Versterk de kwaliteitszorg met onze opleiding interne audits.

Slim jong kind

Ewald Vervaet
Ontwikkelingspsycholoog en docent bij Stichting Histos  

Vervaet, E. (2025). Het kinderbrein heeft een rijke omgeving nodig.
Geraadpleegd op 21-06-2025,
van https://wij-leren.nl/slim_jong_kind_recensie.php
Geplaatst op 7 mei 2025
Laatst bewerkt op 12 mei 2025
Slim jong kind

Het kinderbrein heeft een rijke omgeving nodig

Hoe stimuleer je de ontwikkeling van jonge kinderen op een manier die écht werkt? In Slim jong kind biedt Betsy van de Grift verrassende inzichten over het kinderbrein, spelend leren en rijke leeromgevingen. Deze recensie vat de kern samen en inspireert professionals om met verwondering naar jonge kinderen te kijken.

Betsy van de Grift en haar werk

Betsy van de Grift (geboren in 1957) is een graag geziene gast in de wereld van het jonge kind – het kind in de kinderopvang, het kind in de peuterspeelzaal en het kind in het kleuteronderwijs. Opgeleid als psychiatrisch verpleegkundige komt ze vanuit de psychiatrie in de kinderopvang te werken. Vanaf 2005 is ze actief in internationale organisaties en vanaf 2008 publiceert ze met grote regelmaat over het jonge kind.

In 2009 verschijnt haar boek over de breinontwikkeling van het jonge kind: Kinderkoppie. Na 15 jaar vindt ze het gezien de vele ontwikkelingen in de neurowetenschappen tijd voor een sterk herziene uitgave, met een nieuwe titel: Slim jong kind.

Met dit boek, dat uit vier delen bestaat, wil Van de Grift werkenden met het jonge kind ‘met verwondering en bewondering laten kijken naar de eigen leerkracht van het jonge kind’. Ook hoopt ze ermee te ‘inspireren om daar met een rijke leeromgeving een mooie en belangrijke rol in te spelen’.

Fasen

In de inleiding vraagt Van de Grift zich af hoe het kan dat het pasgeboren kind geen minivolwassene is: zuigelingen volgen je met hun ogen; peuters hebben geregeld driftbuien; kleuters blijven heel aandachtig naar een herhaaldelijk voorgelezen verhaal luisteren. Onder de noemer ‘aanknopingspunten’ geeft ze daar vier verklaringspogingen voor.

De biologische zienswijze ziet in die gedragingen slechts typisch mensengedrag.

Volgens de neurobiologische of neuropsychologische zienswijze zijn het gedragingen die bij een fase in de ontwikkeling van het kinderbrein horen.

In de derde plaats is er de erfelijkheidsbenadering: een kind vertoont die gedragingen omdat ze erfelijk zijn bepaald.

Ten slotte is er het verklaren vanuit de omgeving: vooral de ouders zouden hun kinderen die gedragingen bijbrengen.

Van de Grift kiest in dit boek voor de tweede zienswijze, niet omdat het de beste benadering is, maar omdat volgens haar werkenden met jonge kinderen het meeste aan hebben.

Te korte zwangerschap

In deel 1 van Jong slim kind geeft Van de Grift vanuit de evolutionaire pedagogiek en psychologie haar verklaring voor het opmerkelijke feit dat jonge kinderen zoveel meer leren dan oudere kinderen en volwassenen. Gezien wat een mens allemaal moet kunnen om te overleven, zou de menselijke zwangerschap eigenlijk veel langer moeten duren. Een langere zwangerschap zou echter veel grotere borelingen met zich meebrengen en dus is onze zwangerschap eigenlijk te kort. Daardoor zijn mensenkinderen in de eerste jaren van hun leven uiterst afhankelijk van andermans zorg.

Het mensenkind moet zich dus veel vaardigheden en kennis eigen maken. Het jonge kind doet dat vooral door te spelen. Van de Grift verstaat daaronder: ‘een door een mens of dier zelf geïnitieerde oefening van ervaringen, met als doel om er vaardigheden mee te ontwikkelen’. Het kind of dier zelf speelt echter meestal enkel en alleen omdat het dat fijn vindt.

Al spelende maakt het kind zich heel veel eigen. Dáárom en niet omdat het al zoveel zou weten en kunnen, heet Van de Grifts boek Slim jong kind: ‘jonge kinderen zijn ongelooflijk sterk in het verwerven van kennis en vaardigheden’.

Feiten en mythen

Deel 2 neemt de lezer mee in het kinderbrein. Het schetst een korte geschiedenis van de neurowetenschappen en geeft belangrijke en nuttige informatie over de menselijke hersenen: opbouw, werking en zo meer. In vogelvlucht neemt het de lezer mee in de ontwikkeling van vóór de geboorte tot de volwassenheid. Ons brein functioneert niet zozeer vanwege de hersencellen erin maar vanwege de verbindingen ertussen. Bij geboorte zijn er nog maar 15 miljoen verbindingen, maar na een maand al 100 miljoen, met een groeisnelheid van 250.000 per minuut. En dat gaat nog een tijdje zo door want rond de derde verjaardag zijn er 10 miljard keer zoveel verbindingen, maar liefst 1.000 triljoen (p.16)!

Omdat de neurowetenschappen nog in de kinderschoenen staan, is het begrijpelijk dat er allerlei ‘neuromythen’ over onze hersenen de ronde doen. Het boek behandelt er zes, zoals de mythe dat vroeg onderwijs nodig zou zijn voor de ontwikkeling. Van de Grift zet daar tegenover: ‘Goed onderwijs aan jonge kinderen herkent manieren waarop jonge kinderen leren, de individuele (tempo-) verschillen en past zich daaraan aan’. Een andere mythe is het Mozarteffect: onderzoek bevestigt niet dat studenten hun examens beter doen door zich met Mozartmuziek voor te bereiden.

Persoonlijk vind ik het hoofdstuk over de verschillen tussen jongens en meisjes een van de leukste. Er zijn vele verschillen en ze zijn ongelooflijk belangrijk voor wie met (jonge) kinderen en adolescenten werkt. Veel gedrag dat we geneigd zijn aan de persoon van een jongen of meisje toe te schrijven (zoals agressie bij jongens of emotionaliteit bij meisjes), blijkt een hormonale of hersenverklaring te hebben. Alleen al om dit hoofdstuk kan ik iedereen die met kinderen werkt, het boek aanbevelen.

Verrijk de leeromgeving!

Deel 3 bespreekt de vraag hoe opvoeders kunnen inspelen op de ontwikkeling van het brein van het jonge kind. Dat gebeurt door het aanbieden van een rijke leeromgeving. Dit omdat het brein zich niet in het luchtledige kan ontwikkelen en wel in wisselwerking met de omgeving. Meestal is wel duidelijk of een omgeving rijk is of niet. Ze is niet rijk als er geen speelgoed is, als er niets te experimenteren valt en als er geen of nauwelijks bewegingsruimte is.

Daarnaast brengen ouders en andere opvoeders een rijke leeromgeving aan doordat ze in meerdere rollen optreden: als verzorger, als beschermer en als motivator die ook aanmoedigt en steunt. Het jonge kind zelf speelt echter de hoofdrol: het gaat zelf op zoek naar de juiste prikkels en de juiste hoeveelheid daarvan. Het is immers een ‘jonge onderzoeker’ die wil verkennen, kunnen en begrijpen.

Binnen rijke leeromgevingen onderscheidt Van de Grift tussen thuis en de professionele omgeving (dagverblijf, speelzaal, school). Ze ziet vijf verschillen, waarvan er een is dat beroepsmensen welbewust prikkels aanbieden, omdat ze denken of weten dat die goed zijn voor de ontwikkeling van jonge kinderen. Heel nuttige informatie, lijkt me.   

De praktijk

In deel 4 belicht Van de Grift zeven leergebieden die bekeken vanuit de breinwetenschappen belangrijk zijn voor de praktijk. Ze loopt aandacht, emoties, motoriek, zien, horen, taal/spraak en rekenen langs. Ik pik er één uit.

Het kind krijgt alleen een goede motoriek als het voldoende complexe bewegingen kan maken. Het brein ‘slaat al die oefenervaringen op’ en zo komt het dat een vierjarige dingen als blokken stapelen, bal overgooien en hinkelen beheerst. Bij jonge dieren is het belang van de motoriek aangetoond door ledematen enige tijd in te binden. Na losmaking blijken die ledematen niet meer te werken, maar bovendien is de schade blijvend. Een ruime en veilige omgeving is dan ook van het grootste belang voor de motoriek. De fijne motoriek is te oefenen met kleurpotloden en kinderscharen en de grove motoriek met een speelplaats waarop gerend en gebald kan worden.

Bespreking

Ik heb Slim jong kind met veel plezier gelezen en er veel van opgestoken. Het lijkt me voor jonge-kind-werkenden een nuttig boek. Daarbij neemt Van de Grift een wetenschappelijke grondhouding aan, die ze goed weet te populariseren. Bij allerlei gedragingen die goed functionerende volwassenen niet vertonen maar goed functionerende kinderen wel, zoals het krijgen van driftbuien door peuters, stelt ze zich de vraag: ‘Hoe komt dat eigenlijk?’ (p.15).

Leuke weetjes

Ondertussen komen er allerlei op zich leuke weetjes voorbij, die in de praktijk als achtergrondinformatie ook handig en nuttig zijn. Ik denk daarbij aan de informatie in deel 2 over de neurowetenschappen in het algemeen en over het kinderbrein in het bijzonder. Daarbij had ik graag gezien hoe het brein van het niet-leesrijpe kind verschilt van dat van het leesrijpe. Immers, het mag dan kloppen dat ‘Goed onderwijs aan jonge kinderen manieren herkent waarop jonge kinderen leren’ (p.57), maar het boek geeft slechts een grove schets van de breinontwikkeling en geen bijzonderheden. Dat valt Van de Grift niet kwalijk te nemen, want die kennis is er volgens mij eenvoudigweg niet – ik heb er vaak bij neurowetenschappers naar gevraagd en steeds kreeg ik dat als antwoord. Ik hoop dat dit spoedig anders zal zijn.   

Een voorbeeld van een leuk weetje vind ik dat er in Nieuw-Zeeland bij de Maori, de oorspronkelijke bevolking, relatief veel meer mannen in de kinderopvang werken dan bij ons. Dit komt doordat bij de Maori mannen jongens in de grote wereld binnenleiden. Bij ons lijkt kinderopvang een typisch ‘vrouwending’, maar kennelijk is ook dat cultureel bepaald.

Het boek heeft duidelijk oog voor de plaats en rol van de man/vader in de kinderwereld. Ronduit vertederend vind ik de passage dat mannen geneigd zijn minder snel in te grijpen omwille van de veiligheid en ‘Mannen kunnen daardoor ook meisjes stimuleren iets meer risico te nemen en aan te moedigen’ (p.80). Van de Grift komt daarbij niet alleen deskundig op me over, maar ook wijs.

Wetenschap

Bij het lezen over het Mozarteffect vroeg ik me af of het feit dat dat effect niet uit herhaald onderzoek is gekomen, wellicht een goed voorbeeld is van de zogeheten replicatiecrisis in de psychologie, de opvoedkunde en de onderwijskunde voorzover deze met tests en statistiek werken: heel veel onderzoek in deze wetenschappen levert geen herhaalbare resultaten op. Wat uiteraard heel schadelijk is voor opvoeding en voor onderwijs: wat vandaag als goed werkend wordt aanbevolen, kan volgend jaar op drijfzand blijken te berusten zodat het achteraf bekeken beter niet toegepast was geworden.

Naar mijn smaak valt een aantal passages enigszins uit de toon met de rest van het boek. Ik doel op passages waarin het brein zelfstandig lijkt te handelen: ‘De cortex weet welke informatie voor de persoon nuttig is’, ‘De cortex houdt continu een soort favorietenbestand bij’ en ‘Het brein neemt informatie op, verwerkt ze en maakt ze oproepbaar’ (p.89). Ik vermoed dat Van de Grift zich hierbij op Swaab baseert, want volgens hem ‘zijn wij ons brein’, naar de titel van zijn boek Wij zijn ons brein, dat één van haar bronnen is (p.138). In werkelijkheid zijn we echter in het geheel niet ons brein, maar zijn we een persoon die zijn brein als instrument gebruikt – om er zichzelf, zijn fysieke en zijn sociale omgeving mee te begrijpen.

Ik hoop dat Van de Grift deze passages in een volgende uitgave verandert. Het zijn er niet heel veel en het hoeft ook niet veel tijd en moeite te kosten.* Haar boek heeft volgens mij doorgaans een juiste zienswijze op het actieve jonge kind: ‘Goed onderwijs aan jonge kinderen herkent manieren waarop jonge kinderen leren, de individuele (tempo-) verschillen en pas zich daaraan aan’ (p.57), maar door die wat ik nu maar even Swaabiaanse passages noem, ontstaan er allerlei tegenstrijdigheden, zoals dat we herinneringen zouden opslaan (p.16), terwijl herinneringen toch echt geen geregistreerde kopieën zijn maar zich ontwikkelende reconstructies. En spel zou fijn zijn ‘omdat spelen zich aan ons opdringt als een prettige bezigheid om te doen’ (p.29), terwijl het de persoon is die het ene spel prettig vindt en het andere onprettig.

Al bij al een heel lezenswaardig boek waarmee elke werkende met jonge kinderen zijn of haar voordeel zal doen. Zeker, kinderen krijgen leerkrachten in de zin van volwassenen die hen in hun ontwikkeling begeleiden, maar Van de Grift slaat de spijker op zijn kop wanneer ze met een woordspeling over ‘de eigen leerkracht van het jonge kind’ schrijft (p.10).

Noot

*Ze kan dan ook enkele zetfouten herstellen. Ik heb een klein lijstje en zal haar dat graag toesturen. De meest opvallende zetfout lijkt me te zijn dat in de inhoudsopgave ‘Deel III De rijke leeromgeving……….p.74’ ontbreekt.

Betsy van de Grift, Slim jong kind, Hillegom, Van de Grift, 2024; € 24,95; ISBN 978-94-93357-21-1.

Bestellen

Het boek Slim jong kind is te bestellen via bol.com:


Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 4000+ artikelen.