In artikel 23 van de Nederlandse Grondwet is bepaald dat er vrijheid van onderwijs is. Dit betekent dat iedereen een school mag oprichten die past bij zijn religieuze, onderwijskundige of levensbeschouwelijke visie.
De eerste regel van artikel 23 luidt: “Het onderwijs is een voorwerp van aanhoudende zorg der regering.” Dit artikel is de uitkomst van de welbekende schoolstrijd, waarin eerst werd gestreden voor het recht om bijzondere scholen te stichten en later voor gelijke bekostiging ervan. In 1917 werd dit vastgelegd in artikel 192 van de Grondwet, wat na de herziening van 1983 artikel 23 werd.
Artikel 23 regelt niet alleen de gelijke bekostiging van openbaar en bijzonder onderwijs, maar bepaalt ook dat de overheid de bevoegdheid heeft om deugdelijkheidseisen te stellen aan bekostigde scholen. Dit artikel balanceert tussen klassieke en sociale grondrechten: enerzijds het recht op vrijheid van onderwijs zonder overheidsbemoeienis, anderzijds het recht op onderwijskwaliteit en overheidszorg.
In regel 2 en 5 van artikel 23 zijn beide principes herkenbaar:
“Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de overheid…”
“De eisen van deugdelijkheid… met inachtneming van de vrijheid van richting.”
Dit betekent dat de overheid toezicht houdt op de kwaliteit van het onderwijs, maar geen invloed mag uitoefenen op de levensbeschouwelijke invulling. Dit maakt artikel 23 een uniek tussenmodel in de scheiding tussen kerk en staat.
De Inspectie van het Onderwijs beoordeelt de onderwijskwaliteit bij alle scholen, maar mag zich niet bemoeien met de religieuze of levensbeschouwelijke inhoud van het onderwijs.
Laatst geactualiseerd op 10 februari 2025