Open education: wat is dat en wat zijn de voordelen?
Wilfred Rubens
adviseur ICT en leren bij te-learning
Geraadpleegd op 16-10-2024,
van https://wij-leren.nl/open-education-open-leeromgeving.php
De term ‘open’ in relatie tot leren, opleiden en onderwijs is al enkele decennia oud. Eind jaren zeventig zijn in Nederland bijvoorbeeld ‘open scholen’ voor volwassenen opgericht. De Open Universiteit bestaat inmiddels bijna dertig jaar, terwijl er jaren geleden ook al werd gepubliceerd over ‘open leren’. De term ‘open’ slaat hierbij op de toegankelijkheid: het onderwijs zou zo drempelloos mogelijk moeten zijn. Deze ontwikkeling zie je terug op het gebied van e-learning.
Ongeveer tien jaar geleden kwam open source-software op het gebied van e-learning sterk op. In 1998 werd deze term voor het eerst gebruikt. Bij open source-software gaat het om software waarvan de broncode vrij beschikbaar is en gebruikt kan worden door andere ontwikkelaars. Het is de bedoeling dat de producten die hieruit voortkomen weer beschikbaar komen voor andere gebruikers. Gebruikers hoeven geen licentiekosten te betalen, maar betalen meestal wel voor aanvullende services. Voorbeelden van open source e-learningapplicaties zijn de elektronische leeromgevingen Moodle, Sakai of Ilias. De portalsoftware Liferay – waar de omgeving OpenU van de Open Universiteit op is gebaseerd – is eveneens open source-software. Open source-software zou e-learning ook meer toegankelijk moeten maken.
Op open source-software wil ik niet uitgebreider ingaan. Hetzelfde geldt voor open standaarden, die het mogelijk maken om data tussen verschillende e-learning-applicaties uit te wisselen en OpenID waardoor gebruikers met één digitale identiteit kunnen inloggen bij en gebruik maken van verschillende webapplicaties.
David Wiley is degene die in 1999 heeft gedacht: kunnen we open source-principes niet toepassen op het onderwijs (zie mijn blogpost De geschiedenis van open education)? Hij ging toen uit van open content (niet speciaal voor het onderwijs ontwikkelde materialen). Voorbeelden zijn de talloze licentievrije foto’s op bijvoorbeeld Flickr, de Wikipedia-pagina’s, blogposts, video’s en rechtenvrije muziekbestanden. Unesco heeft in 2002 de term Open Educational Resources (OER) geïntroduceerd.
Open educational resources zijn dan leermaterialen die vrij toegankelijk via het internet gedistribueerd, gebruikt, hergebruikt en aangepast kunnen worden. Als deze kwalitatief goede materialen gearrangeerd worden in de vorm van cursussen, dan spreken we van Open Courseware. Open education gaat in feite nog een stap verder. Daarbij is ook sprake van gratis certiï¬Âcering en is meer materiaal (zoals oefeningen) vrij toegankelijk. De tabel hierna illustreert de relatie tussen traditioneel onderwijs, e-learning, OER, open courseware en open education (Van Valkenburg, Rubens & Verstelle, 2012).
Traditioneel | OER | OCW | Open Education | Online Education | |
Inhoud | + | + | + | + | + |
Open toegang | - | + | + | + | - |
Begeleiding | + | - | - | +/- | + |
Structuur | + | - | + | + | + |
Oefeningen | + | - | +/- | + | + |
Certiï¬Âcering | + | - | - | + | + |
Diploma | + | - | - | - | + |
Gebaseerd op http://www.e-learn.nl/2012/07/06/onderwijs-in-de-online-wereld
Traditioneel onderwijs en (formele vormen van) e-learning hebben veel overeenkomsten, behalve het distributiekanaal (face-to-face of internet). Beide zijn niet vrij toegankelijk. Bij open education zijn de meeste aspecten ‘open’. Onderwijsinstellingen die OER gebruiken, bieden geen structuur, oefeningen of begeleiding vrij toegankelijk aan. De learning services zijn soms gratis, maar vaak ook betaald (zoals advies, begeleiding en beoordelingen). OER alleen vormen geen garantie voor vrij, toegankelijk onderwijs.
Open education impliceert ook een culturele innovatie: open denken. Steeds vaker wordt erkend dat kennis pas vermeerdert als je het deelt. David Wiley en John Hilton III (2009) betogen dat ‘openheid’ zelfs een fundamentele waarde is voor instellingen voor hoger onderwijs en zelfs voorwaarde voor hun maatschappelijke relevantie. Zij stellen dat het hoger onderwijs het monopolie op educatieve content, begeleiding en ondersteuning bij leren aan het verliezen is. Zelfs aan het monopolie van certiï¬Âcering wordt volgens de auteurs geknaagd. Daarom rest het hoger onderwijs niets anders dan te vernieuwen, schrijven zij.
Waarom open education?
Onderwijsorganisaties kunnen diverse redenen hebben om aan de slag te gaan met open education of open educational resources. Mede op basis van een indeling van Michael Feldstein (2009a) onderscheid ik de volgende motieven:
- Filantropisch: je maakt onderwijs (met name de kwalitatief goede content) toegankelijker voor degenen die het niet kunnen betalen. Opvallend is dat deze reden in ons land geen argument lijkt te zijn. In de praktijk blijken ook juist die groepen te proï¬Âteren van OER, die toch al toegang hebben tot onderwijs. Docenten van kapitaalkrachtige scholen werken vaak met kleinere groepen en hebben meer gelegenheid en betere (technische) faciliteiten om bijvoorbeeld hun onderwijs anders vorm te geven met behulp van OER. Het verband tussen OER en de toegankelijkheid is in elk geval niet eendimensioneel.
- Pedagogisch-didactisch: delen van materialen leidt tot een hogere kwaliteit. Lerenden en onderwijsgevenden kunnen zo toegang krijgen tot de long tail van de leerstof. Er zijn indicaties dat ontwikkelaars meer aandacht besteden aan de kwaliteit van de leermaterialen als deze vrij toegankelijk komen. Daar komt bij dat lerenden dankzij OER een beter beeld kunnen krijgen van een cursus of opleiding. Dit kan uitval voorkomen en de aantrekkelijkheid van opleidingen helpen vergroten. Open educational resources zouden er ook wel eens toe kunnen bijdragen dat studenten meer controle krijgen over hun eigen leerproces. Dankzij de beschikbaarheid van open educational resources kunnen lerenden zelf veel meer op zoek gaan naar leermaterialen. OER kunnen docenten volgens Jenny Mackness (2012) ook bevrijden van de tirannie van content. Docenten hebben wel een belangrijke ï¬Âlterfunctie om lerenden wegwijs te maken in kwalitatieve OER. OER zouden volgens haar bovendien creativiteit bevorderen doordat gebruikers de bronnen opnieuw kunnen combineren, hergebruiken en – voordat ze materiaal delen – meer aandacht besteden aan kwaliteit. Daar komt bij dat OER knagen aan de status quo van de ofï¬Âciële content (tot stand gekomen via peer review en redacties). Deze materialen kunnen, zo meent Mackness, ook leiden tot andere manieren van beoordelen waarbij lerenden antwoorden niet eenvoudig kunnen vinden en overnemen uit de vele beschikbare vrij toegankelijke bronnen. Daarbij is het wel van belang dat zij worden ondersteund bij hun zoekproces.
- Strategisch: open education kan leiden tot grotere transparantie van onderwijsinstellingen. ‘Openheid’ maakt onderwijsorganisaties aantrekkelijk en leidt ertoe dat lerenden bereid zijn om voor bepaalde diensten te betalen (er is sprake van dynamische specialisatie). Janssen c.s. (2012) komen op basis van onderzoek tot de voorzichtige conclusie dat de Open Universiteit wel eens meer studenten zou kunnen aantrekken als men alle leermaterialen als OER beschikbaar stelt. Studenten betalen voor aanvullende leerservices. Ook wordt met OER de monopoliepositie doorbroken van de traditionele uitgevers.
- Economisch: delen en hergebruik kan leiden tot kostenefï¬Âciëntie. Denk aan een efï¬Âciëntere inzet van schaarse middelen. Feldstein (2009a) rekent hier ook lagere verkoopkosten onder. Open courseware leidt tot een lagere kostprijs van het onderwijs omdat de transactiekosten worden verminderd. Dat geldt met name voor de productie-, reproductie- en distributiekosten. Dit is wel afhankelijk van de schaalgrootte van de toepassing van de open courseware. De verwachting is dat met name Massive Open Online Courses zullen leiden tot goedkoper en daarmee toegankelijker onderwijs. Als docenten, als gevolg van het vrij toegankelijk maken van leermaterialen, meer aandacht besteden aan de kwaliteit ervan dan kan dit ook positief bijdragen aan de reputatie van een instelling en leiden tot een grotere instroom van lerenden.
Volgens Paul Stacey (2012) is er een duidelijke business case voor open educational resources. Dankzij open education kun je snel toegang krijgen tot markten, markten penetreren en marktaandeel verwerven. Hij meent ook dat open education inkomsten genereert via advertenties, abonnementen, lidmaatschappen en donaties. Een voorbeeld hiervan is het zogenaamde freemium-model (gratis basis, betaald voor extra functionaliteit of services). Dat werkt vooral goed als je als instituut een brand value hebt. Open education kan volgens Stacey leiden tot innovaties. Nieuwe business modellen worden ontwikkeld, wederkerigheid wordt bevorderd, de waardenketen van het onderwijs verandert, personalisering wordt mogelijk. De opbrengsten hiervan zijn overigens dikwijls indirect van aard. Ook is het de vraag in hoeverre deze voordelen relevant zijn voor het Nederlandse onderwijs, aangezien wij een ander systeem kennen waarin advertenties bijvoorbeeld niet zo maar zijn toegestaan.
Stand van zaken en acceptatie
De adoptie van open educational resources verloopt relatief traag (Boon et al, 2012). De meeste Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs staan nog aan het begin van het toepassen van OER. De TU Delft en de Open Universiteit hebben hier de meeste ervaring mee en lijken er ook het meest uitvoerig over te hebben nagedacht. De Universiteit van Leiden heeft ook de eerste stappen op dit terrein gezet. Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs zouden overigens veel meer met elkaar kunnen samenwerken als het gaat om een generiek aanbod (denk aan een basisvak onderzoeksmethoden voor sociale wetenschappen), of om zeer speciï¬Âeke niches (kleine opleidingen).
Docenten blijken in relatief geringe mate open educational resources te hergebruiken. Instellingen die veel geld, tijd en energie hebben gestoken in het ontwikkelen van resources staan niet te springen om deze bronnen vrij beschikbaar te stellen. Daarnaast is het zelf ontwikkelen van leermaterialen bij veel onderwijsinstellingen niet gebruikelijk. Men maakt gebruik van educatieve uitgeverijen. Verder zijn er bij docenten zorgen omtrent de kwaliteit van de materialen (o.a. het up to date houden van materialen) en misbruik van intellectueel eigendom. Steeds vaker ontwikkelen instellingen met een OER-beleid een systeem voor kwaliteitszorg op dit terrein.
Tony Bates (2011) nuanceert overigens het belang van content voor leren en stelt ook dat OER geen garantie vormen voor vrij en toegankelijk onderwijs.
The weakness with open content is that by its nature, at its purest it is stripped of these developmental, contextual and ‘environmental’ components that are essential for effective learning.
Volgens hem zijn docenten ook niet altijd in de gelegenheid om OER te ontwikkelen, aangezien op veel materiaal dat zij voor hun onderwijs gebruiken, copyright rust. Daar komt bij dat de ontwikkeling van leerarrangementen om expertise vraagt waarover docenten niet automatisch beschikken.
Voorstanders van meer student-gecentreerd leren merken op dat OER op zich niet leiden tot een andere manier van leren. Terry Anderson (2011) schrijft niet voor niets dat we spreken van Open Educational Resources en niet van Open Learning Resources.
Open educational resources hebben vaak betrekking op kennisobjecten/leerobjecten. Dit heeft weinig te maken met andere manieren van leren of met meer toegankelijk onderwijs, transparante processen en een open cultuur. Een groot aantal strategische vragen is nog niet beantwoord en zal voor verschillende typen onderwijsinstellingen ook verschillend beantwoord worden. Pas als de impact van open education op meso- en macroniveau is uitgewerkt en doorgevoerd, zal er sprake zijn van een ingrijpende verandering. Nu leiden open educational resources vooral tot incrementele veranderingen.
Om OER breder en duurzaam in te bedden binnen onderwijsorganisaties zijn in feite nationale strategieën nodig, want tot nu toen zijn OER vaak afhankelijk van tijdelijke subsidies en fondsen.
Ten slotte waarschuwen auteurs voor een soort neo-kolonialisme als westerse, kapitaalkrachtige, universiteiten ontwikkelingslanden van content voorzien, waarvan het de vraag is wat de relevantie ervan is voor hun context.
Samenvatting
De term 'open' in het onderwijs, gericht op toegankelijkheid, heeft een geschiedenis die teruggaat tot de oprichting van 'open scholen' in Nederland in de jaren zeventig. Open Universiteit bestaat bijna dertig jaar, en de term 'open' is ook verbonden met e-learning en open source-software. Open source-software, zoals Moodle en Sakai, biedt vrij toegankelijke broncode voor ontwikkelaars. David Wiley introduceerde in 1999 open source-principes in het onderwijs, wat leidde tot Open Educational Resources (OER) – vrij toegankelijke leermaterialen op het internet. OER kunnen worden georganiseerd tot Open Courseware, en open education gaat nog verder met gratis certificering en meer toegankelijkheid. Verschillende motivaties voor open education worden genoemd, waaronder filantropie, pedagogisch-didactische voordelen, strategische transparantie, economische kostenbesparingen en innovatie. Ondanks enige terughoudendheid en uitdagingen in acceptatie, wordt open education gezien als een culturele innovatie die de manier waarop kennis wordt gedeeld en geleerd kan veranderen.