Prestaties en loopbanen van zorgleerlingen

Geplaatst op 1 juni 2016

Uit het onderzoek bleek dat de stabiliteit van het ‘label’ zorgleerling niet groot is. Bijna een kwart van de leerlingen is in de ene meting wel en in de andere niet als zorgleerling bestempeld. Een op de acht was zowel in COOL1 als in COOL2 zorgleerling. Veranderingen zijn er vooral in de middenbouw.

De huidige situatie van zorgleerlingen

In dit onderzoek (en het eerdere onderzoek rondom COOL Speciaal) komen verschillende aspecten naar voren die een beeld geven van de huidige situatie van zorgleerlingen in het primair onderwijs. In toekomstig onderzoek – na de invoering van Passend onderwijs – kan op deze aspecten worden nagegaan of er sprake is van veranderingen op die punten. We noemen hier kort de onderzochte aspecten.

Cognitieve prestaties, toetsscores in regulier basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en cluster 4 van het speciaal onderwijs. Bij cluster 3, 4 en SBO zijn ook inschattingen van leerkrachten bekend van het niveau van (cognitief) functioneren van leerlingen, in vergelijking met regulier basisonderwijs. Bij deze cognitieve prestaties scoren in regulier basisonderwijs de zorgleerlingen gemiddeld lager dan de niet-zorgleerlingen. Leerlingen in speciaal (basis) onderwijs halen gemiddeld nog weer lagere scores, bij cluster 4 echter wel hoger dan in SBO.

Sociaal-emotionele variabelen, gemeten bij leerlingen in groep 5 en 8 en in SBO en cluster 4: welbevinden met leerkracht en met medeleerlingen, zelfvertrouwen op school en taakmotivatie. Alle typen zorgleerlingen scoren hier gemiddeld lager dan de niet-zorgleerlingen uit regulier basisonderwijs. Leerlingen uit cluster 4 scoren steeds het laagst. Sociaal-emotionele variabelen, gemeten bij leerkrachten (via het leerlingprofiel, dat voor alle leerlingen is ingevuld): gedrag, werkhouding en relatie tussen leerkracht en leerling. Gedrag en werkhouding worden bij zorgleerlingen in het algemeen als minder goed beoordeeld, er is meer sprake van conflict en afhankelijkheid in de relatie leerkracht-leerling en er is minder sprake van nabijheid. Op de meeste van deze aspecten worden de leerlingen uit speciaal basisonderwijs en clusters 3 en 4 ook minder beoordeeld dan de zorgleerlingen in het regulier basisonderwijs.

Ontwikkeling door de tijd: bij zowel de sociaal-emotionele als de cognitieve ontwikkeling is nagegaan hoe deze verloopt tussen de eerste en tweede meting van COOL. Daarbij is nader onderzocht welke verschillen er op dit punt zijn tussen leerlingen die bij beide metingen steeds óf wel óf niet als zorgleerling worden gezien en leerlingen die van ‘label’ wisselen. Opvallend is dat leerlingen die pas bij de tweede meting als zorgleerling worden gezien bij de eerste meting al relatief lage scores behaalden, zowel sociaal-emotioneel als cognitief.

Onderwijsloopbanen: in het basisonderwijs is informatie verzameld over zittenblijven en verwijzing naar speciaal (basis)onderwijs; in het voortgezet onderwijs over instroomniveau, diplomering, verblijfsduur en drop-out. De zorgleerlingen uit regulier basisonderwijs hebben op al deze aspecten beduidend ongunstiger loopbanen dan de niet-zorgleerlingen.

Verschillen tussen scholen in de cognitieve resultaten die zij met hun zorgleerlingen behalen. Zowel in speciaal (basis)onderwijs als in het regulier basisonderwijs blijken op dit punt grote verschillen tussen scholen te bestaan. Na controle voor verschillen in leerlingeninstroom worden deze verschillen doorgaans wel kleiner, maar zij verdwijnen niet.

Verschillen tussen leerlingen zijn dus van belang ter verklaring van de behaalde toetsscores, maar tegelijk blijven er nog duidelijke verschillen tussen de scholen bestaan in de resultaten van hun zorgleerlingen. Dit geldt nog het sterkste voor de zorgleerlingen uit groep 2 van het regulier basisonderwijs.

Klassamenstelling: aandeel zorgleerlingen in de klas en gemiddelde zwaarte van hun problematiek. In het algemeen werd hier gevonden dat het aandeel zorgleerlingen geen negatieve invloed uitoefent op de cognitieve prestaties van zowel andere zorgleerlingen als de niet-zorgleerlingen, maar dat er wel een klein negatief effect is van zorgzwaarte op de toetsscores van niet-zorgleerlingen: hoe complexer en zwaarder de problematiek van de zorgleerlingen, des te lager de toetsscores van de niet-zorgleerlingen. Dit wijst er dus op dat het aandeel zorgleerlingen op zich geen groot probleem oplevert, maar de ernst en complexiteit van de problematiek van die leerlingen mogelijk wel.

De startsituatie van de nieuwe samenwerkingsverbanden

In het rapport wordt ook ingegaan op de startsituatie in de 77 nieuwe samenwerkingsverbanden voor primair onderwijs. Naast relevante kengetallen zijn daarbij ook kwaliteitsoordelen van de Inspectie van het onderwijs, die van belang zijn voor het onderwijs aan zorgleerlingen, aan de orde gekomen.
Er zijn aanzienlijke verschillen tussen de nieuwe samenwerkingsverbanden in omvang, het percentage leerlingen in het speciaal basisonderwijs en cluster 3 en 4 van het speciaal onderwijs en het percentage leerlingen met leerlinggebonden financiering. Het percentage leerlingen in speciaal basisonderwijs, cluster 3 en 4 samen varieert van 2,7 tot 6,6; het percentage lgf-leerlingen varieert van 0 tot 2.
De oordelen van de Inspectie van het onderwijs laten een ongunstig beeld zien bij de vraag of leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften zich ontwikkelen naar hun mogelijkheden. Bij bijna twee derde van de samenwerkingsverbanden
heeft minder dan een derde van de beoordeelde scholen op dit punt van de inspecteur een voldoende gekregen. De Inspectie oordeelt positiever over de mate waarin leraren de aangeboden leerinhouden afstemmen op de verschillen in ontwikkeling tussen leerlingen, de mate waarin de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen systematisch wordt gevolgd en geanalyseerd en de mate waarin de zorg planmatig wordt uitgevoerd.

Deze tekst is overgenomen uit de samenvatting van het eindrapport; zie bij Publicatie(s) hieronder.

Managementsamenvatting 

In dit rapport wordt, aansluitend op het inhoudelijke rapport van COOL Speciaal (Ledoux e.a., 2012b), verslag gedaan van een reeks secundaire analyses op bestaande onderzoeksdata met als doel een stand van zaken te geven rond de situatie van zorgleerlingen in het primair onderwijs in Nederland. Deze stand van zaken kan in de toekomst gebruikt worden om veranderingen na de invoering van Passend onderwijs tegen af te zetten. Het onderzoek is gefinancierd door NWO/BOPO (grant 413-11-010). 

Zorgleerlingen 

De analyses zijn uitgevoerd op gegevens die afkomstig zijn uit het COOL5-18 cohortonderzoek (Driessen e.a., 2009, 2012) in het regulier basisonderwijs en uit het ‘parallelle’ onderzoek COOL-Speciaal, in speciaal basisonderwijs en bij clusters 3 en 4 van het speciaal onderwijs (Ledoux e.a., 2012a).
In deze onderzoekingen is de leerkrachten gevraagd het zogenaamde Zorgprofiel in te vullen. Bij COOL-Speciaal had dat verzoek betrekking op alle leerlingen in het onderzoek. Bij het regulier basisonderwijs hoefde het zorgprofiel alleen ingevuld te worden voor leerlingen die als zorgleerlingen werden beschouwd. Daarbij werd de volgende omschrijving gegeven: een zorgleerling is een leerling
- voor wie een individueel handelingsplan bestaat, en/of
- voor wie een specifieke aanpak of extra hulp nodig is, en/of
- die een specifiek probleem of beperking heeft

Via invullen van het zorgprofiel hebben de leerkrachten uit het regulier basisonderwijs aangegeven dat zij ongeveer 23% van hun leerlingen als zorgleerling beschouwen.

In het zorgprofiel werden 38 mogelijke beperkingen genoemd, waarvan de leerkracht kon aangeven of de leerling die beperking in lichte, behoorlijke of ernstige mate had. Deze zijn vervolgens geclusterd tot een tiental typen problemen (zie Hoofdstuk 2 van dit rapport), namelijk: externaliserend probleemgedrag; internaliserend probleemgedrag; problematische werkhouding; communicatieproblemen; verstandelijke beperking en/of vertraagde ontwikkeling; leerachterstand; lichamelijke beperking; dyslexie; autisme of verwante stoornis; hoogbegaafdheid. De meest genoemde problemen in het basisonderwijs zijn leerachterstand, een problematische werkhouding en internaliserende (sociaalemotionele) problematiek.

Bij negen van de tien zorgleerlingen is geen sprake van enkelvoudige problematiek. Er blijkt een veelheid aan combinaties van problemen voor te komen. Het is gelukt om ook voor zulke combinaties van problemen nog een zinvolle typologie te maken (zie Ledoux e.a., 2012b). Het werken daarmee in analyses blijkt echter lastig, omdat het aantal leerlingen per combinatie al gauw te klein wordt voor bijvoorbeeld vergelijkingen tussen schoolsoorten.

Een complicerend element is dat het niet alleen gaat om welke problemen een leerling heeft, maar ook in welke mate dat het geval is, volgens de indeling licht-behoorlijk-ernstig. Voor de afzonderlijke typen problemen hebben we daarvoor een goede maat kunnen construeren. De resultaten daarvan laten zien dat voor vrijwel elk type probleem het regulier basisonderwijs te maken heeft met lichtere problemen dan het SBO en het SO en dat binnen het SBO en het SO de zwaarste problemen gerapporteerd worden in cluster 3, daarna in cluster 4 en daarna in het SBO.

De ernst van de problemen ook vaststellen voor combinaties van problemen bleek echter niet doenlijk; het knelpunt van te kleine subgroepen doet zich daarbij namelijk versterkt voor. Als alternatief zijn daarom ook analyses uitgevoerd met een variabele zorgzwaarte. In deze zorgzwaarte wordt niet meer gekeken naar de specifieke problematiek van een leerling, maar wordt het aantal problemen geteld en elk van die problemen gewogen naar de mate waarin de leerling er mee te maken heeft. De zorgzwaarte neemt dus toe met het aantal problemen én met de ernst van elk van deze problemen afzonderlijk.

Naast deze beoordeling van leerkrachten of en in welke mate de leerling een zorgleerling is, wordt in diverse analyses ook gebruik gemaakt van ‘smallere’ definities, zoals de vraag of de leerling in aanmerking komt voor leerlinggebonden financiering, of deze ambulante ondersteuning krijgt, of er een procedure tot verwijzing naar speciaal (basis)onderwijs loopt en of er een beschikking voor LWOO of praktijkonderwijs is afgegeven.

Uit het onderzoek bleek dat de stabiliteit van het ‘label’ zorgleerling niet groot is. Bijna een kwart van de leerlingen is in de ene meting wel en in de andere niet als zorgleerling bestempeld. Een op de acht was zowel in COOL1 als in COOL2 zorgleerling. Veranderingen zijn er vooral in de middenbouw. 

De huidige situatie van zorgleerlingen 

In dit onderzoek (en het eerdere onderzoek rondom COOL Speciaal) komen verschillende aspecten naar voren die een beeld geven van de huidige situatie van zorgleerlingen in het primair onderwijs. In toekomstig onderzoek – na de invoering van Passend onderwijs – kan op deze aspecten worden nagegaan of er sprake is van veranderingen op die punten. We noemen hier kort de onderzochte aspecten.

Cognitieve prestaties: toetsscores in regulier basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en cluster 4 van het speciaal onderwijs. Bij cluster 3, 4 en SBO zijn ook inschattingen van leerkrachten bekend van het niveau van (cognitief) functioneren van leerlingen, in vergelijking met regulier basisonderwijs. Bij deze cognitieve prestaties scoren in regulier basisonderwijs de zorgleerlingen gemiddeld lager dan de niet-zorgleerlingen. Leerlingen in speciaal (basis) onderwijs halen gemiddeld nog weer lagere scores, bij cluster 4 echter wel hoger dan in SBO.

Sociaal-emotionele variabelen, gemeten bij leerlingen in groep 5 en 8 en in SBO en cluster 4: welbevinden met leerkracht en met medeleerlingen, zelfvertrouwen op school en taakmotivatie. Alle typen zorgleerlingen scoren hier gemiddeld lager dan de niet-zorgleerlingen uit regulier basisonderwijs. Leerlingen uit cluster 4 scoren steeds het laagst.

Sociaal-emotionele variabelen, gemeten bij leerkrachten (via het leerlingprofiel, dat voor alle leerlingen is ingevuld): gedrag, werkhouding en relatie tussen 4 leerkracht en leerling. Gedrag en werkhouding worden bij zorgleerlingen in het algemeen als minder goed beoordeeld, er is meer sprake van conflict en afhankelijkheid in de relatie leerkracht-leerling en er is minder sprake van nabijheid. Op de meeste van deze aspecten worden de leerlingen uit speciaal basisonderwijs en clusters 3 en 4 ook minder beoordeeld dan de zorgleerlingen in het regulier basisonderwijs.

Ontwikkeling door de tijd: bij zowel de sociaal-emotionele als de cognitieve ontwikkeling is nagegaan hoe deze verloopt tussen de eerste en tweede meting van COOL. Daarbij is nader onderzocht welke verschillen er op dit punt zijn tussen leerlingen die bij beide metingen steeds óf wel óf niet als zorgleerling worden gezien en leerlingen die van ‘label’ wisselen. Opvallend is dat leerlingen die pas bij de tweede meting als zorgleerling worden gezien bij de eerste meting al relatief lage scores behaalden, zowel sociaal-emotioneel als cognitief.

Onderwijsloopbanen: in het basisonderwijs is informatie verzameld over zittenblijven en verwijzing naar speciaal (basis)onderwijs; in het voortgezet onderwijs over instroomniveau, diplomering, verblijfsduur en drop-out. De zorgleerlingen uit regulier basisonderwijs hebben op al deze aspecten beduidend ongunstiger loopbanen dan de niet-zorgleerlingen.

Verschillen tussen scholen in de cognitieve resultaten die zij met hun zorgleerlingen behalen. Zowel in speciaal (basis)onderwijs als in het regulier basisonderwijs blijken op dit punt grote verschillen tussen scholen te bestaan. Na controle voor verschillen in leerlingeninstroom worden deze verschillen doorgaans wel kleiner, maar zij verdwijnen niet. Verschillen tussen leerlingen zijn dus van belang ter verklaring van de behaalde toetsscores, maar tegelijk blijven er nog duidelijke verschillen tussen de scholen bestaan in de resultaten van hun zorgleerlingen. Dit geldt nog het sterkste voor de zorgleerlingen uit groep 2 van het regulier basisonderwijs.

Klassamenstelling: aandeel zorgleerlingen in de klas en gemiddelde zwaarte van hun problematiek. In het algemeen werd hier gevonden dat het aandeel zorgleerlingen geen negatieve invloed uitoefent op de cognitieve prestaties van zowel andere zorgleerlingen als de niet-zorgleerlingen, maar dat er wel een klein negatief effect is van zorgzwaarte op de toetsscores van niet- zorgleerlingen: hoe complexer en zwaarder de problematiek van de zorgleerlingen, des te lager de toetsscores van de niet-zorgleerlingen. Dit wijst er dus op dat het aandeel zorgleerlingen op zich geen groot probleem oplevert, maar de ernst en complexiteit van de problematiek van die leerlingen mogelijk wel. 

De startsituatie van de nieuwe samenwerkingsverbanden 

In het rapport wordt ook ingegaan op de startsituatie in de 77 nieuwe samenwerkingsverbanden voor primair onderwijs. Naast relevante kengetallen zijn daarbij ook kwaliteitsoordelen van de Inspectie van het onderwijs, die van belang zijn voor het onderwijs aan zorgleerlingen, aan de orde gekomen.

Er zijn aanzienlijke verschillen tussen de nieuwe samenwerkingsverbanden in omvang, het percentage leerlingen in het speciaal basisonderwijs en cluster 3 en 4 van het speciaal onderwijs en het percentage leerlingen met leerlinggebonden financiering. Het percentage leerlingen in speciaal basisonderwijs, cluster 3 en 4 samen varieert van 2,7 tot 6,6; het percentage lgf-leerlingen varieert van 0 tot 2.

De oordelen van de Inspectie van het onderwijs laten een ongunstig beeld zien bij de vraag of leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften zich ontwikkelen naar hun mogelijkheden. Bij bijna twee derde van de samenwerkingsverbanden heeft minder dan een derde van de beoordeelde scholen op dit punt van de inspecteur een voldoende gekregen. De Inspectie oordeelt positiever over de mate waarin leraren de aangeboden leerinhouden afstemmen op de verschillen in ontwikkeling tussen leerlingen, de mate waarin de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen systematisch wordt gevolgd en geanalyseerd en de mate waarin de zorg planmatig wordt uitgevoerd. 

Raadpleging experts 

Enkele uitkomsten van het onderzoek en mogelijke beleidsimplicaties daarvan zijn tenslotte begin 2013 voorgelegd aan een panel van deskundigen. De resultaten daarvan zijn verwerkt in het afsluitende discussiehoofdstuk van dit rapport. 

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Details van het onderzoek

  
NWO-projectnummer:  413-11-010
Titel onderzoeksproject:  Prestaties en loopbanen van zorgleerlingen in Nederland. Secundaire analyses op COOL-data ten behoeve van evaluatie Passend onderwijs.
Looptijd:01-05-2012 tot 03-10-2013

Projectleider(s)

Naam Instelling E-mail
Drs. G. Ledoux Universiteit van Amsterdam G.Ledoux@uva.nl

Projectuitvoerder(s)

Naam Instelling E-mail
Dr. J. Roeleveld Universiteit van Amsterdam J.Roeleveld@uva.nl
Dr. E.F.L. Smeets Radboud Universiteit Nijmegen e.smeets@its.ru.nl

Publicatie(s)

Relevante links(s)

[Bron: Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO)]

Wij-leren.nl Academie

Inschrijven nieuwsbrief

Inschrijven nieuwsbrief



Inschrijven nieuwsbrief

Gerelateerd

Hoe zorgen we er in Nederland voor dat iedereen kan meedoen?
Hoe zorgen we er in Nederland voor dat iedereen kan meedoen?
redactie
Leerlingenzorg in een video van één minuut uitgelegd
Leerlingenzorg in een video van één minuut uitgelegd
redactie
[extra-breed-algemeen-kolom2]



cito-score
leerlingenzorg

 

Mis geen bijdragen

Inschrijven nieuwsbrief

Volg wij-leren.nl

Volg ons op LinkedIn Volg ons op twitter Volg ons op facebook Volg ons op instagram Volg ons op pinterest