Heeft meer aandacht voor ondernemerschapsvaardigheden in mbo-opleidingen effect?

Geplaatst op 16 februari 2017

Samenvatting

Ondernemerschapsonderwijs draagt bij aan het zelfvertrouwen van studenten, het benutten van kansen, oplossingsgerichtheid en doorzettingsvermogen. Ook geeft het studenten meer mogelijkheden op de arbeidsmarkt. De belangrijkste competenties in het onderwijs voor ondernemerschap zijn specifieke sleutelvaardigheden voor een ondernemer (zoals creativiteit, bereidheid risico te nemen, zelfvertrouwen), de ondernemer als manager en de ondernemer als ondernemer.

Bij ondernemerschap gaat het om ondernemendheid en om het werken als ondernemer. Specifiek op ondernemerschap en ondernemendheid gericht landelijk overheidsbeleid van 2005 tot 2012 hebben bijgedragen aan succesvolle inbedding in alle sectoren van het onderwijs. Sinds 2012 zijn er stimuleringsmaatregelen die meer indirect op ondernemerschap zijn gericht. Effectieve ondernemerschapsprogramma’s hebben kenmerken als contextrijk, activerend, projectmatig en interdisciplinair samenwerkend. Specifiek gekwalificeerde docenten geven lessen in een doorlopende leerlijn, binnen een samenhangend programma door de onderwijsniveaus heen, waarin de verschillende competenties geïntegreerd zijn.

Verankerd

In het onderwijs over ondernemerschap zijn drie groepen competenties belangrijk: specifieke sleutelvaardigheden voor een ondernemer, de ondernemer als manager en de ondernemer als ondernemer. Studenten worden opgeleid om proactief te zijn, initiatief te nemen, kansen te zien, risico te nemen en creatieve ideeën om te zetten in actie. Ondernemerschap is de sleutelcompetentie voor persoonlijke ontwikkeling, actief burgerschap, sociale inclusie en loopbaankansen op de arbeidsmarkt. In 2012 had in het mbo meer dan tachtig procent van de instellingen ondernemerschap verankerd in het curriculum.

Ondernemerschapsprojecten die studenten in contact brengen met de buitenwereld in het algemeen en het bedrijfsleven in het bijzonder dragen bij aan ondernemerschap. Dat geldt ook voor activerende vormen van leren en leervormen waarbij leerlingen eigen initiatief en verantwoordelijkheidsbesef ontwikkelen, projectmatig werken en samenwerken met anderen. Samengevat onder de noemer learning by doing.

Ondernemerschapsonderwijs is onderscheidend in de zin dat het een uitdagend, ervaringsgericht, zelfsturend, contextrijk, wereldgericht, multidisciplinair en risicovol karakter heeft. Indicatoren voor effectief ondernemerschapsonderwijs in het beroepsonderwijs zijn onder meer:

  • een goede balans tussen theorie en praktijk (handelingsgericht, gebaseerd op ervaring, actieve betrokkenheid en eigen verantwoordelijk van studenten)
  • aansluiting bij de leeromgeving en de opleidingsrichting
  • actieve betrokkenheid van bedrijven, ervaren zakenlieden en jonge ondernemers
  • confrontatie met real life-werksituaties, gekwalificeerde docenten met ervaring in het bedrijfsleven
  • uitwisselen met andere studenten van andere opleidingen.

Leerlingen in het voortgezet onderwijs die deelnemen aan ondernemerschapsonderwijs staan positiever tegenover ondernemen dan jongeren die hier niet aan deelnemen. Kennis en vaardigheden op jonge leeftijd hebben zowel op de korte termijn als op de langere termijn effecten. Ondernemerschapsonderwijs op de basisschool leidt tot positieve effecten op de korte termijn. Bij de aan het lesprogramma deelnemende leerlingen namen het zelfvertrouwen, prestatiegerichtheid, risicobereidheid, analytisch vermogen, doorzettingsvermogen, pro-activiteit en creativiteit duidelijk toe.

Wat betreft de langetermijneffecten, veel oud-deelnemers uit mbo en hbo geven aan dat het programma ze sterker heeft gemaakt in de persoon die ze vandaag de dag zijn. Deelnemers vinden sneller een baan, zijn minder vaak werkeloos, komen vaker in managementfuncties terecht, zijn initiatiefrijker en starten vaker een eigen bedrijf. Europees onderzoek laat zien dat leerlingen en studenten die ondernemerschapsonderwijs hebben genoten grotere kansen op een baan hebben, vaker bedrijven starten en een grotere slagingskans als ondernemer hebben. Echter, een directe relatie tussen onderwijskenmerken en resultaten bij leerlingen en studenten is lastig echt hard aan te tonen; gericht ontwerp- en effectonderzoek hiernaar ontbreekt.

Uitgebreide beantwoording

Opgesteld door: kennismakelaars Niek van den Berg en Femke Timmermans
Vraagsteller: Medewerker Ministerie van OCW

Vraag

Welke inzichten uit onderzoek zijn beschikbaar over de volgende vraag:

In welke mate en hoe draagt aandacht voor ondernemerschapsskills in mbo-opleidingen in Nederland bij aan het ontwikkelen van deze skills en aan het arbeidsmarktsucces van mbo-studenten?

Deelvragen:

  • Welke aandacht besteden mbo-opleidingen in Nederland aan ondernemerschapsskills?
  • Welke ondernemerschapsskills ontwikkelen mbo-studenten in hun opleiding?
  • Welke vormen van aandacht voor ondernemersschapsskills in mbo-opleidingen dragen bij aan het ontwikkelen van ondernemerschapsskills van (verschillende categorieën) mbo-studenten?
  • Wat dragen ondernemerschapsskills (vergeleken met andere skills) bij aan het succes van mbo-studenten op de arbeidsmarkt?

Kort antwoord

Bij ondernemerschap gaat het zowel om ondernemendheid als om het werken als ondernemer. Specifiek op ondernemerschap/ondernemendheid gericht landelijk overheidsbeleid bleek tot succesvolle inbedding in het onderwijs te hebben geleid, waaronder in het mbo. Sinds 2012 zijn er nog stimuleringsmaatregelen die meer indirect op ondernemerschap zijn gericht. Ondernemerschap heeft al met al nog steeds nadrukkelijk aandacht in het mbo. Een actueel overzicht van wat er in het kader van CIV’s, RIF-projecten, ondernemersopleidingen en keuzedelen bij elkaar in het mbo momenteel aan aandacht is voor ondernemerschap, laat staan welke kwaliteit en effecten die aandacht heeft, is echter niet beschikbaar. Sinds de peilingen uit 2012 is hier geen integraal onderzoek meer naar gedaan.

Aannemelijk is dat programma’s die effectief zijn, kenmerken hebben als contextrijk, activerend, projectmatig, interdisciplinair samenwerkend, met aandacht voor vakkennis, met specifiek gekwalificeerde docenten en in een doorlopende leerlijn in een samenhangend programma door de onderwijsniveaus heen en waarin de verschillende competenties geïntegreerd zijn. Er is echter geen actueel empirisch onderzoek naar de feitelijke kenmerken van ondernemerschapsonderwijs in het mbo.
Verschillende studies (met name in andere sectoren dan het mbo) laten zien dat ondernemerschapsonderwijs bijdraagt aan zelfvertrouwen, het benutten van kansen, oplossingsgerichtheid en doorzettingsvermogen. Ook draagt het bij aan kansen op de arbeidsmarkt, zo blijkt uit studies in diverse sectoren, waaronder het mbo. Een directe relatie tussen onderwijskenmerken en resultaten bij leerlingen en studenten is echter lastig echt hard aan te tonen; gericht ontwerp- en effectonderzoek hiernaar ontbreekt.

Toelichting antwoord

1.    Aandacht voor ondernemerschap en ondernemendheid in het mbo in Nederland

Bij aandacht voor ondernemerschap in het Nederlandse onderwijs gaat het doorgaans om een brede definitie van ondernemerschap: niet alleen het starten van een eigen bedrijf (ondernemerschap in smalle zin), maar ook ondernemendheid, waarbij gedoeld wordt op zaken als pro-activiteit, eigen initiatief nemen, kansen zien, risico nemen, creatieve ideeën omzetten in actie (zie onder meer European Commission/EACEA/Eurydice, 2016, p.173). Met deze elementen is het concept ondernemendheid overigens nauw verwant aan het concept persoonlijk initiatief zoals uitgewerkt door Fay en Frese (2001). Ook is er een relatie met de zogeheten 21e eeuwse vaardigheden, voor het mbo wordt ondernemerschap expliciet als één van die vaardigheden benoemd (zie bijvoorbeeld Rommelaar & Breed, 2015, p.6-7; Christoffels & Baay, 2016). Ondernemerschap (breed) wordt gezien als sleutelcompetentie voor persoonlijke ontwikkeling, actief burgerschap, sociale inclusie en loopbaankansen op de arbeidsmarkt. Het is daarom een competentie waarvoor in alle educatieve contexten aandacht nodig is (European Commission/EACEA/Eurydice, 2016, p.173; Onderwijsraad, 2013; Bussemaker, 2014; Christoffels & Baay, 2016; MBO-raad, 2016).

Van 2005 tot 2012 zijn ondernemerschapsonderwijs en een ondernemende houding en gedrag van leerlingen en studenten in alle onderwijssectoren in Nederland gestimuleerd via subsidieprogramma’s. Aanvankelijk liep dit via het partnerschap Leren Ondernemen, vanaf 2008 via het Actieprogramma Onderwijs en Ondernemen (Bal et al., 2007; Van Esch, Petit & Smulders, 2014). Binnen zeven actielijnen en met een subsidie van ongeveer 56 miljoen euro is een breed scala aan activiteiten ontplooid, in alle onderwijssectoren.

De inspanningen hadden positieve resultaten, zo is bijvoorbeeld geconstateerd dat in 2012 in het mbo meer dan 80% van de mbo-instellingen ondernemerschap heeft verankerd in het curriculum.  Het is onderdeel van het onderwijsprogramma, en ook worden ondernemerschapscompetenties getoetst (Van der Aa, Van Geel & Van Nuland, 2012). Daarbij wordt geconstateerd dat er qua verankering in de curricula van het mbo weinig winst meer lijkt te boeken. Genoemde auteurs beschrijven een aantal good practices van aandacht voor ondernemerschap in het mbo. Studentbedrijven en bedrijfsopdrachten waarin/waaraan al dan niet in multidisciplinaire en multilevel teams wordt samengewerkt, professionalisering van docenten en het inrichten van een ondernemersloket met inzet van – externe – expertise op ondernemerschap, zijn aspecten die hierbij aan bod komen (Van der Aa et al., 2012; zie ook Onstenk, 2013 en Van Esch et al., 2014).

De in 2012 geconstateerde inbedding in het onderwijs (in alle sectoren) leidde tot het stopzetten van specifiek op ondernemerschap/ondernemendheid gericht landelijk overheidsbeleid. Wel is er momenteel overheidsbemoeienis met de link tussen ondernemerschap en het topsectorenbeleid, waar Centres of Expertise (CoE’s, met het hbo) en Centra voor Innovatief Vakmanschap (CIV’s, met het mbo) concrete verschijningsvormen zijn. In deze CoE’s en CIV’s werken partners samen aan onderwijsvernieuwing, innovatieopdrachten en Leven-Lang-Leren programma’s, om zo bij te dragen aan een goede aansluiting van studenten, docenten en ondernemers op de arbeidsmarkt, en aan het innovatievermogen en de kenniseconomie (zie http://www.publiekprivaatsamenwerken.nl).

Wat betreft het mbo is - binnen een bredere beleidslijn - ondernemerschap ook een van de aandachtspunten in de aan de CIV’s verwante samenwerkingsprojecten tussen mbo en bedrijfsleven die via het Regionaal InvesteringsFonds MBO (RIF MBO) worden gesubsidieerd (zie http://www.investeringsfondsmbo.nl/). Meer specifieke, gerichte aandacht voor ondernemerschap in het mbo is belegd bij de mbo-sector zelf. Dit kan enerzijds vorm krijgen via de zogeheten Certificeerbare Eenheden Ondernemerschap, die momenteel binnen de Herziene KwalificatieStructuur (HKS) worden opgevolgd door de keuzedelen Ondernemend gedrag en Oriëntatie op ondernemerschap. Anderzijds kan het gaan om een volwaardige opleiding zoals bijvoorbeeld de opleiding Ondernemer detailhandel of Ondernemend Artiest, of een (nog te ontwikkelen) kopopleiding (Jong Ondernemen, 2016; MBO Raad, 2016). Stichting Jong Ondernemen is al ruim 15 jaar een van de trekkers van ondernemerschapsprogramma’s (waaronder miniondernemingen) in het onderwijs, waarvan een aantal mbo-scholen gebruik van maakt (Jong Ondernemen, 2016; zie ook https://www.jongondernemen.nl/).

Ondernemerschap heeft dus nog steeds nadrukkelijk aandacht in het mbo. Een actueel overzicht van wat er in het kader van CIV’s, RIF-projecten, ondernemersopleidingen en keuzedelen bij elkaar in het mbo momenteel aan aandacht is voor ondernemerschap, laat staan welke kwaliteit en effecten die aandacht heeft, is echter niet beschikbaar. Sinds de peilingen uit 2012 is hier geen integraal onderzoek meer naar gedaan.

2.    Ondernemerschap en ondernemendheid van mbo-studenten in Nederland

Uit het genoemde onderzoek van Van der Aa et al. (2012) blijkt dat ondernemerschap goed verankerd is in het mbo. Er lijkt zelfs wat sprake van een afvlakking of daling, wat een aanwijzing is voor een plafondeffect. De aandacht voor ondernemerschapsonderwijs werkte indertijd nog wel verder door bij studenten: tussen 2007 en 2012 is het aantal mbo-studenten dat zich ondernemer voelt gegroeid, komen meer studenten in aanraking met ondernemerschap gerelateerde vakken of projecten en zijn er meer studenten bij wie ondernemerschap deel uit maakt van hun beroepswens (Van der Aa et al., 2012).

Op basis van het voorgaande is aannemelijk is dat de meer of minder expliciete aandacht voor ondernemerschap in het kader van de hiervoor genoemde CIV’s, RIF-projecten, ondernemersopleidingen en keuzedelen, bijdraagt aan ondernemerschapsskills van mbo studenten. Actueel onderzoek naar deze skills anno 2017 ontbreekt echter.
In de volgende twee paragrafen gaan we nader in op (wenselijke) kenmerken van ondernemerschapsonderwijs en effecten bij leerlingen en studenten op korte en langere termijn

3.    Effectieve aanpakken om in mbo-opleidingen bij te dragen aan ondernemerschapsskills

Kenmerken van effectief ondernemerschapsonderwijs

Onstenk (2003) onderscheidt op basis van (internationaal) literatuuronderzoek drie typen competenties van ondernemers: 1) specifieke sleutelvaardigheden (zoals creativiteit, bereidheid risico te nemen, zelfvertrouwen), 2) managementcompetenties (leiderschap, financieel management en planning, oog hebben voor de internationale context, alertheid voor veranderingen op de markt en technische ontwikkelingen) en 3) ondernemerschapscompetenties (geïntegreerd activiteiten uitvoeren en problemen oplossen). In onderwijs gericht op ondernemerschap wordt volgens Onstenk vaak de nadruk gelegd op de managementvaardigheden. Echter alle drie genoemde dimensies zijn belangrijk voor een succesvol ondernemerschap, de integratie ervan zou meer aandacht moeten krijgen (Onstenk, 2003).

Op basis van de literatuur (vooral beschrijvingen van onderwijskundige ontwerpen en ontwerpstudies) onderscheiden Bal et al. (2007) een aantal onderwijsmethodes om aan ondernemerschap bij te dragen. Ten eerste gaat het om ondernemerschapsprojecten die studenten in contact brengen met de buitenwereld in het algemeen en het bedrijfsleven in het bijzonder. Op de tweede plaats 'ondernemende' onderwijsvormen en ondernemende didactiek (in algemene vakken en vakoverstijgend). Het gaat dan om activerende vormen van leren en leervormen waarbij leerlingen eigen initiatief en verantwoordelijkheidsbesef ontwikkelen, ‘learning by doing’, projectmatig werken en samenwerken met anderen. Ten derde het overdragen van (vak)kennis over wat ondernemerschap inhoudt.

[Volgens gespreksdeelnemers van Rommelaar en Breed (2015, p.5) is ondernemerschapsonderwijs onderscheidend in de zin dat het een uitdagend, ervaringsgericht, zelfsturend, contextrijk, wereldgericht, multidisciplinair en risicovol karakter heeft. Zie ook de good practices van Van der Aa et al. (2012), Van Esch et al. (2014) en Onstenk (2003) zoals eerder beschreven. Van Esch et al. (2014) verwijzen ook naar een expertgroep van de EU die indicatoren voor effectief ondernemerschapsonderwijs in het beroepsonderwijs benoemden, waaronder een goede balans tussen theorie en praktijk (handelingsgericht, gebaseerd op ervaring, actieve betrokkenheid en eigen verantwoordelijk van studenten), aansluiting bij de leeromgeving en de opleidingsrichting, actieve betrokkenheid van bedrijven, ervaren zakenlieden en jonge ondernemers, confrontatie met real life werksituaties, gekwalificeerde docenten met ervaring in het bedrijfsleven, uitwisselen met andere studenten van andere opleidingen (European Commission, 2009, aangehaald in Van Esch et al., 2014, p.38-39). Hoewel volgens experts dergelijke onderwijskenmerken van belang zijn voor effectief ondernemerschapsonderwijs, zijn concrete effectstudies schaars en bovendien niet eenduidig positief.

Ieder onderwijsniveau zou een eigen gerichtheid moeten hebben. Volgens Bal et al. (2007) en Van Esch et al. (2014) zullen ondernemende kwaliteiten in het funderend onderwijs ontwikkeld moeten worden. Daarbij kan in het primair onderwijs de nadruk liggen op de ontwikkeling van ondernemende vaardigheden, terwijl in het voortgezet onderwijs duidelijk kan worden dat ondernemerschap een mogelijkheid is voor een beroepskeuze. Kennis van ondernemerschap en managementvaardigheden kunnen vooral in het mbo, hbo en wo aan bod komen (Bal et al., 2007). Ook Onstenk (2003) pleit voor een lijn van meer algemene aandacht naar een meer specifieke, uitgebreide ontwikkeling van ondernemende vaardigheden in hogere leerjaren. Zo’n model zou dan echter nog ontwikkeld moeten worden.

Daarnaast worden in verschillende rapportages de kwalificaties van docenten genoemd. Het is ook een van 7 de sporen in het Actieprogramma dat er tot 2012 was. In een oudere studie noemen 25 docenten in een vraaggesprek hun eigen gebrek aan kennis, houding en vaardigheden op dat vlak, naast de noodzakelijke voorwaarden die in hun school, of in het onderwijs in het algemeen, ontbreken (Onstenk, 2003). Ook recentere studies vragen aandacht voor de kwalificaties van docenten (European Commission, 2009, aangehaald in Van Esch et al., 2014).

Concluderend, in het onderwijs over ondernemerschap zijn drie groepen competenties belangrijk: sleutelvaardigheden voor een ondernemer, de ondernemer als manager en de ondernemer als ondernemer. Om succesvol te zijn moeten programma’s bovendien onder meer kenmerken hebben als contextrijk, activerend, projectmatig, interdisciplinair samenwerkend, met aandacht voor vakkennis, met specifiek gekwalificeerde docenten en in een doorlopende leerlijn in een samenhangend programma door de onderwijsniveaus heen en waarin de verschillende competenties geïntegreerd zijn. We merken op dat deze kenmerken vooral kenmerken zijn van goed onderwijs in het algemeen.

Effecten op de korte termijn

Aannemelijk is dat ondernemerschapsonderwijs met de hierboven beschreven kenmerken effectief is, al ontbreken omvattende gericht effectstudies van actueel ondernemerschapsonderwijs in relatie tot studieresultaten in het mbo in Nederland. Er zijn wel enkele studies in andere sectoren. Volgens Athayde (2009) staan jongeren die deelnemen aan ondernemerschapsonderwijs in het voortgezet onderwijs positiever tegenover ondernemen dan jongeren die hier niet aan deelnemen. Het onderzoek van Dohme (2015) naar het programma YES! (van Stichting Jong Ondernemen) in het voortgezet onderwijs wijst op positieve opbrengsten van ondernemerschapsonderwijs, maar volgens de auteur is onduidelijk in hoeverre deze opbrengsten exclusief zijn toe te schrijven aan het programma. Huber (2015) beargumenteert in haar proefschrift op basis van economisch onderzoek van Cunha en Heckman (2007) dat een investering in kennis en vaardigheden op jonge leeftijd zowel voor de korte termijn als voor de langere termijn (zie paragraaf 4) effecten heeft. In haar eigen onderzoek naar effecten van ondernemerschapsonderwijs in het primair onderwijs constateert ze positieve effecten op de korte termijn op de ondernemerschapsvaardigheden van de aan het lesprogramma deelnemende leerlingen. Zelfvertrouwen, prestatiegerichtheid, risicobereidheid, analytisch vermogen, doorzettingsvermogen, pro-activiteit en creativiteit namen significant toe. Dit is opmerkelijk aangezien eerder onderzoek in het voortgezet en hoger onderwijs, geen of soms zelfs negatieve effecten laat zien, aldus Huber (2015, p.122). Ook dit zou een aanwijzing kunnen zijn dat doorlopende leerlijnen vanuit het primair onderwijs van belang zijn.

Er is meer onderzoek dat de opbrengsten van ondernemerschapsonderwijs laat zien voor bijvoorbeeld zelfvertrouwen, het benutten van kansen, oplossingsgerichtheid en doorzettingsvermogen. Rommelaar en Breed (2015, p.9) geven hiervan een kort overzicht. Wilson, Kickul & Marlino (2007) noemen dat de onderwijsprogramma’s vooral het vertrouwen in eigen kunnen bij meisjes vergroten, ze kunnen werken als emancipatievehikel. Dit geldt volgens Van Esch et al. (2014, p.43-45) ook voor studenten met een niet-Nederlandse achtergrond.

Dekker & Veefkind (2012) merken op dat de positieve relatie tussen ondernemerschapsonderwijs en een ondernemende houding van jongeren en de keuze om ondernemer te worden én voor langere tijd te blijven, niet vast staat: experimentele studies hiernaar ontbreken volgens hen.

Wat betreft de effecten op de langere termijn, zijn er toch wel enige indicaties uit onderzoek; daarover gaat de volgende paragraaf.

4.    Ondernemerschapsskills en succes van mbo-studenten op de arbeidsmarkt

Dolmans (2016) onderzocht op verzoek van Stichting Jong Ondernemen de langetermijneffecten van de studentondernemingen die Jong Ondernemen ondersteunt. De onderzoeksresultaten zijn positief, ook wat betreft de kansen op de arbeidsmarkt. Veel oud-deelnemers uit mbo en hbo geven in de interviews aan dat het programma ze sterker heeft gemaakt in de persoon die ze vandaag de dag zijn. Uit een vergelijkende enquête onder deelnemers en niet-deelnemers komt naar voren dat deelnemers sneller een baan vinden, minder vaak werkeloos zijn, vaker in managementfuncties terecht komen, initiatiefrijker zijn en vaker een eigen bedrijf starten.

Europees onderzoek laat zien dat leerlingen en studenten die ondernemerschapsonderwijs hebben genoten grotere kansen op een baan hebben, vaker bedrijven starten en een grotere slagingskans als ondernemer hebben (European Commission, 2015). Een studie uitgevoerd in Zwitserland stelt dat programma’s in het mbo een positieve impact hebben op de ondernemende vaardigheden van studenten, zoals hun capaciteiten om ideeën voor een bedrijf te ontwikkelen, leiderschap, samenwerking, doorzettingsvermogen, probleemoplossend vermogen en het halen van deadlines (Volery et al., 2013, aangehaald in European Commission, 2015, p.57 en 102). Een onderzoek in Liechtenstein naar de impact van het ‘Junior Enterprise Company program’ op de competenties van de studenten (16-19 jaar) concludeert dat met name degenen die vrijwillig een leiderschapsrol op zich nemen, een grotere ontwikkeling lieten zien wat betreft vaardigheden en acties (Baldegger, Jochum-Gasser & Mueller, 2012, aangehaald in European Commission, 2015, p.64). Dit lijkt een aanwijzing dat een ondernemende houding een voedingsbodem is voor ondernemend gedrag.

Er is ook relevant onderzoek gedaan in andere sectoren dan het mbo. Charney & Libecap (2000) evalueerden een Business Programma aan de Universiteit van Arizona. Zij stellen dat ondernemerschapsprogramma’s een directe invloed hebben op de mate van risicobereidheid en de kans om later als ondernemer aan de slag te gaan. Huber (2015) beargumenteert in haar proefschrift op basis van economisch onderzoek van Cunha en Heckman (2007) dat een investering in kennis en vaardigheden op jonge leeftijd zowel voor de korte (zie paragraaf 3) als de langere termijn effecten heeft.

Samenvattend, onderzoek naar de impact van ondernemerschapsonderwijs in zowel het mbo als andere onderwijsniveaus, geeft indicaties dat dit onderwijs een positieve invloed heeft op de (persoonlijke) ontwikkeling van studenten en hun kansen op de arbeidsmarkt. Een directe relatie tussen onderwijskenmerken en resultaten bij leerlingen en studenten is echter lastig echt hard aan te tonen; gericht ontwerp- en effectonderzoek hiernaar ontbreekt.

Geraadpleegde bronnen

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Gerelateerd

E-learning module
Zo doe je een ontwikkelingsgerichte audit
Zo doe je een ontwikkelingsgerichte audit
Gratis korte module met downloads
Wij-leren.nl Academie 
Competenties
Competenties verwerven met en zonder instructie
Robert-jan Simons


Inschrijven nieuwsbrief

Inschrijven nieuwsbrief



Inschrijven nieuwsbrief

Onderwijskwaliteit in een video van één minuut uitgelegd
Onderwijskwaliteit in een video van één minuut uitgelegd
redactie
[extra-breed-algemeen-kolom2]



onderwijskwaliteit

 

Mis geen bijdragen

Inschrijven nieuwsbrief

Volg wij-leren.nl

Volg ons op LinkedIn Volg ons op twitter Volg ons op facebook Volg ons op instagram Volg ons op pinterest