De achterstand van autochtone doelgroepleerlingen

Geplaatst op 1 juni 2016

Uit dit onderzoek is gebleken dat naast de lagere cognitieve capaciteiten van de leerlingen vooral lage leerkrachtverwachtingen en weinig betrokkenheid van de ouders bij het onderwijs bijdragen aan het ontstaan en in stand houden van de achterstand. Dat biedt handvatten voor de aanpak van het probleem.

Scholen zouden bijvoorbeeld kunnen nagaan en bespreken of de verwachtingen van leraren over leerlingen erg worden beïnvloed door het beeld van het gezin, of onderwijsondersteunende activiteiten van ouders wel genoeg worden bevorderd, en of hun beeld van de ambities van de ouders wel klopt. Wat dat laatste betreft: uit de oudervragenlijst blijkt dat de wensen en verwachtingen van ouders van doelgroepleerlingen inderdaad lager zijn dan die van niet-doelgroepleerlingen, maar dat er toch geen sprake is van echt lage ambities: ruim 60 procent van de ouders van doelgroepleerlingen hoopt en verwacht dat hun kind een hoger opleidingsniveau afmaakt dan zijzelf hebben gedaan.

De scholen die aan dit onderzoek hebben meegewerkt, hebben zelf ook een aantal mogelijke oplossingen aangedragen. Veel scholen geven aan dat ze meer middelen nodig hebben om de achterstandsproblematiek goed aan te pakken. Er wordt gepleit voor andere criteria voor de gewichtenregeling; scholen zouden graag zien dat het maximale opleidingsniveau van de ouders wordt opgetrokken tot mbo 1, 2. Sommige scholen zeggen dat de gezinssituatie (bijvoorbeeld de gezinsproblematiek of het inkomen) ook mee zou moeten tellen.

Verder zou volgens de scholen meer geld voor buitenschoolse activiteiten (sport, muziek etc.) helpen om de achterstandsleerlingen in een cultureel rijkere omgeving op te laten groeien. Gratis VVE of de leerplicht verlagen naar 3 jaar zou volgens sommige scholen eveneens kunnen helpen. Hiermee wordt de achterstand vroegtijdig aangepakt en hoeven kinderen later minder in te halen. Deze scholen geven aan dat de aanpak van de woordenschat van het jonge kind belangrijk is en dat daar op ingezet moet worden.

Een aantal scholen zou ook geholpen zijn met meer hulp voor problemen in gezinnen, en met strategieën om ouders meer bij het onderwijs te betrekken. Ook een hoge(re) opleiding voor leerkrachten en/of peuterleidsters worden door scholen genoemd als mogelijkheden om de achterstandsproblematiek op een effectieve(re) manier aan te pakken.

Deze tekst is overgenomen uit de samenvatting van het eindrapport ‘De achterstand van autochtone doelgroepleerlingen'; zie bij Publicatie(s) hieronder.

Dit onderzoek is onderdeel van het onderzoeksproject over onderwijsachterstandenbeleid op voorschool en basisschool; zie bij ‘Gerelateerde projecten’ hieronder.

Managementsamenvatting

Tien jaar geleden constateerde het Sociaal Cultureel Planbureau dat de autochtone leerlingen van laag opgeleide ouders, de grootste doelgroep van het onderwijsachterstandenbeleid, een vergeten groep dreigde te worden. Hun achterstand op leerlingen van hoger opgeleide ouders werd steeds groter, er was sprake van onderadvisering en ze gingen in toenemende mate naar een zorgvoorziening (SCP, 2003). Het rapport was een pleidooi voor meer beleidsaandacht voor de autochtone doelgroepleerlingen. Sindsdien is de achterstand van deze groep echter niet verbeterd; in sommige opzichten, vooral op het gebied van taal, is de achterstand juist groter geworden.

Er zijn in het verleden diverse verklaringen geopperd voor de achterstand van autochtone kinderen van laag opgeleide ouders: uitputting van talent, te weinig ambitie van de ouders, te lage verwachtingen van de leerkrachten, grote kloof tussen schoolklimaat en gezinscultuur, dialectgebruik etcetera, maar een samenhangend onderzoek waarin wordt gekeken naar de invloed van en wisselwerking tussen verschillende oorzaken ontbrak. Met het in dit rapport gepresenteerde onderzoek is geprobeerd dit hiaat op te vullen.

Het onderzoek is, in opdracht van de Programmaraad voor Beleidsgericht Onderwijsonderzoek van het NRO, uitgevoerd door het ITS en het Kohnstamm Instituut en maakt deel uit van het onderzoeksprogramma 'Van voorschools tot en met groep 8: thema's uit het onderwijsachterstandenbeleid onderzocht'. Middels een literatuuronderzoek, secundaire analyses op de databestanden van COOL5-18, interviews op scholen en de afname van oudervragenlijsten is onderzocht hoe de hardnekkige achterstand van autochtone kinderen van laag opgeleide ouders verklaard kan worden, en wat mogelijke oplossingen kunnen zijn.

Welke factoren spelen een rol?

De conclusie van het onderzoek is dat de oorzaak van de achterstand in een combinatie van veel factoren moet worden gezocht: autochtone doelgroepleerlingen groeien vaker dan niet-doelgroepleerlingen op in een taalarme omgeving, hebben minder ouderlijke hulpbronnen, komen vaker uit multi-probleem gezinnen, beschikken over minder niet-schoolse capaciteiten, bezoeken minder vaak een vve-instelling, hebben vaker gedrags- en leerproblemen, zitten vaker op scholen met ongunstige kenmerken (kleine scholen en scholen met een concentratie van achterstandsleerlingen) en wonen in regio's waar de arbeidsmarkt niet om hoge(re) opleidingen vraagt. Bovendien hebvi ben de leerkrachten relatief lage verwachtingen van hen en tonen hun ouders minder betrokkenheid bij het onderwijs. Uiteraard zijn niet alle ongunstige factoren op alle autochtone doelgroepleerlingen van toepassing. Het gaat om een algemeen beeld dat uit dit onderzoek naar voren komt.

Er zijn dus veel factoren die een rol spelen bij het ontstaan en in stand houden van de achterstand. Maar welke zijn de belangrijkste? Uit de analyses op de COOL-data blijken de 'niet-schoolse cognitieve capaciteiten' (een grove maat voor intelligentie) de grootste bijdrage aan de verklaring van achterstand te leveren (circa 35% van de taal- en 50% van de rekenachterstand), vervolgens de leerkrachtverwachtingen (rond de 25% van de taal- en rekenachterstand), en als derde de ouderlijke betrokkenheid bij het onderwijs (rond de 15% van de taal- en rekenachterstand). De geïnterviewde directeuren en leerkrachten zoeken de verklaring van de achterstand vooral in het (cognitieve) gezinsklimaat waarin autochtone doelgroepleerlingen opgroeien: gebrek aan (taal)vaardigheden, betrokkenheid en ambities van de ouders, én problemen in het gezin leiden ertoe dat kinderen op school minder goed functioneren. Daarbovenop spelen volgens hen omgevingsfactoren een duidelijke rol. De autochtone doelgroepleerling groeit op in een omgeving met veel laag opgeleiden, werkloosheid, taalarmoede, een belemmerende dorps/straatcultuur en een arbeidsmarkt die niet om een hoge(re) opleiding vraagt. Vooral als er sprake is van een stapeling van factoren pakt dat negatief voor deze leerlingen uit, zo geven ze aan.

Verschillen tussen stad en platteland

Er zijn grote verschillen in het prestatieniveau dat scholen met autochtone doelgroepleerlingen bereiken. In het noorden van het land, met uitzondering van de provincie Groningen, zijn de prestaties van autochtone doelgroepleerlingen hoger dan in de rest van het land. Vooral in Drenthe scoren ze relatief goed. In het westen van het land staan de meeste scholen waar autochtone doelgroepleerlingen laag scoren op de toetsen. Daarmee samenhangend zien we ook een relatie met stedelijkheid: in zeer stedelijke gebieden staan de meeste scholen waar autochtone doelgroepleerlingen laag scoren, en in niet- of weinig stedelijke gebieden (plattelandsregio’s) vinden we de meeste scholen waar deze leerlingen het juist goed doen. Dit wijst erop dat de ene autochtone doelgroepleerling de andere niet is: degenen die in de (grote) steden wonen, hebben een extra zwakke positie. Ook scholen met autochtone doelgroepleerlingen in stedelijke gebieden zijn niet hetzelfde als plattelandsscholen met deze leerlingen. Een school in een stedelijk gebied heeft gemiddeld genomen meer voorzieningen (schakelklassen, VVE) maar een complexere en moeilijker doelgroep, en een plattelandsschool heeft een minder ingewikkelde doel groep maar wel meer taalproblemen, lage verwachtingen en beperkende omgevingsfactoren.

In de (grote) steden zijn ook andere factoren verantwoordelijk voor de achterstand van autochtone doelgroepleerlingen. Behalve aanleg van de leerling, ouderbetrokkenheid en leerkrachtverwachtingen, wordt de achterstand in de stedelijke gebieden ook deels verklaard door de samenstelling van de schoolpopulatie (concentratie van achterstandsleerlingen), culturele hulpbronnen in het gezin (weinig beschikbaar) en het (werk)gedrag van de leerlingen (door de leerkracht als relatief ongunstig beoordeeld). Op het platteland wordt de achterstand voor een relatief groot deel verklaard door de lage leerkrachtverwachtingen.

Onderwijsaanbod

Scholen hebben grofweg twee strategieën om de achterstandsproblematiek aan te pakken. Strategie 1 is compenseren en bestaat uit acties die specifiek gericht zijn op achterstandsleerlingen, zoals extra aandacht voor woordenschat en begrijpend lezen, ondersteuning van ouders, extra leertijd bieden, extra aandacht voor uitbreiding van kennis van de wereld, via creatieve activiteiten en wereldoriëntatie. Strategie 2 is remediëren en bestaat uit differentiëren en extra hulp bieden aan (alleen) zwakpresteerders/zorgleerlingen (remedial teacher, onderwijsassistent, preteaching en dergelijke). Deze strategie toont minder oog voor oorzaken van achterstanden en miskent dat ook niet-zwakpresteerders achterstandsleerling kunnen zijn. Op veel scholen wordt het aanbod niet alleen gericht op autochtone doelgroepleerlingen, maar op de zwakkere leerlingen in algemene zin. De redenering is dat de autochtone doelgroepleerlingen daar dan automatisch van profiteren. Op geen enkele school krijgen alle doelgroepleerlingen vanzelf ook extra aanbod, dus alleen omdat zij tot die groep behoren. Uit de interviews bleek overigens dat op slechts op 5 van de 24 scholen bij de leerkracht bekend was welke leerlingen in de klas een autochtone doelgroepleerling was.

Oplossingen

Uit de analyses blijkt dat aanleg een belangrijke bijdrage levert aan de achterstand van autochtone doelgroepleerlingen. Maar voor de verklaring dat er sprake zou zijn van uitgeput talent hebben we geen steun kunnen vinden. Op basis van de door ons afgenomen niet-schoolse capaciteitentest komen we juist tot de conclusie dat de 'rek' er bij deze groep leerlingen nog niet uit is en er bij de autochtone doelgroepleerlingen nog potentieel zit. Maar hoe boort de school dat aan als er zoveel factoren zijn die dat tegenwerken? Uit dit onderzoek is gebleken dat naast de lagere cognitieve capaciteiten van de leerlingen vooral lage leerkrachtverwachtingen en weinig betrokkenheid van de ouders bij het onderwijs bijdragen aan het ontstaan en in stand houden van de achterstand. Dat biedt handvatten voor de aanpak van het probleem. Scholen zouden bijvoorbeeld kunnen nagaan en bespreken of de verwachtingen van leraren over leerlingen erg worden beïnvloed door het beeld van het gezin, of onderwijsondersteunende activiteiten van ouders wel genoeg worden bevorderd, en of hun beeld van de ambities van de ouders wel klopt. Wat dat laatste betreft: uit de oudervragenlijst blijkt dat de wensen en verwachtingen van ouders van doelgroepleerlingen inderdaad lager zijn dan die van niet-doelgroepleerlingen, maar dat er toch geen sprake is van echt lage ambities: ruim 60 procent van de ouders van doelgroepleerlingen hoopt en verwacht dat hun kind een hoger opleidingsniveau afmaakt dan zijzelf hebben gedaan.

De scholen die aan dit onderzoek hebben meegewerkt, hebben zelf ook een aantal mogelijke oplossingen aangedragen. Veel scholen geven aan dat ze meer middelen nodig hebben om de achterstandsproblematiek goed aan te pakken. Er wordt gepleit voor andere criteria voor de gewichtenregeling; scholen zouden graag zien dat het maximale opleidingsniveau van de ouders wordt opgetrokken tot mbo1,2. Sommige scholen zeggen dat de gezinssituatie (bijvoorbeeld de gezinsproblematiek of het inkomen) ook mee zou moeten tellen. Verder zou volgens de scholen meer geld voor buitenschoolse activiteiten (sport, muziek etc.) helpen om de achterstandsleerlingen in een cultureel rijkere omgeving op te laten groeien. Gratis VVE of de leerplicht verlagen naar 3 jaar zou volgens sommige scholen eveneens kunnen helpen. Hiermee wordt de achterstand vroegtijdig aangepakt en hoeven kinderen later minder in te halen. Deze scholen geven aan dat de aanpak van de woordenschat van het jonge kind belangrijk is en dat daar op ingezet moet worden. Een aantal scholen zou ook geholpen zijn met meer hulp voor problemen in gezinnen, en met strategieën om ouders meer bij het onderwijs te betrekken. Ook een hoge(re) opleiding voor leerkrachten en/of peuterleidsters worden door scholen genoemd als mogelijkheden om de achterstandsproblematiek op een effectieve(re) manier aan te pakken.

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Details van het onderzoek

  
NWO-projectnummer:  413-12-017-c
Titel onderzoeksproject:  Van voorschools tot en met groep 8: thema`s uit het onderwijsachterstandenbeleid onderzocht
Looptijd:01-06-2013 tot 06-02-2015

Projectleider(s)

Naam Instelling E-mail
Drs. G. Ledoux Universiteit van Amsterdam gledoux@kohnstamm.uva.nl

Projectuitvoerder(s)

Naam Instelling E-mail
Liselotte Dikkers Radboud Universiteit Nijmegen  
Daan Fettelaar Radboud Universiteit Nijmegen d.fettelaar@its.ru.nl
Els Kuiper Radboud Universiteit Nijmegen  
Lia Mulder Radboud Universiteit Nijmegen l.mulder@its.ru.nl
Ilona Schouwenaars Radboud Universiteit Nijmegen  

Publicatie(s)

Relevante links(s)

Gerelateerde projecten

[Bron: Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO)]



Inschrijven nieuwsbrief

Inschrijven nieuwsbrief



Inschrijven nieuwsbrief

[extra-breed-algemeen-kolom2]



achterstandsleerlingen

 

Mis geen bijdragen

Inschrijven nieuwsbrief

Volg wij-leren.nl

Volg ons op LinkedIn Volg ons op twitter Volg ons op facebook Volg ons op instagram Volg ons op pinterest