Waaraan moet een succesvol traject gericht op de doorstroom mbo - hbo voldoen?
Geplaatst op 13 december 2016
Samenvatting
Een goede doorstroom van mbo-studenten naar het hbo is lastig te organiseren. De groep is divers en een breed scala aan student- en omgevingskenmerken kan invloed hebben op uitval. Interventies die een succesvolle doorstroom bevorderen, zijn onder andere proefstuderen, loopbaanbegeleiding en mentoring.
Jaarlijks valt ongeveer zeventien procent van de mbo-studenten uit tijdens of meteen na hun eerste jaar op het hbo. Ze vallen definitief uit, wat wil zeggen dat ze niet meer terugkeren in het hoger onderwijs. Mbo- en hbo-instellingen hebben, veelal in onderlinge samenwerking, initiatieven opgezet om uitval te voorkomen.
Bij uitval spelen zowel kenmerken van de student als van de opleiding een rol. Kenmerken als geslacht, leeftijd, familiale achtergrond, financiële problemen, behaalde cijfers in het voortgezet en in hoger onderwijs, sociale integratie en socio-psychologische elementen kunnen bijdragen aan de uitval van studenten. Tegelijkertijd hebben de verschillende kenmerken wisselende invloed op de uitval. De groep studenten is ook nog eens heel divers. Opvallend is dat mbo-studenten die stoppen en studenten die doorgaan nauwelijks van elkaar verschillen wat betreft studiekeuze, verwachtingen, prestaties en beleving.
Een veel gehoorde verklaring dat mbo-studenten inhoudelijk niet mee kunnen op het hbo, is niet bewezen. Wel is duidelijk dat studenten verschillen in de mate waarin ze zich thuis voelen op het hbo. Studenten die stoppen voelen zich, in vergelijking met studenten die doorstuderen, minder vaak thuis in de opleiding en instelling. Ze hebben ook minder aansluiting met de docenten en medestudenten. Verder kunnen kenmerken van de omgeving en de instelling een rol spelen. Zoals de regio waar een instelling staat, de kwaliteit van de instelling en de woonsituatie van de student. Tot slot speelt aansluitingsproblematiek een belangrijke rol in de minder gunstige studieloopbanen van mbo’ers.
Mogelijke interventies
Interventies die de doorstroom mbo-hbo effectief bevorderen zijn proefstuderen en de aanwezigheid van een studiekeuzecentrum. Voorlichting, studieloopbaanbegeleiding en mentoring dragen zowel bij aan de doorstroom naar het hbo als aan het voorkomen van uitval. Intakegesprekken lijken geen bijdrage te leveren. Voor onderwijsinstellingen blijkt het overigens niet eenvoudig een doorstroomtraject op te zetten: het valt niet mee elkaar te vinden. Ook is voor instellingen niet altijd duidelijk of en waarom de doorstroom niet goed verloopt.
Uitgebreide beantwoording
Opgesteld door: Femke Timmermans
Vraagsteller: Adviseur mbo-instelling
Vraag
Waar moet een succesvol traject gericht op de doorstroom mbo – hbo aan voldoen?
Kort antwoord
In diverse onderzoeken is geprobeerd een beter beeld te vormen van MBO-studenten die uitvallen in het HBO. Het blijkt moeilijk om algemene uitspraken te doen over de uitval van deze groep: de groep is divers en een breed scala aan student- en omgevingskenmerken kan invloed hebben op uitval. Wel kunnen op basis van de literatuur voorbeelden genoemd worden van interventies die succesvolle doorstroom bevorderen.
Uitval van MBO-studenten in het HBO
In het onlangs verschenen rapport van het SCP (2016) werd een relatie gelegd tussen de kans op uitval in het HBO en de vooropleiding van studenten. Respectievelijk 20% en 15% van de studenten in het HBO switcht of vertrekt na het eerste studiejaar. In samenhang daarmee nam het percentage studenten dat na vijf of acht jaar een diploma haalde af. Met name bij studenten met een MBO vooropleiding komt het stoppen met (en switchen van) de studie voor. Jaarlijks gaat het om ongeveer 17% van de MBO-studenten die tijdens of meteen na hun eerste jaar op het HBO uitvallen. Ze vallen definitief uit, wat wil zeggen dat ze niet meer terugkeren in het hoger onderwijs. MBO- en HBO instellingen hebben, veelal in onderlinge samenwerking, initiatieven opgezet om uitval te voorkomen (Sneyers & Witte, 2016).
Onderzoeken naar de uitval
In een recent rapport van Sneyers en Witte (2016) worden de resultaten van een uitgebreid internationaal literatuuronderzoek naar de uitval van MBO-studenten in het hoger onderwijs besproken. Hierin komen zowel student kenmerken als bewezen interventies om doorstroom te bevorderen én interventies om uitval te verminderen aan bod. Daarnaast publiceerde ECBO onlangs drie publicaties waarin de doorstroom en uitval van MBO-studenten belicht werd. Bij 14 MBO- en HBO instellingen werd geïnventariseerd welke trajecten lopen om de doorstroom MBO-HBO te verbeteren en hoe die trajecten eruitzien (Mulder, 2016a). Mulder (2016b) onderzocht ook in hoeverre MBO-studenten die uitvallen verschillen van studenten die wel hun studie vervolgen. Mulder & Cuppen (2016) tot slot analyseerden de studieloopbaan van studenten die tussen 2005 en 2015 zijn ingestroomd in het HBO.
Studentkenmerken
De onderzoeken van Sneyers & Witte (2016) en van Mulder & Cuppen (2016) laten zien dat bij uitval zowel kenmerken van de student als van de opleiding een rol spelen. Kenmerken als geslacht, leeftijd, familiale achtergrond, financiële problemen, behaalde cijfers in het voortgezet en in het hoger onderwijs, sociale integratie en socio-psychologische elementen kunnen bijdragen aan de uitval van studenten. Tegelijkertijd hebben de verschillende kenmerken wisselende invloed op de uitval. De groep studenten is ook nog eens heel divers. Mulder (2016b) concludeert na gesprekken met studenten over hun studieloopbaan dat MBO-studenten die stoppen nauwelijks verschillen van studenten die wel door gaan met hun studie wat betreft studiekeuze, verwachtingen, prestaties en beleving. Een veel gehoorde verklaring dat MBO-studenten inhoudelijk niet mee kunnen op het HBO kan met de resultaten van dit onderzoek niet bevestigd worden. Wel werd in het onderzoek duidelijk dat beide groepen studenten verschillen in de mate waarin ze zich thuis voelen op het HBO. Studenten die uiteindelijk stoppen voelen zich, in vergelijking met studenten die doorstuderen, minder vaak thuis in de opleiding en instelling. Ze hebben ook minder aansluiting met de docenten en medestudenten. Sneyers & Witte (2016) laten verder zien dat kenmerken van de omgeving en de instelling een rol kunnen spelen, zoals de regio waar een instelling staat, de kwaliteit van de instelling en de woonsituatie van de student.
Mogelijke interventies
Volgens het SCP (2016) speelt aansluitingsproblematiek een belangrijke rol in de minder gunstige studieloopbanen van MBO’ers. Interventies die effectief blijken om de doorstroom MBO-HBO te bevorderen zijn proefstuderen en de aanwezigheid van een studiekeuzecentrum. Voorlichting, studieloopbaanbegeleiding en mentoring dragen zowel bij aan de doorstroom naar het HBO als aan het voorkomen van uitval. Intakegesprekken lijken geen bijdrage te leveren (Sneyers & Witte, 2016). Voor onderwijsinstellingen blijkt het overigens niet eenvoudig een doorstroomtraject op te zetten: het valt niet mee elkaar te vinden. Ook is voor instellingen niet altijd duidelijk of en waarom de doorstroom niet goed verloopt (Mulder, 2016a).
Geraadpleegde bronnen
- Mulder, J. (2016a). Doorstroom mbo-hbo verbeteren: hoe doen scholen dat? Een inventarisatie bij veertien mbo- en hbo-instellingen. Den Bosch: ECBO.
- Mulder, J. (2016b). Doorstroom mbo - hbo: studenten aan het woord. Over studiekeuze, verwachtingen en beleving. Den Bosch: ECBO.
- Mulder, J. & Cuppen, J. (2016). Mbo-studenten die uitvallen op het hbo: wie zijn ze en waar vallen zij uit? Analyse van studentenstromen over periode 2005-2015. Den Bosch: ECBO.
- Sneyers, E. & Witte, K. de (2016). Doorstroom mbo-hbo en uitval in het hbo. Evidence-based aanbevelingen. Den Bosch: ECBO.
- SCP (2016). Wikken en wegen in het hoger onderwijs. Den Haag: SCP.
Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!
Gerelateerd

ANWB


oo.nl

















