Downsyndroom: ervaringen van reguliere scholen

Gert de Graaf

Onderwijsmedewerker bij Stichting Downsyndroom

 

  Geplaatst op 1 juni 2016

Passend Onderwijs vraagt van reguliere scholen na te denken over mogelijkheden voor leerlingen met een beperking. Ook leerlingen met Downsyndroom. Wat zien de scholen als kansen, voorwaarden en knelpunten?

Vanuit de Stichting Downsyndroom (SDS) interviewden wij 28 reguliere scholen. Bij deze scholen zijn de afgelopen jaren kinderen met Downsyndroom aangemeld; bij 23 ook geplaatst. In totaal gaat het om 36 geplaatste leerlingen. Ervaringen zijn er met kleuters (16), middenbouw (12) en bovenbouw (8).

Motieven

De 23 reguliere scholen met ervaring met plaatsing willen een afspiegeling zijn van de samenleving. Ze zien voordelen in thuisnabij onderwijs, met name voor vriendjes in de buurt. Ook beschouwen zij een reguliere school als een stimulerende en taalrijke omgeving. Ze vinden plaatsing bovendien goed voor andere kinderen (leren omgaan met diversiteit), voor de groep (groepscohesie, zorgzaamheid en minder uitsluiten) en voor de leerkracht (beter worden in didactiek). 
We hebben twee kinderen met een progressieve spierziekte. Dat is niet alleen goed voor die kinderen, maar de school wordt hierdoor ook een afspiegeling van de maatschappij. Kinderen leren zo van jongs af aan om te gaan met diversiteit. Hetzelfde voordeel geldt ook voor het plaatsen van kinderen met Downsyndroom. Ieder kind heeft eigen talenten. Het meisje met Downsyndroom kan goed lezen. Ze is daar trots op. En, ze hoeft niet met het busje naar een andere school. Ze krijgt vriendinnetjes in de buurt. (directeur)

Voorwaarden

Scholen vinden het belangrijk dat ouders zich niet opstellen als eisende consumenten, maar als mensen die in samenwerking met de school aan de slag willen gaan. 
Deze ouders denken constructief mee, in het belang van het kind en in het belang van de groep. Daardoor is er geen tegenstelling die niet nodig is. Ik vind het wel een voorwaarde dat ouders constructief meedenken. (directeur) 
Meerdere geïnterviewden merken op dat je je niet moet concentreren op de beperkingen van het kind, maar de vraag moet stellen: ‘Wat kunnen wij als school doen?’ 
Toch stellen de geïnterviewden vaak wel voorwaarden aan het kind. Globaal: het mag niet te onzelfstandig zijn, moet leerbaar zijn, niet al te grote gedragsproblemen vertonen, en kunnen communiceren. Scholen kunnen die voorwaarden in de praktijk wel verschillend uitleggen. 

Scholen vinden extra handen in de klas belangrijk. Die behoefte lijkt zeker groot in de beginfase als het kind nog weinig zelfstandig is – en de leerkracht nog onzeker. 
Wij hebben het samenwerkingsverband om twee dagdelen één-op-één begeleiding gevraagd. Dan hebben we tot aan de zomervakantie de tijd om uit te zoeken of ze te hanteren is in de groep. De eerdere leerlingen met Downsyndroom zijn ook gestart met één-op-één begeleiding zodat ze de routines kunnen leren en wij de tijd hebben om uit te zoeken hoe we om kunnen gaan met situaties met minder hulp. Neemt ze bijvoorbeeld wat van een ander kind aan als je haar koppelt aan een maatje? (intern begeleider) 
Voldoende individuele begeleiding is belangrijk, maar te veel begeleiding kan het kind (en de groepsleerkracht) ook onnodig afhankelijk hiervan maken.

Aanmelding en toelating

Ouders melden het kind vaak een half jaar of jaar van te voren aan. Het eerste gesprek is meestal met de directeur en/of een intern begeleider. Deze scholen gaan ervan uit dat ouders die hun kind aanmelden goed hebben nagedacht hierover. Ze nemen informatie van de ouders zeer serieus. 
Ouders gaan met mij in overleg. Ik ga ervanuit dat ouders open vertellen hoe het gaat met hun kind. Ik leg ouders uit dat dat nodig is. Het kind is kwetsbaar. Je hebt jezelf
ermee als je het te mooi voorstelt. (directeur) 

Bij de eerste gesprekken vinden de scholen het belangrijk om wederzijdse verwachtingen in kaart te brengen. Vaak wordt vervolgens contact opgenomen met peuterspeelzaal of kinderdagverblijf. Meestal wordt er daar ook geobserveerd hoe het kind in een groep functioneert. 
Soms wordt de beslissing tot toelating genomen door het team, soms door een kleinere groep. In alle gevallen is het belangrijk om het team mee te nemen in het proces. Zij moeten het immers gaan uitvoeren en zich betrokken voelen. 
Wij vinden deze plaatsing als managementteam belangrijk en niet iets om over te gaan stemmen met het hele team. We wilden wel alle leerkrachten meenemen in het proces, in de zin dat ze wisten dat het mogelijk was dat er een kind met Downsyndroom in hun klas zou komen. (intern begeleider/ persoonlijk begeleider) 

Tijdens het toelatingsproces onderzoeken scholen de haalbaarheid. Volgens verschillende geïnterviewden is dat geen afvinklijstje, maar een inschatting van de hele situatie. 
Wat is er nodig? Een constructieve samenwerking met de ouders. De groep waarin het kind wordt geplaatst moet het kunnen. Als er veel zorgkinderen in een groep zitten, dan kan het moeilijk worden. Bij het te plaatsen kind moet een stukje zelfstandigheid en leerbaarheid zijn. Het gaat altijd om het totale plaatje. Het is geen lijstje dat je kunt afvinken. Het gaat om het wegen van de gehele situatie, in zoverre je dat al kunt inschatten. Het vraagt vertrouwen en afstemmen met de ouders. (directeur) 
Als het kind toegelaten is, wordt er vaak gestart met enkele dagdelen met veel extra begeleiding. Scholen bouwen het aantal dagdelen geleidelijk op. Sommige doen dit zeer geleidelijk, sommige durven eerder dagdelen zonder begeleiding aan.

Overleggen en evalueren

Vaak is er twee of drie keer per jaar groot overleg met school, ouders en externen (ambulant begeleider, logopedist, etc.). Hierbij wordt de voorafgaande periode geëvalueerd en worden doelen (bij)gesteld. Tussendoor zijn er kleinere overleggen tussen alleen school en ouders. Verder is er door het jaar heen alledaagse uitwisseling tussen ouders en school (heen-en-weerschrift, of via email, internetgroep, of door even informeel bij te praten). Vaak per jaar, soms per half jaar, wordt gekeken of het kind nog op zijn plaats is. Criteria: welbevinden en ontwikkeling van het kind; wordt het onderwijsleerproces in de klas niet verstoord?; hoe is het voor de school als geheel? Ook hierbij kunnen scholen deze globale criteria verschillend invullen.

Ervaringen

In de meeste gevallen wordt het kind goed opgenomen in de groep. Vaak vinden de leerkrachten dat het kind zichtbaar geniet. Ook vinden ze het een meerwaarde hebben voor de groep. De groep wordt warmer en zorgzamer. Te veel helpen van het kind met Downsyndroom moet je echter wel afremmen. 
De samenhang in de groep wordt erdoor bevorderd. Je leert veel van elkaar. Dat vond ik zeker in de bovenbouw. Het was een ander soort groep geworden. De kinderen waren wat aardiger voor elkaar, wat bewuster van de ander, wat minder alleen op jezelf gericht. Jarenlang een leerling met Downsyndroom in de klas hebben gehad, heeft een positief effect op de groepscohesie. (intern begeleider/ persoonlijk begeleider) 
Het kan heel bevredigend zijn voor een leerkracht, vooral bij kinderen die relatief veel vooruitgang laten zien en sociaal zijn. Soms vinden leerkrachten het juist frustrerend, vaker als zij weinig ontwikkeling zien en zich daardoor afvragen wat het kind eraan heeft. Soms wordt door doorzetten een verandering bewerkstelligd bij kinderen die in eerste instantie een heel grote uitdaging waren. 
Toen hij binnenkwam, schreeuwde hij, kon hij nauwelijks communiceren en stopte dingen in zijn mond. We vroegen ons af wat we met hem konden. Nu zit hij in groep vier. Hij kan lezen. Hij is bezig met rekenen tot en met twintig. Hij speelt buiten. Hij hoort erbij. (directeur)

Sommige leerkrachten maakten zelf een omslag mee, van onzeker of kritisch, naar enthousiast. Ze leerden om kleine stapjes in de ontwikkeling te zien en te waarderen en leerden om hun schuldgevoel te relativeren over het niet continue het kind kunnen begeleiden. 
Ik was zelf iemand die tegen was indertijd. Ik ben nu blij dat we haar toen wel hebben toegelaten. Ik had een combinatiegroep drie-vier. Eind groep twee is er een gesprek geweest met mij, de ouders en de intern begeleider. Ik heb uitgelegd dat ik het niet zo zag zitten. Ik ben het toch aangegaan. Ik wilde het wel proberen omdat anderen goede ervaringen zagen, maar zelf zag ik nog niet zo de meerwaarde. In het begin was ik heel onzeker. ‘Ik kan het niet’. Als de leerling met Downsyndroom vijftien minuten niets zat te doen, dan voelde ik me er schuldig over dat ik haar op dat moment geen aandacht kon geven. De ambulant begeleider zei: ‘Hé, wat fijn dat ze even niks hoeft te doen.’ Zij relativeerde mijn schuldgevoel op die manier. Het duurde een paar maanden voor ik er grip op had en zelfvertrouwen had. Het allermooiste was toen ze zaken van groep drie ging oppakken. Ze ging lezen. Dat gaf zo veel energie. Dat
was feest. (groepsleerkracht)

Verder hebben leerkrachten vragen over specifieke thema’s, bijvoorbeeld weglopen, zindelijkheid, impulsief gedrag, omgaan met traagheid in het uitvoeren van alledaagse vaardigheden en het ondersteunen van sociale contacten. Ambulante begeleiding, overleg met ouders en kijken bij andere scholen kan helpen bij het zoeken naar oplossingen. De hoeveelheid extra persoonlijke ondersteuning die aan de kinderen wordt geboden wisselt sterk. Natuurlijk heeft ook niet ieder kind met Downsyndroom evenveel ondersteuning nodig.

Doorverwijzen

Acht kinderen in het onderzoek zijn tijdens de basisschooljaren doorverwezen naar speciaal onderwijs. Redenen: weinig leerbaarheid; het kind praat niet; het kind moet een volledig eigen programma volgen; minder sociale aansluiting; te veel een op een begeleiding nodig. 
Het eerste jongetje had naast Downsyndroom ook een soort ADHD. Hij was moeilijk te sturen, liep weg, beheerste de hele groep. Hij zat ook heel veel buiten de groep. Dat wilden we niet, want hij zat bij ons om te integreren. Ouders vroegen veel van ons, hadden hoge verwachtingen, waren ook teleurgesteld daarover. De interactie tussen school en ouders verliep moeizaam. (adjunct-directeur/zorgcoördinator) 
Enkele scholen geven aan dat je ouders bij dit doorverwijzingsproces moet meenemen zodat ze aan dit idee kunnen wennen. 
Hoe gaat een doorverwijzing naar speciaal onderwijs? Je moet als school vroeg beginnen signalen daarover te geven. Het moet bij ouders lang in de week liggen. Je moet de ouders de gelegenheid geven om mee te groeien in de besluitvorming. (intern begeleider)

Wensen en knelpunten

Sommige scholen willen dat zij bij het proces van toelating een ambulant begeleider kunnen raadplegen. Maar in veel regio’s kan dit pas na toelating.

"Een goede optie om jezelf te informeren is het kijken bij andere scholen." 

Scholen die worstelen met de vraag of ze een leerling met Downsyndroom zullen plaatsen, moeten bij elkaar in de keuken kijken. Dat levert veel op. Inspiratie. Ook een spiegel: kan ik dit? Onderling overleg met andere scholen helpt. Het werkt inspirerend. (directeur) 
Aan de ene kant geven scholen aan dat zij ambulante begeleiding als ondersteunend zien, zeker bij een eerste plaatsing. Aan de andere kant vinden scholen soms dat ambulante begeleiding weinig toegevoegde waarde (meer) heeft. Scholen zouden dan liever meer geld voor directe hulp op school willen krijgen. 
Ik hoop dat we van het samenwerkingsverband gelden voor ambulante begeleiding deels op school mogen gaan inzetten. Je hoeft voor vier kinderen met Downsyndroom niet vier keer ambulante begeleiding te krijgen. Je wilt naar behoeften kunnen handelen. (directeur) 

De financiering van extra handen op school wordt vaak als een pijnpunt genoemd. Je moet hiervoor veel moeite doen. Ook is er in sommige regio’s – mede omdat Passend Onderwijs nog zo pril is - onduidelijkheid over de geldstromen. 
Het samenwerkingsverband heeft nog geen duidelijke visie. Aan onze school zal het niet liggen, maar we zijn afhankelijk van het samenwerkingsverband. De situatie is heel onduidelijk voor ouders. Sneu. Je bent aan de bedelstaf. Je moet zo veel moeite doen om de financiering voor elkaar te boksen. (intern begeleider) 
Daarbij is er onduidelijkheid in hoeverre de gemeente de verantwoordelijkheid neemt voor de financiering van zorg op school die in eerdere jaren nog uit de AWBZ werd betaald. 
Over de begeleiding is er onzekerheid. Nog niemand weet hoe dit precies gaat werken met Passend Onderwijs en met de overgang van hulp uit de AWBZ naar de gemeenten. (intern begeleider/ persoonlijk begeleider) 
Een laatste knelpunt is integratie in het voortgezet onderwijs. Diverse geïnterviewden merken op dat er hiervoor te weinig mogelijkheden zijn.


Uitgebreide informatie over dit onderzoek is te vinden op www.downsyndroom.nl/reguliereschool

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Gerelateerd

Zorg voor het kind
Zorg voor het kind: passend onderwijs - onderwijsbehoeften
Arja Kerpel
Leesonderwijs ZML
Fonologisch gebaseerd leesonderwijs in het ZML
Anna Bosman
Leesonderwijs ZML 1
Fonologische vaardigheden van leerlingen in het ZML-onderwijs
Anna Bosman
Integratieklas ZML
Passend Onderwijs: beweging van onderop
Peter de Vries


Inschrijven nieuwsbrief

Inschrijven nieuwsbrief



Inschrijven nieuwsbrief

[extra-breed-algemeen-kolom2]



syndroom van down

 

Mis geen bijdragen

Inschrijven nieuwsbrief

Volg wij-leren.nl

Volg ons op LinkedIn Volg ons op twitter Volg ons op facebook Volg ons op instagram Volg ons op pinterest