelbare ‘common ground’, waaraan het bijzonder onderwijs, maar eigenlijk alle groepen in de samenleving, wel hun eigen visies, gezichtspunten, waarden en overtuigingen mogen toevoegen, maar ‘niet andersom’, zoals diverse malen wordt herhaald.
Die positionering is merkwaardig, omdat zolang er in een samenleving geen sprake is van pluraliteit, er wel een rechtsstaat nodig is, maar geen democratische rechtsstaat. Het idee van de democratie wordt pas een ‘issue’ op het moment dat er in een samenleving verschillende opvattingen over het ‘goede leven’ bestaan, omdat pas dan de vraag opkomt hoe we het goed met elkaar kunnen uithouden.
De democratische paradox
Wie pluraliteit waardevol vindt, ziet al snel dat iedereen de vrijheid zou moeten hebben het leven op eigen manier in te richten, en dat iedereen die vrijheid in gelijke mate zou moeten hebben. Dat inzicht is de kern van de liberale democratie, waarbij wordt begrepen dat vrijheid en gelijkheid altijd op gespannen voet staan met elkaar – meer vrijheid zet vaak druk op gelijkheid; meer gelijkheid drukt op vrijheid. Chantal Mouffe spreekt daarom over de ‘democratische paradox’.1
Zowel historisch als logisch gezien, betekent dit dat pluraliteit voorafgaat aan de democratie, en in dat licht klinkt het ‘en niet andersom’ vreemd, alsof we eerst het democratische speelveld zouden kunnen inrichten om vervolgens te kijken of er iemand is die daar gebruik van zou willen maken. Wat merkwaardig is aan het ‘en niet andersom’-argument, is dat niet lijkt te worden begrepen dat pluraliteit niet een soort van ‘extraatje’ voor de democratie is – een kers op de taart – maar dat de democratie er juist is voor de pluraliteit (en niet andersom).
De democratie komt voort uit de pluraliteit, uit de wens van individuen en groepen om elkaar de ruimte te geven en het met elkaar uit te houden, en is in die zin een gedeelde zorg van iedereen die om vrijheid geeft. De democratie is dus niet het ‘bezit’ van sommigen – sommigen zonder levensbeschouwing, of sommigen met een seculiere kijk op de wereld – die er vervolgens toe over zouden kunnen gaan om ‘anderen’ – met een levensbeschouwing of met een niet-seculiere kijk – al of niet toe te laten.
Status van de democratie
Hoe kunnen we dan de status van de democratie en de democratische waarden van vrijheid, gelijkheid en solidariteit begrijpen? Hier is het advies ambivalent, waardoor het onduidelijk blijft hoe de raad precies over de democratie denkt.
De meest expliciete uitspraak staat in de lijst van tien ‘uitgangspunten van de democratische rechtsstaat’ waar we, onder het derde punt, ‘democratische overheid’ lezen: ‘Overheidsinstanties oefenen hun gezag uit namens de mensen die aan dat gezag zijn onderworpen. Dat gezag berust op hun basale instemming, onder andere doordat macht tijdelijk is en verworven op basis van vrije verkiezingen. Algemeen bindende normen komen tot stand of vervallen binnen transparante procedures en op basis van meerderheidsbesluiten, met respect voor minderheden.’
Dit is, als ik het goed zie, de manier waarop de raad denkt over de democratie en over de democratische waarden van vrijheid, gelijkheid en solidariteit.2 Is dit een zinvolle manier om de status van die waarden te begrijpen? Ik denk het niet. Sterker nog, de suggestie dat de ‘algemeen bindende normen’ van een samenleving tot stand zouden komen ‘op basis van meerderheidsbesluiten,’ maakt de democratie extreem kwetsbaar. Immers, wanneer er een meerderheid zou zijn die andere waarden zou verkiezen – bijvoorbeeld wel vrijheid, maar geen gelijkheid – dan zou de democratie op democratische wijze de nek omgedraaid kunnen worden (en dit is niet louter een theoretische mogelijkheid).
De democratie is niet het ‘bezit’ van sommigen – zonder levensbeschouwing, of met een seculiere kijk op de wereld – die er vervolgens toe over zouden kunnen gaan om ‘anderen’ – met een levensbeschouwing of met een niet-seculiere kijk – al of niet toe te laten.
Voetbal
Hier komt de vergelijking met het voetbal in beeld. Voetbal bestaat bij de gratie van pluraliteit: er zijn op zijn minst twee clubs nodig om te kunnen voetballen. Bij voetbal kan er uiteindelijk maar eentje winnen wat, vertaald naar het politieke domein, betekent dat niet iedereen maximaal zijn of haar zin kan krijgen. Terwijl voetbal in die zin competitief is, en de fans van Sparta Rotterdam andere voorkeuren hebben dan de fans van Roda JC, is het wel zo dat iedereen die om voetbal geeft niet alleen om zijn of haar eigen club kan geven, maar ook zorg dient te hebben voor alles wat het voetballen mogelijk maakt: zorg voor het speelveld, voor de spelregels, voor de scheids- en grensrechters, enzovoorts. Iedereen die om voetbal geeft draagt, anders gezegd, ook zorg voor de hele infrastructuur die het voetballen ‘draagt’.
Samenleven in pluraliteit
En zo is het ook met de democratische waarden van vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Dit zijn niet de waarden van een bepaalde ‘meerderheid’, maar zijn de waarden die samenleven-in-pluraliteit proberen mogelijk te maken. Het zijn de waarden die behoed en verzorgd moeten worden door iedereen die ruimte claimt voor zijn of haar eigen waarden of conceptie van het goede leven. Ze zijn daarmee infrastructureel van aard, en niet structureel. Ze staan niet op gelijke voet met allerlei andere waarden, en kunnen daarom niet geclaimd worden als het ‘bezit’ van een bepaalde groep.
Op sommige plaatsen in het advies klinkt zo een ander begrip van de democratie door, bijvoorbeeld waar de democratische rechtsstaat wordt gekarakteriseerd als ‘een kader met spelregels die noodzakelijk en voorwaardelijk zijn om binnen een open en vrije samenleving met elkaar samen te leven’, of waar die spelregels worden gekarakteriseerd als ‘spelregels van een hogere orde’ (p. 21). Maar daar waar wordt gesproken over de ‘gemeenschappelijke kern’ en de ‘common ground’ waar het bijzonder onderwijs iets aan mag toevoegen, maar niet op mag afdingen, verdwijnt dat ‘andere’ begrip weer snel buiten beeld.
Nadruk op rechtsstaat
Überhaupt is het zo dat de democratische rechtsstaat vooral als rechtsstaat wordt neergezet, met een sterke nadruk op rechten. De betooglijnen zijn vooral juridisch: het gaat over de wet en de juiste interpretatie en toepassing ervan. De rechtsfilosofie is ruim vertegenwoordigd; de politieke theorie is veel minder ‘in beeld.’ Of anders bekeken: het oriëntatiekader van het advies is vooral de liberale politieke filosofie die die meer geneigd is in termen van het recht op individuele vrijheid te denken en als belangrijkste politieke kwestie de vraag ziet hoe we ervoor kunnen zorgen dat het recht op vrijheid van de één de vrijheid van de ander niet in de weg zit. Dat verklaart waarom we wel verwijzingen zien naar John Stuart Mill, John Rawls en Richard Dworkin, maar niet naar auteurs zoals Hannah Arendt, Chantal Mouffe of Jürgen Habermas, die juist veel scherper op het democratische inzetten.
Dit wordt een probleem in de centrale denkfiguur van het advies waarin onderwijsvrijheid wordt gesitueerd in de ‘groene zone’ tussen een ‘verplichte gemeenschappelijke kern’ en een niet te overschrijden ‘rode buitengrens’. Dat er een rode buitengrens aan onderwijsvrijheid zit, lijkt me evident. Iedereen heeft zich te houden aan de wetten en regels van de Nederlandse rechtsstaat en de vrijheid van onderwijs kan geen vrijbrief zijn om zich daaraan te onttrekken. Maar meer lijkt me voor de discussie over de vrijheid van onderwijs eigenlijk niet nodig. De ‘verplichte gemeenschappelijke kern,’ die lijkt te verwijzen naar de democratie als een soort van neutrale ‘grond’, is mijns inziens dan ook overbodig.
De suggestie dat onderwijsvrijheid in de democratische rechtsstaat zou betekenen dat alle scholen de plicht hebben tot ‘onderwijs in democratisch burgerschap’ komt daarom uit de lucht vallen. Uit het feit dat iedereen in Nederland zich aan de verkeersregels dient te houden, of aan de belastingwetten, volgt immers ook niet dat alle scholen daarin onderwijs zouden moeten geven (of sterker nog: zouden moeten garanderen dat iedereen zich aan die regels en wetten houdt). Natuurlijk zijn er goede redenen om aandacht te besteden aan burgerschap in het onderwijs, maar die hebben niets te maken met de grenzen die de democratische rechtsstaat stelt aan de vrijheid van onderwijs. Daaruit volgt alleen dat onderwijs dat in naam van de vrijheid van onderwijs ingaat tegen de wetten en regels van de democratische rechtsstaat, alsook tegen de democratische rechtsstaat zelf, haar vrijheid misbruikt en dus teruggefloten mag en moet worden. En dat geldt ook voor onderwijs dat dat zonder beroep op vrijheid van onderwijs zou doen.
Real Madrid
Nog één keer voetbal. Stel dat een rijke club zoals Real Madrid het plan zou opvatten om, uit liefde voor het voetbal, alle voetbalvelden in de wereld op te kopen. Dat klinkt mooi, maar het is niet ondenkbaar dat iedereen die vervolgens voetbal wil spelen goed moet begrijpen dat ze te gast zijn bij Real Madrid en zich, voor je het weet, moet houden aan de regels die Real Madrid daarvoor stelt. Dat creëert een ongemakkelijke situatie waarin het voetbal zelf maar al te snel in de verdrukking kan komen. Mocht dit ooit gebeuren, dan is het te hopen dat alle voetbalfans de straat op gaan om te benadrukken dat voetbal van iedereen is en dat niemand het bezit ervan kan of mag claimen. Laten we hopen dat dat inzicht ook in ons denken over onderwijs en democratie levend kan blijven.
Bron: Gert Biesta. ‘En niet andersom? Over het democratisch tekort in het advies van de Onderwijsraad met betrekking tot artikel 23’. In: Groen, studie- en opinieblad van de ChristenUnie (ISSN: 1568-5845), jrg. 5, nr. 4, p.54-58.
Noten
- Mouffe, Ch. (2000), The democratic paradox, London/New York: Verso.
- Opvallend is overigens dat in het document het woord solidariteit niet valt en dat gelijkheid alleen wordt geduid als rechtsgelijkheid – en bijvoorbeeld niet in termen van economische gelijkheid – en verder steeds als gelijkwaardigheid wordt benoemd.