Leidt het aanbieden van visuele opdrachten in lerarenopleidingen met een creatieve component tot groter studiesucces?
Geplaatst op 7 november 2020
Leervoorkeuren of leerstijlen van leerlingen en studenten die worden gerelateerd aan verbale of visuele informatieverwerking, hebben weinig tot niets te maken met hun ruimtelijke of verbale vaardigheden. De zogenoemde beelddenkers maken verbale opdrachten even goed als de woorddenkers en andersom. Op grond hiervan is niet te verwachten dat het studiesucces van beelddenkers toeneemt met minder talige opdrachten.
Op een lerarenopleiding voor beroepsgerichte vakken komen relatief veel niet-talige vakken aan bod. De veronderstelling is dat de populatie van deze opleiding bestaat uit talige studenten en uit visueel ingestelde studenten. Oftewel: woorddenkers en beelddenkers. Omdat de opleiding erg talig is, zijn er weinig mogelijkheden voor studenten om hun creatieve kant te laten zien. Vraag is of dat die studenten beperkt. De daaraan voorafgaande vraag is of specifieke woord- en beelddenkers eigenlijk wel bestaan.
Onveranderlijk of flexibel
Een van de vele indelingen die onder het begrip leerstijlen vallen, is die tussen woorddenkers en beelddenkers. Al die indelingen verschillen in de mate waarin ze als onveranderlijk (persoonskenmerk) dan wel als flexibel (leervoorkeur of leerstrategie) worden beschouwd. Het onderscheid woord-beeld valt in de categorie min of meer onveranderlijk. Het is een van de belangrijkste dimensies binnen leerstijlen.
Er zijn diverse vragenlijsten om op basis van zelfrapportage mensen in te delen op deze dimensie. Respondenten geven dan aan welke voorkeur zij hebben bij het verwerken van informatie. Daarnaast zijn er objectieve tests, die de feitelijke vaardigheden van iemand meten. Herhaaldelijk onderzoek, uitgevoerd door verschillende wetenschappers bracht aan het licht dat er geen relatie was tussen de zelfrapportage van respondenten over hun leervoorkeuren en de feitelijke vaardigheden uit de objectieve test. Daardoor is er twijfel over het bestaan van een woord-beeldonderscheid.
Onderzoek onder leerlingen in het basisonderwijs onderstreept die twijfel. Een voorkeur voor beelddenken of verbaal denken, uitgesproken door de leerlingen zelf, hangt niet tot nauwelijks samen met de objectief gemeten vergelijkbare vaardigheden in de visuele en verbale domeinen.
Visueel op beelden of ruimtelijk
Bij een groep middelbare scholieren die naar eigen zeggen beelddenkers zijn, is gekeken naar een extra onderscheid daarbinnen. Het gaat om leerlingen die mogelijk meer op objecten gericht zijn of die meer ruimtelijk visueel georiënteerd zouden zijn. Dit vanuit de veronderstelling dat deze specificatie meer overeenkomsten tussen voorkeuren en vaardigheden zou opleveren. Dat blijkt niet het geval. Weliswaar zijn die groepen objectief gezien te onderscheiden, maar het levert geen systematische relaties tussen voorkeuren en corresponderende vaardigheden op.
Uitgebreide beantwoording
Opgesteld door: Sjerp van der Ploeg
Vraagsteller: docent lerarenopleiding
Vraag
Leidt het aanbieden van de mogelijkheid voor visuele/beeldende opdrachten (in plaats van talige opdrachten) in lerarenopleidingen met een creatieve component tot groter studiesucces?
Kort antwoord
Leervoorkeuren of leerstijlen van leerlingen en studenten die worden gerelateerd aan verbale versus visuele informatieverwerking hebben weinig tot niets te maken met hun ruimtelijke of verbale vaardigheden. De beelddenkers (‘visualisers’) maken verbale opdrachten even goed als de woorddenkers (‘verbalisers’) en andersom. Op grond hiervan is niet te verwachten dat het studiesucces van zogenaamde beelddenkers toeneemt met minder talige opdrachten.
Toelichting antwoord
Op een lerarenopleiding voor beroepsgerichte vakken komen relatief veel niet-talige vakken aan bod. Omdat de opleiding erg talig is zijn er weinig mogelijkheden voor studenten om hun creatieve kant te laten zien. De vraag is in welke mate studenten daardoor worden beperkt.
De veronderstelling die daarachter schuil gaat, is dat de populatie van deze opleiding deels bestaat uit talige studenten en deels uit minder talige studenten, die meer visueel zijn ingesteld. Dat wordt ook wel aangeduid met ‘woorddenkers’ tegenover ‘beelddenkers’, of in het Engels als ‘verbalisers’ versus ‘visualisers’. Het idee zou zijn dat wanneer het onderwijs rekening houdt met de dit verschil tussen studenten, zij daar allemaal van profiteren, en dan vooral de ‘visualisers’ omdat het onderwijs (inclusief opdrachten) in de regel sterk talig is ingericht.
Coffield e.a. (2004) geven een uitgebreid overzicht van wat zij aanduiden met het begrip ‘leerstijlen’. Daaronder gaat een grote hoeveelheid literatuur schuil. Er bestaat in die literatuur een grote voorkeur voor het gebruik van allerlei dichotome indelingen. Alleen al in deze overzichtsstudie komen er ongeveer 30 verschillende indelingen aan bod waarvan de dimensie ‘verbaliser’ versus ‘visualiser’ er dus één is. Al die indelingen verschillen in de mate waarin ze als min of meer onveranderlijk (persoonskenmerk, leerstijl) dan wel als min of meer flexibel (leervoorkeur of leerstrategie) worden verondersteld. Het onderscheid visualiser-verbaliser valt bij Coffield e.a. in de categorie ‘min of meer onveranderlijk’.
Als eerste is het van belang helder te hebben of er ‘woorddenkers’ en ‘beelddenkers’ bestaan en ook van elkaar onderscheiden kunnen worden. En als het te onderscheiden groepen zijn, moeten we in de tweede plaats weten of ze anders scoren op het uitvoeren van talige opdrachten.
Haciomeroglu en LaVenia (2017) geven aan dat de visualiser-verbaliser dimensie binnen de literatuur over leerstijlen nog steeds als één van de belangrijkste wordt gezien en er diverse vragenlijsten zijn ontworpen om op basis van zelfrapportage mensen in te delen op deze dimensie. In dergelijke vragenlijsten wordt respondenten gevraagd welke voorkeur zij hebben bij het verwerken van informatie. Daarnaast is er een objectieve tests (dus geen zelfrapportage) op dit terrein, de Cognitive Styles Analysis (Riding, 2001). Die wordt overigens door Coffield e.a. (2007) als niet betrouwbaar beoordeeld.
Hertesten van zelfde personen na 12 dagen op de verbaliser-visualiser dimensie gaf negatieve correlaties te zien. Haciomeroglu en LaVenia (2017) geven aan dat ondanks herhaaldelijk onderzoek door diverse onderzoekers de relatie tussen de zelfrapportage van respondenten over hun leervoorkeuren en de feitelijke corresponderende vaardigheden niet aangetoond kan worden. Daardoor is er twijfel over het feitelijke bestaan van een verbaliser-visualiser onderscheid.
Dit wordt bevestigd door Nederlands onderzoek. Suijkerbuijk e.a. (2018) hebben een Nederlandse vragenlijst ontwikkeld (voor leerlingen in basisschoolleeftijd) om de visuele en verbale voorkeuren voor manier van denken te meten het verschil daartussen. Ook hebben ze de feitelijke visuele en verbale vaardigheden vervolgens vastgesteld. Daaruit blijkt dat een voorkeur voor beelddenken of verbaal denken niet tot nauwelijks samenhangt met de objectief gemeten corresponderende vaardigheden in visuele en verbale domeinen.
Haciomeroglu en LaVenia (2017) maken een extra onderscheid binnen de groep visualisers (in de middelbare schoolleeftijd) naar degene die meer op beelden/objecten en degenen die meer ruimtelijk visueel georiënteerd zouden zijn. Dit vanuit de veronderstelling dat deze nadere specificatie (een aanvullende onderscheid) meer congruentie tussen voorkeuren en vaardigheden zou opleveren. Dat blijkt niet het geval. Weliswaar zijn die groepen aan de hand van een instrument te onderscheiden maar het levert geen systematische relaties tussen voorkeuren en corresponderende vaardigheden op.
Al met al levert onderzoek op dat leervoorkeuren of leerstijlen met betrekking tot het onderscheid tussen verbale en visuele informatieverwerking weinig te maken hebben de ruimtelijke of verbale vaardigheden. De ‘visualisers’ maken verbale opdrachten even goed als ‘verbalisers’ en andersom. Op grond hiervan is niet te verwachten dat het studiesucces van zogenaamde beelddenkers toeneemt met minder talige opdrachten.
Geraadpleegde bronnen
- Blazhenkova, O. & Kozhevnikov, M. (2008). The New Object-Spatial-Verbal Cognitive Style Model: Theory and Measurement. Appleid Cognitive Psychology,
- Coffield, F., Moseley, D. Hall, E. Ecclestone, K. (2004). Learning styles and pedagogy in post-16 learning. A systematic and critical review. London: Learning and Skills Research Centre
- Haciomeroglu E.S. & LaVenia, M. (2017). Object-Spatial Imagery and Verbal Cognitive Styles in High School Students, Perceptual and Motor Skills, Vol. 124(3) 689–702
- Mayer, R. & Massa, L. (2003). Three Facets of Visual and Verbal Learners: Cognitive Ability, Cognitive Style, and Learning Preference, Journal of Educational Psychology 95(4):833-841
- McEwan, R C. and Reynolds, S, "Verbalisers and Visualisers: Cognitive Styles That Are Less Than Equal" (2007). Faculty and Staff Publications - CRI. 13.
- Suijkerbuijk, A., Jonker, H., Bos, K.P. van den, en Kroesbergen, E.H. (2018). Beelddenken: Een onderzoek naar visuele en verbale denkvoorkeuren en vaardigheden bij leerlingen van groep 6 en 7, Pedagogische Studiën, (95) 1-19
Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!
Gerelateerd

oo.nl


Medilex Onderwijs





























