De rol van de sociaal-culturele, educatieve en individuele variabelen in de ontwikkeling van geletterdheid van slecht presterende adolescenten

Geplaatst op 1 juni 2016

Het lees- en schrijfgedrag van leerlingen in het vmbo is een bron van zorg. Lezen en schrijven: ze kunnen het niet, ze willen het niet en ze doen het niet, is het stereotiepe beeld van de vmbo’er. Maar klopt dat beeld wel? In dit onderzoeksproject is nagegaan hoe de lees- en schrijfontwikkeling van vmbo-leerlingen zich in de loop van de tijd ontwikkelt. Daarnaast is onderzocht welke variabelen vaardigheidsverschillen tussen leerlingen kunnen verklaren. In een eerste deelonderzoek is gekeken naar de ontwikkeling van een groep leerlingen die op basis van hun Cito-score waren geselecteerd als risicoleerlingen (Van Steensel et al., 2013). Analyses lieten, tegengesteld aan het hierboven geschetste stereotiepe beeld, zien dat deze leerlingen tussen leerjaar 1 en 3 over het geheel bezien substantieel vooruitgingen in hun lees-en schrijfvaardigheid. Vooral anderstalige leerlingen lieten een opmerkelijke groei zien: terwijl ze in het eerste leerjaar nog significant lager scoorden op de lees- en schrijftoets dan hun eentalige leeftijdgenoten, waren die verschillen aan het einde van het derde jaar verdwenen.

In een ander deel van het onderzoek is nagegaan waardoor verschillen in vaardigheden tussen vmbo-leerlingen worden bepaald. Allereerst is gekeken naar de samenhang tussen begrijpend lezen, technisch lezen, woordenschat en metacognitieve kennis, d.w.z. kennis over tekstkenmerken en lees- en schrijfstrategieën (Van Steensel, Oostdam, Van Gelderen, & Van Schooten, submitted). Woordenschat en metacognitieve kennis bleken belangrijke componenten van de leesvaardigheid van leerlingen, zowel in leerjaar 1 als in leerjaar 3. Technisch lezen speelde nog wel een rol, maar alleen in leerjaar 1: voor derdeklassers hingen verschillen in leesvaardigheid niet langer samen met verschillen in technisch lezen.

Opmerkelijk was verder dat meertaligheid een positieve samenhang vertoonde met leesvaardigheid als rekening werd gehouden met verschillen in woordenschat tussen een-en meertalige leerlingen. Dat betekent dat de meertalige leerlingen de betere lezers zouden zijn als we hun woordenschat tot hetzelfde niveau zouden kunnen brengen als die van de eentalige leerlingen. Mogelijk hebben meertalige vmboleerlingen meer potentieel dan eentalige leerlingen, maar wordt de realisatie van dat potentieel belemmerd door hun beperktere woordenschat. Ook is de rol van leesmotivatie nagegaan, waarbij de focus lag op twee onderwerpen: het contextgebonden karakter van motivatie en de rol van amotivatie (Van Steensel, Oostdam, & Van Gelderen, 2013). We vonden allereerst dat het belangrijk is om bij het meten van leesmotivatie schools lezen en buitenschools lezen van elkaar te onderscheiden: dat een leerling gemotiveerd is voor het een, betekent nog niet per se dat hij of zij gemotiveerd is voor het ander. Datzelfde geldt voor positieve en negatieve motivaties: een leerling voor wie lezen niet de favoriete bezigheid is, heeft nog niet per se een hekel aan lezen. Het belang van dat onderscheid bleek ook bij analyse van de relatie met begrijpend lezen: negatieve motivaties verklaarden verschillen in toetsscores boven op de verschillen die al door positieve motivaties werden verklaard. Het lijkt erop dat negatieve motivaties voor vmbo-leerlingen een relevante factor zijn in hun leesvaardigheid.

Voor het onderzoek is een lees- en schrijftoets ontwikkeld. Uitgebreid valideringsonderzoek naar deze toets heeft enkele resultaten opgeleverd die zowel theoretisch interessant zijn als relevant zijn voor ontwikkelaars en gebruikers van lees- en schrijftoetsen (Van Steensel, Oostdam, & Van Gelderen, 2013). In veel leestoetsen worden deelvaardigheden onderscheiden (opzoeken van detailinformatie, afleidingen maken, hoofdgedachte achterhalen). Op zulke onderscheidingen worden diagnostische profielen gebaseerd, waar vervolgens remediërende handelingen aan worden verbonden. Het onderzoek naar de leestoets liet zien dat deelvaardigheden met toetsen als deze moeilijk te onderscheiden zijn: leerlingen die goed zijn in het opzoeken van detailinformatie zijn in het algemeen ook goed in het achterhalen van de hoofdgedachte van een tekst. Dat maakt het gebruik van leesprofielen gebaseerd op toetsresultaten twijfelachtig.

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Details van het onderzoek

  
NWO-projectnummer:  411-06-504
Titel onderzoeksproject:  The role of socio-cultural, educational and individual variables in low-achieving adolescents' literacy development
Looptijd:01-09-2007 tot 30-09-2013

Projectleider(s)

Naam Instelling E-mail
Dr. R.J. Oostdam Universiteit van Amsterdam r.j.oostdam@uva.nl

Projectuitvoerder(s)

Naam Instelling E-mail
Dr. R.C.M. van Steensel Universiteit van Amsterdam  

Relevante links(s)

Gerelateerde projecten

[Bron: Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO)]

Wij-leren.nl Academie

Inschrijven nieuwsbrief

Inschrijven nieuwsbrief



Inschrijven nieuwsbrief

Gerelateerd

Animatie: Schrijven versus typen
Animatie: Schrijven versus typen
redactie
[extra-breed-algemeen-kolom2]



beroepsonderwijs
geletterdheid
schrijfontwikkeling
taalontwikkeling

 

Mis geen bijdragen

Inschrijven nieuwsbrief

Volg wij-leren.nl

Volg ons op LinkedIn Volg ons op twitter Volg ons op facebook Volg ons op instagram Volg ons op pinterest