Is ons onderwijs al adaptief?
Geplaatst op 1 juni 2014
Adaptief onderwijs en de relatie met andere stromingen en ontwikkelingen
Adaptief onderwijs is een term die momenteel zeer in de belangstelling staat. Inmiddels is het wel duidelijk geworden dat het hierbij niet om iets totaal nieuws gaat. Het bevat nieuwe invalshoeken, maar er zijn ook duidelijke overeenkomsten te benoemen met eerdere ontwikkelingen. Denk daarbij maar eens aan zaken die eerder onder de noemer zorgverbreding of onderwijs op maat aan de orde kwamen. Maar er zijn nog meer verbanden te leggen met andere hedendaagse ontwikkelingen en stromingen in onderwijsland. In dit artikel zullen we op zoek gaan naar de overeenkomsten tussen een aantal van deze ontwikkelingen / stromingen en het gedachtengoed van adaptief onderwijs. Nadat we nog even de kern van adaptief onderwijzen hebben benoemd, zullen we achtereenvolgens aandacht besteden aan de relatie met de effectieve schoolbeweging, de toegenomen aandacht voor instructie geven, ervaringsgericht onderwijs, basisontwikkeling en de lerende school.
Wat is adaptief onderwijs?
Toch geeft het gedachtengoed van adaptief onderwijs nog extra aanknopingspunten die verder gaan dan een organisatorische of didactische manier om met verschillen om te gaan. Er wordt een zienswijze aangereikt om anders tegen het leerproces van kinderen aan te kijken dan traditioneel gebruikelijk is. De leerhouding en de taakbeleving van het kind staan hierbij centraal. Deze beide begrippen staan voor de manier waarop het kind tegen het leren op school, of meer specifiek de schoolse taken, aankijkt. Dat dit belangrijk kan zijn, blijkt uit het volgende voorbeeld over Jessica.
Voorbeeld

Figuur 1: het leerproces binnen adaptief onderwijs
Zoals hierboven reeds aangegeven is in de gedachtengang van adaptief onderwijs naast input van de leerkracht en output in de vorm van leerresultaten een derde variabele van groot belang. En dat is een actieve en gemotiveerde leerhouding bij het kind. Om tot een dergelijke leerhouding te komen zal aan drie basisvoorwaarden voldaan moeten zijn:
- competentie: het kind moet het gevoel hebben dat het tot iets in staat is;
- relatie: het kind moet het gevoel hebben dat anderen op hem/haar gesteld zijn;
- onafhankelijkheid: het kind moet het gevoel hebben dat het zelfstandig tot iets in staat is.
De leerkracht van groep zes in het voorbeeld van Jessica maakt daar dus werk van. Door de taken beter op maat van Jessica te laten zijn, groeit het gevoel dat ze iets kan, dat ze competent is. Door ook oog te hebben voor de wijze waarop Jessica tegen de taak aankijkt, wordt zeker ook de relatie beter. Jessica voelt zich meer op haar gemak. Resultaat is dat ze een meer actieve en gemotiveerde leerhouding heeft gekregen en waarschijnlijk als gevolg daarvan betere prestaties levert.
Het aanbieden van adaptief onderwijs kan niet los staan van het pedagogisch klimaat in de klas. De leerhouding van kinderen kan pas optimaal worden als er sprake is van een klimaat waarin sprake is van ondersteuning, uitdaging en vertrouwen. Vertrouwen is daarbij de basis van de samenwerking tussen leerkracht en kinderen en kinderen onderling.
Wat betreft ondersteuning is het belangrijk dat kinderen die dreigen vast te lopen een beroep kunnen doen op een ander. Dit kan een leerkracht zijn, maar soms zal ook een medeleerling deze taak op zich kunnen nemen. Essentieel is dat deze ondersteuning plaats vindt voordat faalervaringen het gevoel van competentie aantasten. Het altijd wachten met hulp verlenen (remediëren) tot dat kinderen de toets slecht hebben gemaakt, is een voorbeeld van hoe het zo min mogelijk moet. In veel gevallen heb je als leerkracht al lang in de gaten welke kinderen in de gevarenzone zullen komen. Vanaf dat moment is ondersteuning in de vorm van extra aandacht noodzakelijk. Je voorkomt zo dat kinderen uitvallen en tevens voorkom je dat ze een beeld opbouwen dat de stof voor hen gewoon te moeilijk is en zich hierbij neerleggen.
Verder zal het klimaat zo moeten zijn dat kinderen uitgedaagd worden om tot leren te komen. Saaie of sterk reproducerende taken voorzien hier meestal niet in en leiden via inactiviteit tot ineffectief leren.
Als voorbeeld valt hierbij te denken aan aardrijkskundelessen die bestaan uit een vast stramien van individueel de tekst lezen en de reproductievragen maken. Deze vormgeving van aardrijkskunde bevat veel te weinig uitdaging. Logisch gevolg is dat kinderen nauwelijks betrokken raken bij de thematiek en de kans dus groot is dat ze af gaan haken. Uitdaging zou je wel kunnen bieden door ze actief dingen te laten onderzoeken. De weg uitstippelen voor de komende schoolreis (van de school in Gouda naar de Efteling in Kaatsheuvel) kan hiervan een voorbeeld zijn.
Betekenisvolle situaties en taken, passend binnen de belevingswereld van de kinderen, zullen daarom een belangrijke rol moeten spelen en dragen bij tot een uitdagend en stimulerend onderwijsleerklimaat.
Adaptief onderwijs is daarmee niet de enige stroming die de onderwijspraktijk wil verrijken met nieuwe ideeën. Vele andere ontwikkelingen en stromingen hebben een zelfde gerichtheid. Hieronder willen we er enkele op een rijtje zetten en vergelijken met de gedachten achter adaptief onderwijzen.
De effectieve schoolbeweging
De insteek van het onderzoek is geweest om kenmerken te benoemen die het onderwijs voor alle kinderen verbeteren en niet zozeer het beter leren omgaan met verschillen tussen leerlingen. Het adaptiever maken van het onderwijs is dus geen uitgangspunt.
Binnen de effectieve schoolbeweging is veel aandacht voor organisatorische en didactische zaken. De pedagogische kant, met name gericht op de leerhouding van het kind en het van binnenuit gemotiveerd zijn om tot leren te komen, krijgt echter veel minder aandacht. In schema kan dit het onderstaande beeld opleveren.

Figuur 2: Het leerproces binnen de effectieve schoolbeweging
De toegenomen aandacht voor instructie
Een voorbeeld hiervan is te vinden bij het vakgebied spellen. Gedurende een aantal dagen doen kinderen zelfstandig een aantal inprentingsoefeningen om een woord als geeuwen onder de knie te krijgen. Na die periode wordt er getoetst en blijkt dat een aantal kinderen dit probleem niet beheersen. Vervolgens is er remediërende stof beschikbaar, waarbij kinderen opnieuw individueel inprentingsoefeningen moeten doen. Vaak leidt dit weer niet tot succes. En dus is de uitvoerige oefening niet effectief geweest. Een beter alternatief was geweest om in een vroeg stadium extra instructie aan te bieden. Het kind het inzicht bijbrengen dat je het woord geeuwen kunt vergelijken met het woord leeuw, is daarbij een mogelijkheid. Om vervolgens samen met het kind nog een aantal van deze woorden door te nemen. Dit kan voor het kind een stukje broodnodige ondersteuning zijn die in een volledig geïndividualiseerde organisatievorm vaak niet haalbaar is. Langere tijd achter elkaar met één leerling bezig zijn is dan een probleem omdat er nog zoveel andere kinderen op de leerkracht zitten te wachten.
Een ander probleem van de traditionele opvatting van individualiseren (sterke nadruk op zelfstandig oefenen) is het demotiverende effect van het alleen moeten verrichten van taken die veel problemen opleveren. Wanneer een kind weet dat het vaak niet uit de contextsommen bij rekenen komt, dan is het alleen hieraan moeten werken iets wat de motivatie en effectiviteit nog minder maakt. Met anderen overleggen zou een betere oplossing zijn. Op deze manier hoort het kind nieuwe dingen, waar het zelf niet op gekomen zou zijn.
Toen de kritiek op de traditionele individualisering feller werd, werd steeds meer het standpunt dat twee à drie niveaus in de klas het maximale was om kwalitatief goede instructie aan te bieden. Met name het onderscheid maken tussen instructie-onafhankelijke kinderen (ontdekken veel zelf), instructiegevoelige kinderen (hebben regelmatig een duwtje nodig) en instructie-afhankelijkelijke kinderen (moeten bij de hand genomen worden) krijgt op dit moment veel aandacht.

Figuur 3: Verschillen in instructiebehoeften
In feite is dit een vorm van omgaan met verschillen in onderwijsbehoeften bij kinderen. Dus kan dit getypeerd worden als een manier om het onderwijs adaptiever te maken. Dit is echter wel een wat beperkte invulling van adaptief onderwijs zolang er bij het instructie geven geen aandacht is voor de leerhouding en de taakbeleving van het kind. Maar in principe kunnen deze aspecten ook aandacht krijgen tijdens het instructie geven. Door bijvoorbeeld ook dan oog te hebben voor de reeds eerder genoemde basisvoorwaarden voor een actieve en gemotiveerde leerlhouding: competentie, relatie en onafhankelijkheid.
Ervaringsgericht onderwijs
Neem bijvoorbeeld de situatie waarin een kind zeer betrokken bezig is met het schrijven van een informatieve tekst voor in de schoolkrant. Het feit dat het kind zo intens opgaat in de activiteit, laat zien dat het kind zelf iets wil presteren. Er is sprake van motivatie vanuit de leerling. Daardoor is het dus ook niet nodig om andere, meer externe motivatiebronnen zoals punten of beloningen, in het vooruitzicht te stellen.
De achterliggende gedachte bij ervaringsgericht onderwijs is dat alleen onderwijsleeractiviteiten waarbij de kinderen zich betrokken voelen tot effectief leren kunnen leiden. De overeenkomst met adaptief onderwijs is dus groot, want beide stromingen zoeken de voornaamste bron van effectief leren in de leerhouding van het kind. Het verschil zit met name in de manier waarop het begrip leerhouding operationeel gemaakt wordt. Bij adaptief onderwijs is de drieslag competentie, onafhankelijkheid en relatie het uitgangspunt, terwijl bij ervaringsgericht onderwijs het begrip betrokkenheid centraal staat. De gedachtenwereld achter ervaringsgericht onderwijs zou je dus ook kunnen omschrijven als een manier om het onderwijs beter aan te passen aan de verschillende onderwijsbehoeften bij kinderen. Adaptiever onderwijs dus.
Basisontwikkeling
Een voorbeeld hiervan is een spelsituatie waarbij kinderen als medewerker op het postkantoor brieven gaan adresseren. Ook al is de geschreven taal onbegrijpelijk, dan nog kan een dergelijke spelactiviteit een prima leeractiviteit zijn. Kinderen kunnen zo namelijk ontdekken dat je door middel van tekens (letters) kunt onthouden voor wie iets bestemd is. Een hele wezenlijke ervaring die noodzakelijk is om gemotiveerd te zijn voor leren lezen en schrijven van deze tekens.
Het is daarom binnen basisontwikkeling noodzakelijk dat de betreffende activiteiten voor kinderen betekenisvol zijn en ze eraan kunnen en willen deelnemen. Net als bij adaptief onderwijs wordt hierbij de leerhouding als voorwaardelijk gezien. De basisvoorwaarden worden hier wel anders benoemd, namelijk: vrij zijn van emotionele belemmeringen, zelfvertrouwen hebben en nieuwsgierig zijn. Deze drie zaken worden gezien als kenmerken van een leerhouding die ontwikkeling / leren mogelijk maakt. Als deze leerhouding bij het kind aanwezig is, dan kan de leerkracht op basis van gerichte observatie het kind leiden naar activiteiten die liggen in de zone van de naaste ontwikkeling. Basisontwikkeling gaat er dus vanuit dat leerkrachten goed moeten kunnen observeren en daarbij in ieder geval oog hebben voor de leerhouding. Op basis hiervan moet het geschikte onderwijsaanbod bepaald worden, evenals de mate waarin het kind ondersteuning nodig heeft. Basisontwikkeling is in principe dus een stroming die probeert om te gaan met verschillen tussen kinderen. Een manier om het onderwijs adaptiever te maken dus.
De lerende school
Een concreet voorbeeld kan zich aandienen tijdens de rekenles. Moeilijke contextopgaven zijn voor sommige kinderen een uitdaging waar ze na enig denkwerk prima zelf uit kunnen komen. Voor andere kinderen is dit wat te hoog gegrepen, zij zullen dit niet volledig zelfstandig redden. Bij hen is het daarom noodzakelijk dat er een vorm van ondersteuning is. Dit kan gebeuren door de leerkracht, maar in eerste instantie is het zeker zo aardig om te kijken of kinderen elkaar kunnen ondersteunen. Door samen in overleg te zoeken naar oplossingen bijvoorbeeld. Een leerkracht zal oog moeten hebben voor deze verschillen en zodoende onderwijsleersituaties moeten scheppen die bij de kinderen passen. Reflecteren op het eigen handelen is dus noodzakelijk om adaptief onderwijs te realiseren.
Wil een schoolteam adaptief onderwijzen schoolbreed vormgeven, dan is het noodzakelijk dat reflectie hierbij een belangrijke rol vervult. Dit vraagt om een opstelling waarbij teamleden bereid zijn om van elkaar te leren en samen te zoeken naar nieuwe wegen om hun onderwijs te verbeteren. Het effectiever omgaan met verschillen is hiervan een onderdeel. Alleen vanuit deze instelling is adaptief onderwijs te realiseren, want specifieke leer- en ondersteuningsbehoeften bij individuele kinderen zijn geen constante factor. Hierin zullen steeds veranderingen te zien zijn. Deze veranderingen vragen om een voortdurende bereidheid om zaken anders te doen. Binnen de grenzen van het mogelijke is het noodzakelijk om daar als team gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor nemen en een gezamenlijke aanpak in te hebben. In feite is dit een collectief leerproces en vorm je samen een lerende organisatie.
Conclusies
Verder is het duidelijk dat onderwijsverbetering jarenlang gericht is geweest op verbetering van leerstof, didactiek en organisatie. De pedagogische kant van het leerproces, met het accent op het kindperspectief, kreeg daardoor veel minder aandacht. De wijze waarop het kind tegen leren aankijkt, de leerhouding en de leermotivatie, bleven daardoor wat op de achtergrond. Vanuit adaptief onderwijs wordt hier nu meer werk van gemaakt.
Mocht er nu een situatie ontstaan waarbij alleen het pedagogisch handelen vanuit het kindperspectief nog maar aandacht gaat krijgen, dan is dit niet wenselijk. Dan is er waarschijnlijk wel veel oog voor het welbevinden van kinderen in de school, maar het risico is dat de effectiviteit van het leerproces (de leerresutaten) uit het oog verloren wordt. Grafisch weergegeven zou het leerproces er dan uit kunnen zien als in de onderstaande figuur.
Geraadpleegde literatuur:
Greenfield W. (1987). Instructional leadership: concepts, issues and controversies. Boston: Allyn & Bacon.
Janssen-Vos, F. (1990). Basisontwikkeling: kleuters in de basisschool. Assen: Van Gorcum.
Laevers, F. e.a. (1992). Basisboek voor een ervaringsgerichte kleuterpraktijk. Leuven: Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs.
Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!
Gerelateerd

Medilex Onderwijs


Fawaka Ondernemersschool


Wij-leren.nl Academie


Augeo


Kennisnet


ANWB
































