Adaptief onderwijs op speciale scholen voor basisonderwijs (SBO)

Geplaatst op 1 juni 2016

In het onderzoek wordt door middel van secundaire analyses en een dieptestudie nagegaan op welke wijze speciale scholen voor basisonderwijs vorm geven aan adaptief onderwijs en welke effecten ze boeken op de ontwikkeling van leerlingen. Zie voor de uitkomsten het eindrapport bij Publicatie(s) hieronder.

Managementsamenvatting

Introductie op het onderzoek
De afgelopen jaren is er veel belangstelling ontstaan voor adaptief onderwijs, mededankzij het WSNS-beleid. Adaptief onderwijs wordt wel als voornaamste weg beschouwd om te bereiken dat meer kinderen in het regulier basisonderwijs opgevangen kunnen worden (Blok & Breetvelt, 2002; Hofman, 2003). Hoewel adaptief onderwijs in het regulier basisonderwijs al langere tijd in de belangstelling staat is de manier waarop adaptief onderwijs wordt vormgegeven in scholen voor speciaal basisonderwijs (sbo) en welke effecten dit heeft voor leerlingen nog maar weinig onderzocht. Daarom heeft BOPO een onderzoek (BOPO-project 412-01-001) aanbesteed waarin de volgende vragen centraal staan:

1. Hoe krijgt adaptief onderwijs vorm binnen scholen voor sbo?
2. Welke effecten heeft adaptief onderwijs binnen het sbo op de sociale en cognitieve ontwikkeling van leerlingen?

In dit onderzoek is adaptief onderwijs gedefinieerd als ‘een onderwijskundig middel om doelen te bereiken bij kinderen die van elkaar verschillen in kenmerken die voor het onderwijs belangrijk zijn (Houtveen & Reezigt, 2000). Adaptief onderwijs is geen eenmalige interventie, maar een cyclisch proces dat in feite samenvalt met de diagnostische cyclus van signaleren, diagnostiseren, differentiëren, instrueren, evalueren en remediëren (Hofman & Vonkeman, 1995). De diagnostische cyclus van adaptief onderwijs speelt in dit onderzoek een centrale rol. Het onderzoek betreft twee deelstudies: secundaire analyses op drie bestaande bestanden (RST, PRIMA-4 en PPON), gevolgd door een dieptestudie.

Adaptief onderwijs en de kwaliteit van school en leerkracht
Om meer zicht te krijgen op de vormgeving en effecten van adaptief speciaal basisonderwijs zijn allereerst drie bestanden opnieuw geanalyseerd: PPON (1053 sboleerlingen), PRIMA (53 sbo-scholen/leerkrachten) en het RST-bestand van de Inspectie (229 sbo-scholen). Uit de secundaire analyses (zie ook Hofman, Guldemond & Hovius, 2003) blijken opvallend grote verschillen tussen sbo-scholen onderling, welke betrekking hebben op de kwaliteit van de scholen en, meer specifiek, op de mate waarin de sboscholen als adaptief gekenschetst kunnen worden. Het Inspectie-bestand laat zien dat slechts een beperkt aantal scholen volledig voldoet aan de indicatoren voor goed onderwijs van de Inspectie; tekorten worden met name vastgesteld voor het leerstofaanbod en de leerlingenzorg. Veel scholen hanteren een overwegend ‘leerlingvolgende’ wijze van werken en zijn te weinig ‘plangericht’. Dit wordt overigens ook in de dieptestudie teruggevonden. Opvallend is verder dat leerkrachten van adaptieve scholen frequenter evalueren dan leerkrachten van minder adaptieve scholen. Verder wordt de basisassumptie van het onderzoek bevestigd door de analyses op het inspectie-bestand. Een relatief sterk verband (r = .64) wordt vastgesteld: sbo-scholen die relatief veel aandacht schenken aan de diagnostische cyclus van adaptief onderwijs hebben een hogere algemene kwaliteit. De sbo-scholen zijn vervolgens ingedeeld in drie clusters: de selectief-adaptieve sbo-school met weinig aandacht voor signalering en diagnose (54% van de scholen), de adaptieve sbo-school (18%) en de niet-adaptieve sbo-school (29%). Analyses laten zien dat het adaptieve schooltype (significant) het hoogst scoort op de schaal algemene kwaliteit, de selectief-adaptieve school volgt daarna en de minst adaptieve sbo-scholen scoren (significant) het laagst op algemene kwaliteit. Ook in het PRIMA-bestand zijn sbo-leerkrachten goed in te delen, maar dan in vier clusters. Deze lijken sterk op de eerdergenoemde clusters (zie Hofman et al., 2003).

Sbo-leerlingen en de effecten van adaptief onderwijs
Het PRIMA- en het PPON-bestand geven informatie over het vaardigheidsniveau van sbo-leerlingen. Vanzelfsprekend is het niveau op het gebied van taal, lezen en rekenen van sbo-leerlingen lager dan dat van even oude leerlingen op een reguliere basisschool. Het cognitief en sociaal functioneren wordt sterk bepaald door de achtergrondkenmerken IQ, etniciteit en geslacht. Het sociaal functioneren wordt daarnaast ook nog beïnvloed door de sociale herkomst van leerlingen. Voor dit onderzoek is natuurlijk de vraag of het functioneren van leerlingen samenhangt met de toepassing van de diagnostische cyclus van adaptief onderwijs. Uit de analyses op PRIMA blijkt dat leerlingen zowel in sociaal als in cognitief opzicht beter af zijn op scholen die gematigd tot compleet de diagnostische cyclus van adaptief onderwijs volgen, dan op scholen die als niet adaptief zijn getypeerd. Voor het cognitief functioneren is de relatie overigens wat minder duidelijk dan voor het sociaal functioneren. Bovendien is de samenhang in groep 8 duidelijker dan in groep 4 en 6. Verder valt voor het cognitief functioneren op dat van de drie als adaptief getypeerde sbo-clusters de variant ‘modaal tot niet-adaptief’ de beste leerresultaten oplevert. Dat is het cluster waarbij sbo-leerlingen gedurende het schooljaar in eigen tempo de leerstof doorwerken. Leerlingen binnen die scholen doen het (significant) beter dan binnen de niet-adaptieve scholen. Voor het sociaal functioneren doen juist de leerlingen bij de ‘compleet’ en de ‘modaal’ adaptieve leerkracht het significant beter dan de nietadaptieve sbo-leerkracht.

Bevindingen van de dieptestudie
Een dieptestudie is uitgevoerd waaraan 16 sbo-scholen, 32 leerkrachten en 64 leerlingen hun medewerking hebben verleend. Belangrijk is hierbij op te merken dat het alleen scholen betrof uit het selectief-adaptieve en het adaptieve cluster van scholen; de niet-adaptieve sbo-scholen zijn niet in de dieptestudie betrokken. In het diepteonderzoek bleken vooral verschillen in de mate waarin men met minimumdoelen werkt, in het streven om zwakke leerlingen bij een groepje te houden en in het stellen van een tijdslimiet. Verschillen tussen scholen in de diepte-studie lagen vooral op de balans tussen pedagogische doelen en onderwijskundige doelen. Bij alle scholen wordt heel veel belang gehecht aan de pedagogische aspecten van (adaptief) onderwijs, een deel van de scholen koppelt dit ook expliciet aan het didactisch en onderwijskundig handelen. Verschillen tussen scholen en tussen leerkrachten concentreren zich daarnaast in de toepassing van signaleren, diagnostiseren, het gebruik en de kwaliteit van Adaptief onderwijs in scholen voor speciaal basisonderwijs handelingsplannen en de mate waarin die geëvalueerd worden. Gemeenschappelijk schoolkenmerk was de duidelijke organisatie van (adaptief) onderwijs met in veel gevallen groepsoverstijgende niveaugroepen of het hanteren van een expliciet differentiatie- of instructiemodel. Bij twee leerkrachten per sbo-school zijn tweemaal observaties uitgevoerd met een focus op de kwaliteit van de instructie en zijn tevens twee geselecteerde leerlingen per groep geobserveerd: een leerling met leer- en een leerling met gedragsproblemen. Er bleek sprake van een positieve samenhang tussen instructiekwaliteit en toepassing van de diagnostische cyclus: sbo-leerkrachten die een kwalitatief goede instructie gaven waren ook de leerkrachten die de diagnostische cyclus goed toepassen in hun onderwijs. Verder valt op dat een leerkracht die hoog scoort op de ‘kwaliteit van de instructie’ relatief meer tijd besteedt aan de fase ‘presentatie van de leerstof’.

Observaties van sbo-leerlingen en hun vooruitgang
Gemiddeld blijken de geselecteerde sbo-leerlingen iets minder dan 80% van de tijd taakgericht bezig te zijn. Ruim de helft van de tijd is de leerling bezig met begeleide inoefening, 20% wordt besteed aan presentatie van de leerstof en 13% is faseoverstijgend. De helft van de tijd besteedt de leerling in een begeleide setting, waarvan het grootste deel (ongeveer 40%) in klassikale instructie. De leerkracht initieert vooral interacties tijdens de fase ‘presentatie van de leerstof’. Niet taakgerichte leerlingen zijn meer betrokken bij interacties met medeleerlingen. Taakgerichte leerlingen worden meer geprezen door de leerkracht. Er zijn nauwelijks verschillen tussen leerlingen met een gedragsprobleem en leerlingen met een leerprobleem en ook het cluster waar een school in is ingedeeld (selectief-adaptief of adaptief) hangt niet samen met de uitkomsten van de observaties. Alle informatie over het onderwijs aan een leerling en de resultaten van die leerling zijn gebundeld in één leerlingdossier. Experts hebben vervolgens beoordeeld in hoeverre het onderwijs dat deze leerlingen genoten hebben adaptief genoemd kan worden en of de leerling met de gevolgde aanpak vooruit is gegaan. Het expertoordeel over de vooruitgang van de leerling wijkt voor de twee typen van leerlingen (leerprobleem versus gedragsprobleem) nauwelijks van elkaar af. De gekozen aanpak wordt gemiddeld als redelijk tot goed beoordeeld. Wel zijn er volgens de experts verschillen te zien tussen het onderwijs aan leerlingen op scholen van cluster 1 (selectief-adaptief) en cluster 2 (adaptief). Op de onderdelen signaleren, diagnostiseren, differentiatie en instructie wordt het onderwijs aan leerlingen op adaptieve scholen beter ingeschat dan het onderwijs op de selectief-adaptieve scholen. In het diepte-onderzoek, waaraan overigens geen niet-adaptieve scholen deelnamen, bleek dat het onderwijs aan leerlingen op adaptieve scholen positiever beoordeeld werd dan het onderwijs op de selectief adaptieve scholen. De vooruitgang die door de leerlingen werd geboekt werd echter in beide clusters gelijk beoordeeld. De experts zijn het meest positief over onderwijs waarin relatief veel begeleide tijd voorkomt. Er wordtdoor en met deze leerlingen ook meer geïnteracteerd dan met leerlingen aan wie het onderwijs volgens de experts minder adaptief is. Scholen waar leerlingen relatief veel zelfstandig werken werden minder goed beoordeeld. Een goed beoordeelde leerkracht scoort ook beter wat betreft de kwaliteit van de instructie (blijkens de observaties) en op het meer volledig toepassen van de diagnostische cyclus (blijkens de interviews).
Slotconclusie
We concluderen voorzichtig dat leerlingen op sbo-scholen die de diagnostische cyclus van adaptief onderwijs volledig dan wel in redelijke mate toepassen, beter af zijn dan leerlingen op sbo-scholen waar de diagnostische cyclus relatief weinig aandacht krijgt Een adaptieve sbo-leerkracht op een adaptieve sbo-school onderscheidt zich van de minder adaptieve door de manier van signaleren en diagnostiseren, door leerlingen gematigd zelfstandig te laten werken en relatief veel onder begeleiding, maar wel aangepast aan verschillen tussen leerlingen instructie te geven en de leerstof te laten verwerken. Positieve effecten op prestaties van leerlingen zijn aannemelijk op grond van de secundaire analyses, maar in het kleinschalige diepte-onderzoek nog niet direct en eenduidig in de praktijk zichtbaar. Echter, de wijze waarop het sociaal en cognitief functioneren van de leerlingen is bepaald was daarvoor mogelijk ook te beperkt. Nieuw onderzoek zou hierover uitsluitsel kunnen geven.

Beleidsimplicaties
Uit dit onderzoek komt naar voren dat leerlingen gemiddeld genomen zowel affectief als cognitief beter af zijn op scholen waar de diagnostische cyclus meer aandacht krijgt en derhalve gematigd adaptief tot adaptief zijn. Een gerichte aanpak van zwakke, nietadaptieve scholen lijkt nodig. Adaptief onderwijs staat of valt met de leerkracht en de steun die hij/zij vanuit de directie en het team krijgt. Onderzoek naar de omstandigheden, de mogelijkheden en factoren die sbo-scholen/leerkrachten nodig hebben om zich te ontwikkelen tot meer adaptieve scholen, lijkt van belang. Dergelijk onderzoek dient nadruk te leggen op de verbetering van specifieke leerkrachtcompetenties voor zorgleerlingen. Op bijna alle sbo-scholen worden vergaande vormen van differentiatie toegepast. Echter, men kiest vooral voor differentiatie van de instructie per niveau- of tempogroep. Dit is een mooi begin, maar daarmee zijn we er nog lang niet. Sbo-scholen moeten voldoen aan een aantal essentiële voorwaarden. Dit betekent dat er in de eerste plaats voor gezorgd moet worden dat er in het sbo meer aandacht wordt besteed aan samenhang in de leerlingenzorg en het goed in het oog houden van de doorgaande lijn. Er wordt op veel sbo-scholen nog teveel gewerkt met een zelfontwikkeld systeem voor leerlingenzorg dat bovendien vaak nog te veel leerling-volgend en te weinig ‘plangericht’ is. Hier ligt een stimulerende taak voor beleidsmakers.

Hierop aansluitend kan in de tweede plaats worden opgemerkt dat het toetsgebruik en de evaluatie op sbo-scholen nogal te wensen overlaat. De frequentie waarmee getoetst wordt wisselt en is zeker laag te noemen. Signalering en diagnose en het werken met groepsplannen dienen meer accent te krijgen in de monitoring van leerlingen. Het is  wenselijk dat beleidsmakers (nieuwe) passende toetsen voor sbo introduceren, aangepast op het lagere niveau van de sbo-leerlingen, maar wel genormeerd. Deze toetsen zouden vaker per jaar dienen te worden afgenomen, zodat er een beter zicht zal ontstaan op de vorderingen(proces) van sbo-leerlingen. Wanneer leerkrachten een beter Adaptief onderwijs in scholen voor speciaal basisonderwijs zicht hebben op het prestatieverloop en de ontwikkeling van kinderen, kunnen zij hier ook adequater op inspringen in hun onderwijs. Ten derde komt naar voren dat er op sbo-scholen veel gewerkt wordt met verouderde methoden. Voor het sbo zijn vaak geen speciale of aangepaste methoden aanwezig, wat als gevolg heeft dat sbo-leerkrachten deze ontoereikende methoden aanvullen met zelf samengestelde pakketten. Dit is in principe een mooi streven, maar dit brengt wel de doorgaande lijn in gevaar. Zelf samengestelde pakketten zijn moeilijk overdraagbaar aan andere leerkrachten. Voor de kwaliteit van het sbo is het essentieel dat er specifieke methoden voor het sbo op de markt komen, of dat er voor sbo-leerkrachten ten minste speciale handleidingen geschreven worden bij recente methoden, waarin precies staat beschreven wat de mogelijkheden zijn voor gebruik in het sbo.

Implicaties voor de praktijk
Een aandachtspunt voor mensen uit de onderwijspraktijk betreft de omgang met en aanpak van leerlingen met gedragsproblematiek. Scholen en leerkrachten geven aan veel last te hebben van deze leerlingen, maar uit dit onderzoek komt naar voren dat er vrij weinig concreet aan deze problematiek gedaan wordt. Onderzoek zou vaker veelbelovende praktijkvoorbeelden dienen aan te reiken waar ook sbo-scholen van kunnen leren (vgl. Hofman et al 2005). Tevens moet goed in het oog worden gehouden dat adaptief onderwijs niet impliceert dat het onderwijs individueel moet zijn. In dit onderzoek komt juist naar voren dat onderwijs waarin meer onder begeleiding gewerkt wordt, beter beoordeeld wordt dan onderwijs waar leerlingen meer individueel, zelfstandig moeten werken. Mogelijk dat meer dan nu het geval is vormen van coöperatief leren (onder bepaalde condities) in het sbo kunnen worden ingevoerd. Scholen en leerkrachten moeten zich er goed van bewust worden dat een samenhangende leerlingenzorg, veelvuldig signaleren en diagnostiseren, gedegen plannen van aanpak en frequente evaluatie daarvan positief zullen uitwerken op zowel de kinderen als op het onderwijs. Door te investeren in een goed leerlingvolgsysteem en onder andere te werken aan de verbetering van leerkrachtcompetenties (scholing), zal er kwalitatief beter onderwijs gegeven worden door de leerkrachten en zullen leerkrachten adequater kunnen inspelen op de behoeften van de leerlingen. Dit komt ten goede aan de ontwikkeling van de kinderen, maar ook de leerkrachten zullen zich competenter voelen en daardoor ook meer voldaan. Adaptief onderwijs vraagt redelijk veel organisatie en klassenmanagement. Om de taakbelasting van leerkrachten niet té groot te laten worden zodat het ten koste gaat van goed onderwijs, is het voor scholen raadzaam een weloverwogen afweging te maken betreffende de formatieverdeling. Meer handen in de klas kan adaptief onderwijs een goede impuls geven.

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Details van het onderzoek

  
NWO-projectnummer:  412-01-001
Titel onderzoeksproject:  Adaptief onderwijs op speciale scholen voor basisonderwijs
Looptijd:01-03-2002 tot 14-03-2005

Projectleider(s)

Naam Instelling E-mail
Prof. dr. B.P.M. Creemers Rijksuniversiteit Groningen b.p.m.creemers@rug.nl

Projectuitvoerder(s)

Naam Instelling E-mail
S. Doolaard Rijksuniversiteit Groningen s.doolaard@rug.nl
H. Guldemond Rijksuniversiteit Groningen  
R.H. Hofman Rijksuniversiteit Groningen r.h.hofman@rug.nl
M.C. Kooijman Rijksuniversiteit Groningen  

Publicatie(s)

Relevante links(s)

[Bron: Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO)]



Inschrijven nieuwsbrief

Inschrijven nieuwsbrief



Inschrijven nieuwsbrief

[extra-breed-algemeen-kolom2]



adaptief onderwijs
speciaal basisonderwijs

 

Mis geen bijdragen

Inschrijven nieuwsbrief

Volg wij-leren.nl

Volg ons op LinkedIn Volg ons op twitter Volg ons op facebook Volg ons op instagram Volg ons op pinterest