Kennisplatform
Hoe geef je een passend schooladvies?

Vrijheid in balans: zelfregulatie en autonomie in keuzes en verantwoordelijkheid

Legemaat, M. (2024). Vrijheid in balans: zelfregulatie en autonomie in keuzes en verantwoordelijkheid.
Geraadpleegd op 12-12-2024,
van https://wij-leren.nl/zelfregulatie-autonomie-overzichtsartikel.php
Geplaatst op 18 november 2024
Zelfregulatie-autonomie-overzichtsartikel

Zelfregulatie is het vermogen van een persoon om zijn of haar gedrag, emoties en gedachten bewust te sturen en te controleren om een doel te bereiken. Het gaat om het nemen van initiatief, het maken van plannen, het doorzetten bij tegenslagen en het aanpassen van acties als dat nodig is. Autonomie biedt de vrijheid om te oefenen met zelfregulatie en andersom zorgt zelfregulatie ervoor dat kinderen en jongeren hun autonomie verantwoord gebruiken. 

In dit artikel gaan we in op het belang van zelfregulatie en autonomie in opvoeding en onderwijs en geven we tips voor ouders en leerkrachten om zelfregulatie en autonomie te bevorderen. In een zestal hoofdstukken komt het volgende aan de orde:

  1. Wat is zelfregulatie, en waarom is het belangrijk?
  2. De relatie tussen zelfregulatie en autonomie;
  3. Hoe ontwikkelen kinderen en jongeren zelfregulatie en autonomie?
  4. Belemmeringen en uitdagingen in opvoeding en onderwijs;
  5. Hoe stimuleer je zelfregulatie en autonomie? Praktische tips;
  6. De rol van de school en het gezin.

1. Wat is zelfregulatie, en waarom is het belangrijk?

1.1. Definitie

Zelfregulatie is het vermogen om eigen gedrag, emoties en gedachten te sturen om een doel te bereiken.

Een belangrijk aspect van zelfregulatie is het stellen van doelen. Mensen met een goed ontwikkeld vermogen tot zelfregulatie kunnen nadenken over wat ze willen bereiken en bedenken hoe ze dat kunnen doen. Ze houden ook in de gaten of ze op de juiste weg zitten en passen hun aanpak aan als dat nodig is.

Daarnaast is het beheersen van emoties een belangrijk onderdeel. Dit betekent niet dat je je emoties wegdrukt, maar dat je ze op een gezonde manier kunt uiten en gebruiken om vooruit te komen. Bijvoorbeeld, boosheid kan je motiveren om een probleem op te lossen, terwijl frustratie je kan helpen beter na te denken over een andere aanpak.

Zelfregulatie is een vaardigheid die je kunt leren en verbeteren. Het speelt een grote rol in succes op school, op het werk en in het persoonlijke leven.

Mensen die zichzelf goed kunnen reguleren, voelen zich vaak zekerder en effectiever

1.2. Zelfregulatie en executieve functies

Zelfregulatie is nauw verbonden met de executieve functies van de hersenen. Executieve functies zijn denkvaardigheden die je helpen om je gedrag, gedachten en emoties te sturen. Ze zijn essentieel om dagelijkse taken uit te voeren, problemen op te lossen en doelen te bereiken.

1.3. Wat zijn executieve functies?

Executieve functies kun je zien als de 'regelaars' van je brein. Ze bestaan uit drie hoofdgebieden:

  1.  Inhibitie: Het vermogen om impulsen te onderdrukken en eerst na te denken voordat je handelt. Voorbeeld: Je wacht met praten tot de ander is uitgesproken.
  2. Werkgeheugen: Het vermogen om informatie tijdelijk vast te houden en ermee te werken.Voorbeeld: Het onthouden van een reeks instructies terwijl je ze uitvoert.
  3. Cognitieve flexibiliteit: Het vermogen om van aanpak te veranderen of je aan te passen aan nieuwe situaties. Voorbeeld: Als je plan niet werkt, bedenk je een andere oplossing

In de praktijk is zelfregulatie zichtbaar op verschillende manieren:

  • Bij kinderen: Een kind dat huiswerk maakt, moet leren plannen. Als iets niet lukt, is het belangrijk dat het rustig blijft en nadenkt over een andere aanpak;
  • Bij jongeren: Zelfregulatie betekent bijvoorbeeld zelfstandig studeren en leren omgaan met sociale druk. Het is ook het vermogen om verantwoordelijkheid te nemen voor schoolwerk, zelfs als er afleiding is.

Zelfregulatie speelt een cruciale rol in leren en gedrag.

  • Voor leren: Zelfregulatie vormt de basis voor zelfstandig werken. Een leerling die doelen stelt en een planning maakt, kan efficiënter werken en beter omgaan met obstakels.
  • Voor gedrag: Kinderen die hun emoties kunnen reguleren, hebben minder moeite met conflicten. Ze leren rustig te blijven en problemen op te lossen.

De volgende voorbeelden kunnen dit duidelijk maken: 

Een leerling die een toetsweek plant, houdt zich aan zijn planning door zelfdiscipline. Of een kind dat boos is, kiest ervoor om op een rustige manier te vertellen wat hem dwarszit, zonder anderen te kwetsen.

Zelfregulatie helpt kinderen en jongeren niet alleen op school, maar ook in hun persoonlijke ontwikkeling. Het is een vaardigheid die hen voorbereidt op de uitdagingen van het leven.

2. De relatie tussen zelfregulatie en autonomie 

Zelfregulatie en autonomie zijn twee belangrijke vaardigheden die elkaar aanvullen. Ze spelen een grote rol in hoe kinderen en jongeren leren, groeien en zich ontwikkelen. Beide zijn essentieel voor succes op school en in het dagelijks leven.

2.1.Wat is autonomie?

Autonomie betekent dat een kind of jongere ruimte krijgt om eigen keuzes te maken en verantwoordelijkheid te dragen voor die keuzes. Wanneer kinderen invloed hebben op hun leerproces, voelen ze zich gemotiveerder en zijn ze meer betrokken. Bijvoorbeeld: een leerling die zelf mag kiezen welke opdracht hij eerst maakt, heeft het gevoel dat zijn mening ertoe doet.

Autonomie betekent echter niet dat alles mag. Het gaat om het bieden van vrijheid binnen duidelijke grenzen, zodat kinderen leren omgaan met verantwoordelijkheid.

2.2. Hoe hangen zelfregulatie en autonomie samen?

Autonomie biedt kinderen de ruimte om te oefenen met zelfregulatie. Door zelf keuzes te maken, leren ze plannen, doorzetten en reflecteren op hun gedrag. Tegelijkertijd is zelfregulatie nodig om autonomie goed te benutten. Zonder zelfregulatie kunnen kinderen moeite hebben met het maken van verstandige keuzes of het afronden van taken.

Bijvoorbeeld: een leerling mag zelf kiezen welke taak hij eerst doet (autonomie), maar moet wel een planning maken en zich daaraan houden (zelfregulatie).

Het bieden van keuzevrijheid op zich verhoogt niet noodzakelijkerwijs de autonome motivatie en leidt niet automatisch tot een vorm van zelfregulerend leren.

2.3. Zelfregulatie en Ryan en Deci’s motivatietheorie

Zelfregulatie en de motivatietheorie van Ryan en Deci hebben sterke raakvlakken. De theorie, bekend als de zelfdeterminatietheorie (Self-Determination Theory, SDT), benadrukt drie basisbehoeften voor motivatie en groei:

  • autonomie;
  • competentie en
  • relatie.

Deze behoeften ondersteunen ook de ontwikkeling van zelfregulatie.

Autonomie is de vrijheid om keuzes te maken; Zelfregulatie en autonomie zijn dus nauw verbonden. Zelfregulatie maakt het mogelijk om zelfstandig keuzes te maken en verantwoordelijkheid te dragen voor die keuzes. In lijn met Ryan en Deci’s theorie voelen kinderen en jongeren zich gemotiveerder wanneer ze invloed hebben op hun leerproces en gedrag.

Voorbeeld: Een leerling die zelf mag plannen hoe hij zijn opdrachten uitvoert, leert zijn zelfregulatie versterken en voelt zich meer betrokken bij het werk.

Leraren en opvoeders kunnen de drie pijlers van de motivatietheorie (autonomie, competentie en relatie) inzetten om zelfregulatie te bevorderen. Door kinderen ruimte te geven om keuzes te maken (autonomie), hen te ondersteunen bij het leren van vaardigheden (competentie), en een veilige omgeving te bieden (relatie), helpen zij kinderen zelfstandig en verantwoordelijk te worden.

Conclusie

Zelfregulatie en autonomie versterken elkaar. Autonomie biedt de vrijheid om te oefenen, terwijl zelfregulatie ervoor zorgt dat deze vrijheid effectief wordt benut. Samen vormen ze de basis voor persoonlijke groei en succes.

3. Hoe ontwikkelen kinderen en jongeren zelfregulatie en autonomie?

Zelfregulatie en autonomie zijn vaardigheden die niet vanzelf ontstaan, maar stap voor stap worden ontwikkeld. Kinderen leren deze vaardigheden door ervaringen, begeleiding en oefening. Het proces begint op jonge leeftijd maar kan levenslang door gaan. 

3.1. Ontwikkeling op verschillende leeftijden

• Jonge kinderen (2-6 jaar):

In deze fase leren kinderen eenvoudige keuzes maken, zoals welk speelgoed ze willen gebruiken. Ze ontwikkelen ook basisvaardigheden zoals wachten op hun beurt of emoties beheersen bij frustratie. Ouders en opvoeders kunnen hierbij helpen door duidelijke regels te stellen en eenvoudige keuzemogelijkheden te bieden. Bijvoorbeeld samen een ochtendroutine maken waarbinnen ze een taak mogen kiezen. 

Voorbeeld: Vraag een kind of het eerst de blokken of de puzzels wil opruimen.

• Basisschoolkinderen (6-12 jaar):

In deze periode leren kinderen plannen en reflecteren. Ze kunnen al eenvoudige taken zelfstandig uitvoeren en worden steeds beter in het omgaan met emoties. Leraren spelen een belangrijke rol door leerlingen te begeleiden bij het maken van een planning en hen te stimuleren zelf problemen op te lossen. Voorbeeld: Laat een leerling een planning maken voor een weektaak en bespreek deze samen.

• Tieners (12-18 jaar):

Jongeren leren zelfstandig werken en omgaan met sociale druk. Ze kunnen eigen doelen stellen en keuzes maken die hun toekomst beïnvloeden. Op deze leeftijd is het belangrijk om hen meer vrijheid en verantwoordelijkheid te geven, terwijl je als opvoeder of leraar beschikbaar blijft voor begeleiding. Voorbeeld: Bespreek met een tiener welke schoolvakken belangrijk zijn voor zijn of haar ambities en hoe ze hieraan kunnen werken.

4. Belemmeringen en uitdagingen in opvoeding en onderwijs

Het ontwikkelen van zelfregulatie en autonomie verloopt niet altijd vlekkeloos. Zowel kinderen als opvoeders en leraren kunnen tegen zaken aanlopen die de ontwikkeling van deze vaardigheden belemmeren.

4.1. Obstakels bij kinderen en jongeren

• Onzekerheid: Veel kinderen twijfelen aan hun eigen kunnen. Gedachten als "Kan ik dit wel?" maken het moeilijk om zelfstandig keuzes te maken. Deze onzekerheid kan hen belemmeren om taken op te pakken of uitdagingen aan te gaan.

• Impulsiviteit: Vooral jongere kinderen reageren vaak direct zonder na te denken. Ze vinden het lastig om emoties, zoals boosheid of frustratie, te beheersen. Daardoor ontstaan er sneller kleine en grotere conflicten. Soms nemen ze snelle beslissingen waar ze later spijt van hebben. 

• Externe druk: Schoolprestaties, verwachtingen van ouders of sociale druk kunnen kinderen benauwen. Deze externe druk kan hen ontmoedigen om zelfstandig te werken of verantwoordelijkheid te nemen. Voorbeeld: Een leerling die een moeilijke opdracht niet begrijpt, raakt gefrustreerd en geeft op in plaats van hulp te vragen of door te zetten.

4.2 Belemmeringen bij opvoeders en leraren

Voor leerkrachten kan het een uitdaging zijn om de balans te vinden tussen begeleiding en loslaten. Wanneer geef je kinderen genoeg vrijheid om te leren, terwijl ze tegelijkertijd de structuur en sturing krijgen die ze nodig hebben? Te veel controle belemmert autonomie, terwijl te weinig sturing kinderen onzeker kan maken. Bovendien hebben leraren en opvoeders te weinig tijd en daardoor niet altijd de mogelijkheid om individueel in te gaan op kinderen die moeite hebben met zelfregulatie.  De volgende elementen kunnen een rol spelen bij het niet voldoende stimuleren van zelfregulatie in het onderwijs:

1. Gebrek aan kennis of vaardigheden;

Onvoldoende begrip van zelfregulatie: Leerkrachten hebben soms onvoldoende kennis van de concepten en strategieën die nodig zijn om zelfregulatie te bevorderen. Soms ontbreekt het aan training om deze kennis toe te passen. 

2. Focus op inhoud en tijdsdruk

Curriculumdruk: Door de nadruk op het behalen van leerdoelen en het afmaken van methodes hebben leerkrachten vaak weinig tijd om zich te richten op procesvaardigheden zoals zelfregulatie. Door de nadruk om resultaat te behalen kan het gebeuren dat het belang van zelfregulatie naar de achtergrond verdwijnt. 

3. Verschillende niveaus van leerlingen

Heterogene groepen: Het is uitdagend om strategieën voor zelfregulatie aan te passen aan het niveau en de behoeften van alle leerlingen in een diverse klas.

Leerproblemen: Leerlingen met leerproblemen of beperkte metacognitieve vaardigheden hebben extra ondersteuning nodig, wat tijd en kennis vraagt.

4. Leerlinggebonden factoren

Gebrek aan motivatie: Leerlingen die niet gemotiveerd zijn, kunnen weerstand bieden tegen het ontwikkelen van zelfregulatie.

Ontwikkelingsniveau: Jonge leerlingen of leerlingen met gedragsproblemen hebben vaak minder goed ontwikkelde executieve functies, wat zelfregulatie bemoeilijkt.

Afleidingen: In een klasomgeving met veel prikkels kunnen leerlingen moeite hebben om zich te concentreren en hun gedrag te reguleren.

5. Klassenmanagement

Gebrek aan structuur: In een chaotische of slecht georganiseerde klasomgeving is het lastig om zelfregulatievaardigheden te oefenen.

Gedragsproblemen: Klassen met veel gedragsproblemen vragen om constante aandacht van de leraar, waardoor er minder ruimte is voor het stimuleren van zelfregulatie.

6. Leerkrachtattitude en verwachtingen

Controlegerichtheid: Sommige leerkrachten hebben moeite om controle los te laten, wat essentieel is voor het stimuleren van autonomie en zelfregulatie.

Lage verwachtingen: Als een leraar gelooft dat leerlingen niet in staat zijn om verantwoordelijkheid te nemen voor hun eigen leren, zal hij of zij minder geneigd zijn om dit te stimuleren.

7. Ouderbetrokkenheid

Gebrek aan samenwerking met ouders: Als ouders weinig aandacht besteden aan zelfregulatie thuis, kan dit het werk van de leerkracht belemmeren.

Conflicterende aanpak: Ouders en leerkrachten kunnen uiteenlopende verwachtingen hebben over de mate van zelfstandigheid die van een leerling wordt verwacht.

8. Gebrek aan middelen

Het ontbreken van middelen zoals methoden, werkvormen of digitale tools om zelfregulatie te ondersteunen kan een barrière vormen. Ook wanneer leerkrachten geen of nauwelijks toegang hebben tot professionele ontwikkeling of coaching.  

Geen prioriteit voor zelfregulatie: Als de schoolcultuur sterk gericht is op externe sturing, zoals toetsen en cijfers, is er minder ruimte om zelfregulatie centraal te stellen. Het heeft dan geen prioriteit. Ook een gebrek aan afstemming binnen het team kan ervoor zorgen dat zelfregulatie geïsoleerd wordt aangepakt.

9. Schoolcultuur

Geen prioriteit voor zelfregulatie: Als de schoolcultuur sterk gericht is op externe sturing, zoals toetsen en cijfers, is er minder ruimte om zelfregulatie centraal te stellen.

Gebrek aan samenwerking: Een gebrek aan afstemming binnen het team kan ervoor zorgen dat zelfregulatie geïsoleerd wordt aangepakt en niet consistent wordt ondersteund.

Het herkennen van deze belemmeringen is de eerste stap om eraan te werken.

Een leraar die moeite heeft met het loslaten van controle, neemt te veel beslissingen voor de leerlingen en beperkt zo hun ontwikkeling.

4.3. Zelfregulatie en het voorkomen van driftbuien

Zelfregulatie speelt een belangrijke rol in het voorkomen en beheersen van driftbuien bij kinderen. Een driftbui ontstaat vaak wanneer een kind overweldigd raakt door emoties zoals frustratie, boosheid of teleurstelling. Het vermogen om deze emoties te beheersen is afhankelijk van de mate waarin een kind zijn zelfregulatievaardigheden heeft ontwikkeld. Een goede zelfregulatie kan hierbij helpend zijn. Dit begint met het leren herkennen en benoemen van emoties. Als een kind begrijpt wat het voelt, is het beter in staat om hiermee om te gaan. Verder gaat een goede zelfregulatie over het omgaan met impulsen: Zelfregulatie helpt een kind om niet direct te reageren op een emotie, maar eerst na te denken over een oplossing. In het verlengde hiervan ligt het geduld oefenen: Het leren wachten op iets wat ze graag willen, helpt kinderen hun emoties beter te beheersen.

4.4. Praktische tips voor opvoeders en leraren bij het reguleren van driftbuien

  • Benoem emoties: Help kinderen hun gevoelens te begrijpen, bijvoorbeeld: “Ik zie dat je boos bent omdat het niet lukt.”
  • Geef alternatieven: Leer een kind hoe het zijn frustratie kan uiten, zoals even rustig ademhalen of vertellen wat het dwarszit.
  • Creëer een veilige omgeving: Een rustige en voorspelbare omgeving geeft kinderen houvast, wat helpt om emoties te reguleren.

5. Hoe stimuleer je zelfregulatie en autonomie? Praktische tips

Zelfregulatie en autonomie zijn vaardigheden die je kunt ontwikkelen met de juiste begeleiding en oefening. Voor ouders, opvoeders en leraren zijn er veel mogelijkheden om kinderen en jongeren hierin te ondersteunen. We noemen enkele praktische tips die zowel thuis als in de klas toegepast kunnen worden.

5.1. Tips voor ouders In de opvoeding

Ouders spelen een belangrijke rol in het ontwikkelen van zelfregulatie en autonomie bij kinderen. Dit begint al op jonge leeftijd.

  • Geef keuzes die passen bij de leeftijd en mogelijkheden: Door kinderen zelf te laten kiezen, leren ze verantwoordelijkheid te nemen. Zorg ervoor dat de keuzes eenvoudig en overzichtelijk zijn. Voorbeeld: Vraag een jong kind om zelf te kiezen welk speelgoed hij als eerste opruimt.
  • Leer doelen stellen en stapjes zetten: Help kinderen om realistische doelen te stellen en deze stap voor stap te bereiken. Dit maakt taken behapbaar en motiveert hen om door te gaan. Voorbeeld: Stel samen een doel, zoals het opruimen van hun kamer, en bedenk kleine stappen: het speelgoed opruimen, dan de boeken, enzovoort.

5.2. Tips voor leerkrachten in de klas

Leraren hebben een unieke kans om zelfregulatie en autonomie te bevorderen, vooral door het leerproces zo in te richten dat leerlingen steeds meer verantwoordelijkheid krijgen.

  • Stimuleer zelfstandig werken: Laat leerlingen eerst zelf nadenken voordat ze om hulp vragen. Dit helpt hen vertrouwen op hun eigen vaardigheden. Voorbeeld: Geef een planning voor de week, maar laat de leerlingen zelf bepalen in welke volgorde ze de opdrachten maken.
  • Reflecteren en evalueren: Bespreek na een taak of project hoe de leerling het heeft aangepakt. Dit helpt hen inzicht te krijgen in hun eigen leerproces. Voorbeeld: Laat een leerling na een groepsproject vertellen wat goed ging en wat beter kan, en hoe dit de volgende keer anders kan worden aangepakt.

Bij tieners is het belangrijk om te focussen op de langetermijneffecten van hun keuzes en hen te helpen verantwoordelijkheid te nemen.

  • Bespreek de gevolgen van keuzes: Praat over wat de gevolgen zijn van hun beslissingen, zowel positief als negatief. Dit helpt hen om bewuste keuzes te maken. Voorbeeld: Als een tiener ervoor kiest om een project uit te stellen, bespreek dan hoe dit invloed heeft op de beschikbare tijd en het eindresultaat.

5.3. Gebruik positieve taal

Zowel thuis als in de klas is het belangrijk om kinderen en jongeren positief te benaderen. Focus op wat goed gaat en geef gerichte feedback op wat beter kan.

  • Benadruk de vooruitgang: Laat zien wat al goed gaat en moedig aan om de volgende stap te zetten. Voorbeeld: “Je hebt al een goed begin gemaakt met je planning. Welke stap zet je nu?”
  • Maak fouten bespreekbaar: Laat kinderen zien dat fouten maken erbij hoort en een kans is om te leren.

Met geduld, structuur en positieve ondersteuning kunnen kinderen en jongeren leren om zelfstandig beslissingen te nemen, taken te plannen en verantwoordelijkheid te dragen. Het ontwikkelen van zelfregulatie en autonomie is een investering die hen hun hele leven zal helpen.

5.4. Stimulerende maatregelen op schoolniveau:

Zelfregulatie ontwikkelen vraagt een gezamenlijke inspanning van leraren, leerlingen en de schoolorganisatie. Op schoolniveau zullen dan ook de volgende elementen aandacht moeten krijgen:

  • Leerkrachten trainen in metacognitieve en zelfregulatiestrategieën.
  • Tijd inplannen voor reflectie en procesgerichte feedback.
  • Samenwerken met ouders om een consistente aanpak te waarborgen.
  • Klassenmanagement versterken om een gestructureerde leeromgeving te creëren.
  • Zelfregulatie integreren in dagelijkse routines en leeractiviteiten.

6. De rol van de school en het gezin

Zelfregulatie en autonomie ontwikkelen zich het beste in een omgeving waar school en gezin samenwerken. Het afstemmen van verwachtingen en aanpak tussen ouders en leraren is heel belangrijk, omdat kinderen baat hebben bij een eenduidige boodschap en ondersteuning vanuit beide kanten.

6.1. Samenwerking tussen school en ouders

Een sterke samenwerking tussen school en ouders vormt de basis voor het stimuleren van zelfregulatie en autonomie. Het begint bij duidelijke communicatie over hoe deze vaardigheden thuis en op school worden aangepakt. Voor kinderen geeft dit duidelijkheid en een doorlopende lijn.

  • Communicatie: Leraren en ouders kunnen samen afspreken welke verantwoordelijkheden het kind krijgt en hoe beide partijen dit ondersteunen.
  • Praktijkvoorbeeld: Een ouder helpt een kind thuis met het plannen van huiswerk, terwijl de leraar op school reflectiegesprekken voert over hoe de leerling het huiswerk heeft aangepakt. Dit versterkt de consistentie tussen thuis en school.

Ouders en leraren die samenwerken, bieden een sterker netwerk waarin kinderen zich kunnen ontwikkelen.

6.2. Structuur en ruimte bieden

Kinderen hebben zowel thuis als op school behoefte aan een balans tussen vrijheid en begeleiding. Structuur geeft houvast en zorgt voor duidelijkheid, terwijl ruimte nodig is om zelfstandig te leren werken.

  • Op school: Leraren kunnen keuzes bieden binnen grenzen, zoals opdrachten met een vaste deadline, waarbij leerlingen zelf bepalen hoe ze hun tijd indelen.
  • Thuis: Ouders kunnen structuur aanbrengen door bijvoorbeeld vaste momenten voor huiswerk en ontspanning in te plannen. Voorbeeld: Een leraar laat een leerling kiezen in welke volgorde hij zijn taken maakt, maar verwacht wel dat alles aan het eind van de week af is. Een ouder kan dit ondersteunen door thuis te vragen hoe het gaat met de planning.

6.2. Het belang van een veilig klimaat

Zelfregulatie en autonomie bloeien in een omgeving waar kinderen fouten mogen maken zonder angst voor afwijzing. Zowel op school als thuis moet er ruimte zijn om te experimenteren, van fouten te leren en opnieuw te proberen.

  • Op school: Een veilige klasomgeving moedigt leerlingen aan om risico’s te nemen, bijvoorbeeld bij het oplossen van een moeilijke opdracht of het uitproberen van een nieuwe aanpak.
  • Thuis: Ouders kunnen dit ondersteunen door te laten zien dat fouten normaal zijn en deel uitmaken van het leerproces. Voorbeeld: Een kind dat een planning maakt en merkt dat het niet werkt, krijgt de kans om samen met een ouder of leraar te bedenken hoe het de volgende keer beter kan.

Met een gezamenlijke aanpak van school en gezin, waarin structuur, ruimte en een veilige omgeving centraal staan, kunnen kinderen optimaal groeien in hun vermogen tot zelfregulatie en autonomie. Dit vormt de basis voor hun persoonlijke ontwikkeling en succes.

Zelfregulatie en autonomie zijn vaardigheden die kinderen en jongeren helpen om verantwoordelijkheid te nemen. Leraren en opvoeders spelen een grote rol in het begeleiden en stimuleren van deze vaardigheden.

Tip: Begin klein, geef kinderen en jongeren de ruimte om te oefenen en wees geduldig. 

Bronnen: 

Hilly Drok, René Kneyber & Valentina Devid (red) (2024), ReguLEER, Een pedagogisch-didactische verkenning van zelfregulerend leren

Anton Horeweg, (2023) Executieve functies ontwikkelen in de klas

Anton Horeweg, (2023) Handboek gedrag op school

René Kneyber, ((2023), Orde houden

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 3500+ artikelen.