Kennisplatform
Hoe geef je een passend schooladvies?

Onderwijskundig leiderschap t.a.v. leren en certificeren

Joost van der Horst
Adviseur leren en ontwikkelen en onderwijsadviseur bij   

Horst, J. van der (2024). Onderwijskundig leiderschap t.a.v. leren en certificeren.
Geraadpleegd op 12-12-2024,
van https://wij-leren.nl/onderwijskundig-leiderschap-leren-en-certificeren.php
Geplaatst op 19 november 2024
Onderwijskundig leiderschap in leren en certificeren

Onderwijskundig leiderschap zou moeten bijdragen aan het grip krijgen op het realiseren van de doelen van een school of opleiding. De doelen komen voort uit de twee functies die een school of opleiding heeft: enerzijds wordt ze geacht studenten te certificeren, anderzijds wordt ze geacht studenten te helpen het benodigde te leren. In het huidig hoger onderwijs worden deze functies steeds meer in elkaar geschoven. Dit stuk pleit ervoor die functies explicieter te scheiden. Dat helpt om studenten met meer plezier te laten leren, het helpt om onderwijsprofessionals krachtiger​ hun werk te laten doen en het helpt om meer grip op de onderwijsorganisaties te krijgen met meer duidelijkheid, eigen verantwoordelijkheid en plezier voor professionals en studenten.

Meester-gezel principe

Leren en certificeren

Scholen willen graag een omgeving zijn waarin het leren van studenten centraal staat. Opdat die studenten, op een gegeven moment, gekwalificeerd genoeg zijn om te ‘voldoen’. Dat is ook het kader waarbinnen scholen van overheidswege opereren: ze moeten een goede onderwijsomgeving bieden én ze moet borgen dat ze terecht diploma’s, certificaten en studiepunten verstrekken.

Scholen zijn door de eeuwen heen geëvalueerd vanuit het meester-gezel principe dat we van de middeleeuwse gildes kenden. De leerling leerde het vak van de meester. Op een zeker moment bepaalde de meester dat de leerling gekwalificeerd was om ook meester te zijn. De leerling was in dit proces erg afhankelijk van de meester. En zal zich daar vermoedelijk ook naar hebben gedragen.

Het huidige onderwijs lijkt erg gebaseerd te zijn op het meester-gezel principe. Voor een vak of onderwijseenheid zijn één of meer docenten verantwoordelijk. Die docenten zijn meestal ook verantwoordelijk voor de examinering van betreffend vak of onderwijseenheid. Ook dan voelt de student zich afhankelijk van de docent/examinator.


KADER: Nadelen Meester-gezel principe

  • Meester heeft zowel rol als docent, toetsontwikkelaar én examinator.
    • Student is daardoor afhankelijk van Meester.
    • Student neemt daardoor minder eigen verantwoordelijkheid voor eigen leerproces.
  • Meester heeft individueel invloed op rendement, waardoor kwaliteit examen minder gegarandeerd wordt.
  • Er is minder urgentie voor Meester om samen te werken met andere Meesters.
  • Meester kan minder aangesproken worden op kwaliteit als docent, toetsontwikkelaar en/of examinator.
  • Meester voelt nauwelijks urgentie voor ontwikkeling van kwaliteiten als docent, toetsontwikkelaar en/of examinator.
  • Bij meerdere meesters in een opleiding kan er minder goed gebruik gemaakt worden van de (meerwaarde van) specifieke kwaliteiten van verschillende Meesters.
  • Bij onvoldoende scheiding van rollen kan er onvoldoende worden ingespeeld (planning, grip) op de verschillen in verantwoordelijkheden en belasting van Meesters.

Een student heeft dus vaak een examinator voor zich aan wie gevraagd kan worden: ‘Is het zo voldoende?’. Scholen profileren zich kennelijk als instituut waar wordt bepaald in hoeverre prestaties van studenten voldoen. Dan is het niet raar dat studenten zich meer focussen op die prestaties. En niet zo zeer op het leren. ‘Vertelt u me maar wat ik moet doen’ in plaats van ‘Kunt u me helpen om dat te leren?’. In de ogen van de student lijkt de leerzone dezelfde als de prestatiezone.

Rijvaardigheid

Scholing ten aanzien van rijvaardigheid is minder op het meester-gezel principe gebaseerd, want op de rijschool voelt de leerling zich minder afhankelijk van het oordeel van de rijinstructeur. De leerling weet dat het niet de prestatiezone is en zal derhalve meer geneigd zijn lerende gedrag te vertonen in plaats van afhankelijk gedrag. Door de scheiding van leer- en prestatiezone is de student meer geneigd om te leren in de leerzone én zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de prestatie en het resultaat in de prestatiezone (het rijexamen).

Leerzone en presteerzone

Een leeromgeving zou ruimte moeten bieden om dingen te doen (experimenteren), feedback te vragen en te krijgen en daarvan te leren voor een volgende stap in het continue leerproces. In betreffende leeromgeving (de leerzone) ontwikkelt de student daarmee (zelf-) vertrouwen, kennis en vaardigheden om zo goed mogelijke prestaties te leveren. De geleverde inspanning is al prijzenswaardig en het zou best kunnen dat de geleverde prestaties, in de prestatiezone, goed genoeg blijken om ‘voldoende’ te zijn.

Van voortgezet onderwijs naar hoger onderwijs

Studenten uit het voortgezet onderwijs lijken daar gevormd te zijn door een omgeving waarin leer- en presteerzone nauwelijks zijn gescheiden. Nieuwe studenten in het hoger onderwijs kennen school vooral als weerspiegeling van een prestatiegerichte en een op meester-gezel principe gebaseerd instituut. Het is best logisch dat hogescholen studenten ontvangen die eerder prestatiegericht zijn dan leergericht. Ze zijn zich weinig bewust van de meerwaarde van leren ten behoeve van certificering. Voor veel studenten is leren en presteren één pot nat en de wijze waarop we onderwijs organiseren ondersteunt dat. Studenten stellen dan eerder de vraag ‘Is het zo voldoende?’.

Creëer separate leer- en prestatiezones

Een school, en daarmee het onderliggend programma van onderwijseenheden, beoogt twee doelen te realiseren:

  • Ze zorgt voor een passende en plezierige leeromgeving (leerzone) waar studenten het zelfvertrouwen, de kennis en de vaardigheden opdoen om beoogde prestaties te kunnen leveren.
  • Ze zorgt voor een omgeving (prestatiezone) waar studenten de gelegenheid krijgen geleverde prestaties te laten certificeren.

KADER: Onderwijskundig leiderschap

Wat moet er door de opleiding worden geleid volgens de standaarden van het accreditatiekader?

  • De verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat leeruitkomsten (welomschreven doelstellingen op het van kennis, inzicht en vaardigheden) voldoende zijn onderbouwd en omschreven, opdat ze in een programma van onderwijseenheden worden gealloceerd.
  • De verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat onderwijseenheden invulling geven aan een passende en effectieve onderwijsleeromgeving en dat docenten deze onderwijsleeromgeving ontwikkelen en uitvoeren.
  • De verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat onderwijseenheden valide en betrouwbaar (summatief) worden getoetst en dat toetsontwikkelaars deze toetsing ontwikkelen en examinatoren deze toetsing uitvoeren.

Uiteindelijk moet een goede samenhang hiertussen bijdragen aan het realiseren van de beoogde leerresultaten door studenten.


Door deze zones duidelijker te scheiden is het voor de studenten ook duidelijker waar zijn of haar verantwoordelijkheden liggen. En laten zij zich daar ook makkelijker in aanspreken, helpen en ondersteunen.

In de leerzone hebben studenten de verantwoordelijkheid zoveel mogelijk dingen te doen (experimenteren), feedback te vragen en te krijgen en daarvan te leren voor een volgende stap in het continue leerproces. Ten behoeve van de certificering weet de student dat ze de verantwoordelijkheid heeft een zo goed mogelijke prestatie voor te leggen aan de examinatoren.

Door deze zones te scheiden geeft een school veel duidelijker en explicieter inhoud aan haar reden van bestaan: enerzijds biedt ze een effectieve en plezierige leeromgeving. Anderzijds biedt zij een valide en geborgd kwalificatiesysteem ten behoeve van certificering.

Rolduidelijkheid

Scheiding van leer- en prestatiezone geeft de school meer grip op de wijze waarop ze onderwijs en certificering organiseert:

Ten behoeve van de leeromgeving ontwerpt en programmeert ze een effectieve en plezierige leeromgeving die studenten in de gelegenheid stelt zich te ontwikkelen. Doel van het programma is ook dat studenten leren zelfstandig hun leeruitkomsten te tonen in de prestatiezone. In de uitvoering van dat programma geeft de docent effectief invulling aan de leeromgeving door daarin, bijvoorbeeld, leeruitkomsten te helpen realiseren. Dat kan in een rol als coach, als expert, als procesbegeleider, als trainer of elke andere rol die beoogt de student te ondersteunen in het leerproces.

Ten behoeve van de (summatieve) toetsomgeving ontwerpt en programmeert ze een effectieve, valide en betrouwbare toetsing van beoogde leeruitkomsten. Hiervoor worden valide en betrouwbare toetsen ontwikkeld, beoordelingskaders geformuleerd en gekalibreerd, alsmede betrouwbaar en valide geëxamineerd.

Ten aanzien van het creëren van een effectieve en plezierige leeromgeving (opzet van en randvoorwaarden lesprogramma, formatief handelen, activerende werkvormen, feedback) zijn er dus twee rollen: 

  1. Onderwijsontwikkeling: Dit gaat over de vraag in hoeverre de onderwijsontwikkelaar de leeromgeving opzet en programmeert om studenten in de gelegenheid te stellen zich te ontwikkelen. Doel van het programma is ook dat studenten leren zelfstandig hun leeruitkomsten te tonen in de prestatiezone.
  2. Onderwijsuitvoering: Dit gaat over de vraag hoe de docent effectief invulling aan de leeromgeving en daarin, bijvoorbeeld, leeruitkomsten helpt realiseren. Dat kan in een rol als coach, als expert, als procesbegeleider, als  trainer of elke andere rol die beoogt de student te ondersteunen in het leerproces.

Ten aanzien van de toetsing (accreditatiekader, summatief) in de prestatiezone zijn er drie rollen:

  1. Toetsontwikkeling: Dit gaat over de vraag met welke (valide) bewijzen studenten beoogde leeruitkomsten kunnen aantonen. 
  2. Ontwikkeling beoordelingskader: Dit gaat over de vraag met welk beoordelingskader (beoordelingsformulier, normering en input uit kalibratie) examinatoren het bewijs t.a.v. beoogde leeruitkomsten betrouwbaar kunnen beoordelen.
  3. Examinering: Dit gaat over de vraag in hoeverre de examinator, op basis van het beoordelingskader, tot een betrouwbaar en valide oordeel komt (kalibratie) t.a.v. beoogde leeruitkomsten.

KADER: Grip op kwaliteit, inzet en ontwikkeling

Leiding wordt genomen ten aanzien van

  • kwaliteit, inzet en ontwikkeling van de functie-gescheiden rollen
  • samenhang van betreffende rollen
  • kwaliteit, studierendement en bedrijfsmatig rendement van  de opleiding
  • verwachtingen ten aanzien van de mate waarin studenten gebruik maakt van geboden onderwijs en leeromgeving
  • verwachtingen ten aanzien van de mate waarin studenten gebruik maken van de mogelijkheden om, tijdig, bewijs van leeruitkomsten aan examinatoren voor te leggen

Meer grip

Door het onderscheid in de leer- en prestatiezone is het ook voor onderwijsprofessionals duidelijker waar zijn of haar verantwoordelijkheden liggen. En het helpt de opleiding of school ook om grip te houden op haar belangrijkste functies: het bieden van een effectieve leeromgeving én een goede (summatieve) toetsomgeving.

In de leerzone hebben docenten een rol als expert, coach, trainer, inspirator, enz.

In de prestatiezone hebben toetsontwikkelaars de verantwoordelijkheid toetstaken te ontwikkelen die studenten helpen valide bewijzen te tonen voor beoogde leeruitkomsten alsmede een werkbaar en valide beoordelingskader. Examinatoren hebben de rol om tot een betrouwbaar en valide oordeel te komen.

Door deze rollen explicieter te scheiden ontstaat er ook ruimte professionals meer op hun kwaliteiten in te zetten, ze te helpen met ontwikkeling in deze rollen en om effectiever het gesprek aan te gaan wanneer het niet gaat zoals is beoogd.

Hiermee creëert de opleiding of school dus ook meer grip op de kwaliteit van de inzet van haar professionals.

Rijvaardigheid

Door de scheiding zullen, net als bij de rijschool en het rijexamen, studenten meer zelf verantwoordelijkheid nemen voor zowel het leerproces als de prestatie ten behoeve van de summatieve toetsing. Zij stellen zich minder afhankelijk op van hun meester, waardoor het gesprek met de professional ontwikkelgerichter zal zijn in plaats van verantwoordingsgericht en/of schuldbeladen.

‘Is het zo voldoende?’

Ik startte als bijlesdocent Economie op het Luzac College, werd Economiedocent in het voortgezet onderwijs en daarna was ik docent op de hogeschool. Vervolgens ging ik daar als onderwijsadviseur aan de slag. En steeds werd ik door deze vraag getriggerd omdat blijkt dat  deze vraag een onderliggende is voor veel vraagstukken in het onderwijs. Hoe komt dat toch?

‘Is het zo voldoende, meneer?’ was een vraag die me altijd ongemakkelijk doet voelen. Omdat ik niet helder heb met welke intentie mij die vraag wordt gesteld. Wordt de vraag gesteld omdat ik als docent ook de examinator ben van de prestatie van de student? Waarom is het oordeel belangrijk genoeg om de vraag te stellen? Of wordt me de vraag gesteld omdat de student wil leren van datgene wat deze me voorgelegd heeft?

In bijna alle gevallen krijg ik het gevoel dat de student mij ziet als representant van wat een school kennelijk is: een instituut waar anderen bepalen in hoeverre je prestaties voldoen.

Schipperen binnen het meester-gezel principe

Als docent zal ik waarschijnlijk aan betreffende student vragen in hoeverre hij of zij zelf tevreden is. En waarom dat zo is. Als de student niet helemaal tevreden is, kan ik vragen wat hij of zij nog moet leren om tot iets beters te komen. Of ik kan de student vragen nog eens te laten nadenken over wat een betere oplossing zou kunnen zijn. En misschien geef ik wel een tip of leg ik iets uit.

En misschien moet ik zeggen dat ik er niet over ga. Ik bepaal niet ‘of het voldoende is’… En dat de student vertrouwen in zichzelf mag hebben: doe je best en blijft leren en proberen. Want als je kunt zeggen dat je eraan hebt gedaan wat je kon, dan is het aan examinatoren of het voldoende is of niet. En dus niet aan mij..

Eigenlijk hetzelfde als bij het rijexamen. Met de rij-instructeur doe je je best om te leren rijden. De rij-examinator bepaalt of het ‘genoeg’ is voor het rijbewijs. De sporter bereidt met de coach en trainer de wedstrijden voor. Het is de leeromgeving waarin de sporter het vertrouwen krijgt om tot een prestatie te komen in de wedstrijd. In de wedstrijd wordt vastgesteld in hoeverre de gelopen tijd genoeg is voor het certificaat. Of de gouden medaille.

Meer weten

Als je meer wilt weten over het scheiden van leer- en prestatiezones: https://www.ted.com/talks/eduardo_briceno_how_to_get_better_at_the_things_you_care_about?utm_campaign=tedspread&utm_medium=referral&utm_source=tedcomshare

Als je meer wilt weten over scheiden van leer- en prestatiezones in de sport: https://open.spotify.com/episode/6xor3MVmxdfPTmQ06pxlwN?si=Bcjt5PsYQPWMyrOqFt3Fvg

Het boek ‘Werken aan de kwaliteit van Hoger Onderwijs’ van Janke Cohen – Schotanus, Klaas Visser en Joyce Brouwer helpt inzicht te krijgen in de noodzaak van onderwijskundig leiderschap: Werken aan de kwaliteit van hoger onderwijs | Cohen-Schotanus, Visser, Brouwer | 9789024456031 | Boom hoger onderwijs.


Aanvulling op ‘Werken aan kwaliteit van Hoger Onderwijs’

In § 6.2.6 wordt aangegeven dat een strikte scheiding tussen onderwijs en tentaminering (summatieve toetsing) nadelen heeft. Die nadelen worden vooral veroorzaakt door de wijze waarop die scheiding voor studenten (en professionals) organisatorisch is ingericht. Daarnaast zijn genoemde nadele het gevolg van onvoldoende afstemming tussen te ontwikkelen leeruitkomsten en wijze waarop deze worden getoetst.

Een expliciete scheiding tussen leeromgeving en (summatieve) toetsomgeving geeft juist duidelijkheid in verantwoordelijkheden van student, docent en examinator. En geeft daarmee een groter eigenaarschap. Een beetje zoals we in Nederland rijvaardigheid ontwikkelen en certificeren: In de leeromgeving ontwikkelt de student vaardigheden (en krijgt, low-stake, feedback op oefeningen). In het rijexamen beoordeelt (high-stake) de examinator deze vaardigheden. Het zou mooi zijn als de student de gelegenheid krijgt al tijdens het ontwikkelproces een aantal vaardigheden kan laten examineren. Als deze dan gehaald worden, hoeven ze daarna niet nogmaals geëxamineerd te worden (mid-stake).

Ofwel,

Volgens WHW en het accreditatiekader moet hoger onderwijs zowel onderwijs als tentaminering (summatieve toetsing) aanbieden. Maar ze is relatief vrij in de manier waarop ze dat doet. Vaak wordt dat ingericht volgens het meester-gezel principe: Een aantal docenten ontwikkelen een onderwijseenheid en voeren deze uit, waarbij leeromgeving, toetsontwikkeling en examinering, in de ogen van studenten, door dezelfde docenten wordt uitgevoerd: docenten zijn vaak ook de toetsontwikkelaar én de examinator. Dan is het geen wonder dat studenten in de verleiding komen om aan de docent te vragen wat ze moeten doen voor een voldoende....

Als de scheiding tussen onderwijs en (summatieve) toetsing explicieter is gemaakt door de instelling zorgt dat voor meer duidelijkheid t.a.v. verantwoordelijkheden voor zowel studenten als instelling. Natuurlijk onder de voorwaarde dat te ontwikkelen leeruitkomsten (leeromgeving) en wijze waarop deze worden getoetst (summatieve toetsomgeving) goed zijn afgestemd.

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 3500+ artikelen.