Zes uitgangspunten voor onderwijskundig leiderschap
Geplaatst op 1 juni 2015
Focus op behapbaar opbrengstgericht én passend onderwijs
Onderwijs van nu moet opbrengstgericht én passend zijn.
In het land leeft het idee dat er dan onderwijs wordt gegeven dat zó is toegesneden op individuele leerlingen dat alle talenten ten volle worden benut.
Of dat een school elke leerling moet kunnen opvangen.
Dit zijn bijna utopische gedachten waar veel onderwijsprofessionals onrustig van worden.
Om onderwijs opbrengstgericht én passend te maken mogen we wel idealen hebben, maar we moeten bij realiteit beginnen. De leerkracht voor de groep is hierbij het uitgangspunt.
De mate waarin hij het onderwijs kan behappen, is bepalend voor elk succes. Het is de taak van de schoolleider om zijn team een onderwijskundige focus te bieden om het gevoel van ‘leerlingen tekort te doen’ bij te sturen. Deze focus wordt gevoed door een zestal heldere uitgangspunten.
1. Van eind naar begin
Het uitgangspunt voor de inrichting van passend onderwijs zijn de opbrengstambities van de school aan het eind van groep 8. Een verhoging hiervan leidt tot andere onderwijsbehoeften in de populatie (in termen van: meer leertijd, andere instructie, etc.).
Het antwoord hierop is een intensiever aanbod, zodat er weer sprake is van passend onderwijs. De opbrengstambities bepalen dus de weg van het begin naar het einde.
Dat geldt eveneens op groepsniveau. Als een groep te lage leeropbrengsten heeft, dan moet er intensiever worden gewerkt om wél in de richting van de schoolambities te komen. Liggen de leeropbrengsten hoger dan verwacht, dan kan het onderwijs worden verrijkt.
2. Uitgaan van overeenkomsten
Onderwijs geven we niet aan individuen, maar aan groepen individuen met gemeenschappelijke kenmerken en onderwijsbehoeften. Het credo ‘omgaan met verschillen’ is een impuls om te gaan individualiseren.
Maar wat levert dit op als we ons bedenken dat leren een groepsproces is waarmee we het leren van elkaar en de coöperatieve vaardigheden van leerlingen stimuleren? Chris Struiksma verwoordde het mooi:
‘elk kind is uniek, maar dat betekent niet dat een eigen leerprogramma mogelijk, nodig of zelfs maar wenselijk is’.
3. De middenmoot als vertrekpunt
Elke leerkracht stemt zijn onderwijsaanbod onbewust af op de middenmoot. Vanuit dit ‘ijkpunt’ beoordeelt hij welke leerlingen sterker en zwakker zijn.
Een methode voor rekenen of taal is gebaseerd op de landelijke middenmoot en de schil daaromheen. Het komt regelmatig voor dat deze niet ‘past’ op een groep. Sterker nog: er zijn hele schoolpopulaties waarvoor een ‘standaard’ methode niet passend is.
Op school en op groepsniveau moet in eerste instantie een basisaanpak worden vastgesteld die passend is op de grootste gemene deler van leerlingkenmerken en onderwijsbehoeften. Hieromheen worden de verrijkte en de intensieve aanpak geformuleerd.
4. Eerst convergent, dan divergent
Het schoolaanbod start altijd met convergente differentiatie. Dit betekent dat een hele groep leerlingen tegelijkertijd aan één set doelen werkt en dat er verschillende aanpakken zijn om deze te realiseren: basis, verrijkte en intensief.
Convergente differentiatie is met name goed voor leerlingen die de basis of de intensieve aanpak ontvangen. De school is vrij om te bepalen wanneer zij een meer divergent aanbod gaat neerzetten.
Dat is nodig voor de leerlingen voor wie (verdergaande) verrijking of intensivering van het onderwijs niet meer afdoende is. Zij kunnen de leerlijn respectievelijk versneld of vertraagd doorlopen.
5. Eerst de school, dan de groep, dan de leerling
Een passend schoolaanbod voor de leerlingpopulatie heeft tot gevolg dat het merendeel van de groepen óók een passend aanbod krijgt. Er zijn echter sterke en zwakke ‘bouwjaren’. Voor deze groepen moet het schoolaanbod nog verder passend worden gemaakt.
In een zwakkere groep wordt het onderwijs geïntensiveerd, in een sterkere groep wordt overwogen om het onderwijs verder te verrijken.
Als het onderwijs passend gemaakt is op de groep, dan zullen er nog individuele leerlingen zijn die onvoldoende profiteren van een van de drie aanpakken. In de meeste gevallen heeft dit tot gevolg dat de aanpak meer op de leerling toegespitst wordt.
6. Respons op instructie
Uitgaan van verschillen is in een school terug te zien in uitgebreide analyses per leerling. Dat kan eenvoudiger door de redenering te hanteren: als het goed gaat met een leerling, dan is aan de onderwijsbehoeften voldaan! Die kans is groot, omdat op school- en op groepsniveau het onderwijs al passend is gemaakt.
Het gaat goed met een leerling als we zien dat hij voldoende vaardigheidsgroei heeft doorgemaakt, dat hij de leerstof beheerst en dat hij gedijt (lees ook: betrokken is bij de les).
Het maakt dan niet uit of een leerling de basis, verrijkte of intensieve aanpak heeft gevolgd (of in welke Cito-niveau hij zit). Is de respons onvoldoende, dan gaan we ‘de diepte in’.
Tot slot
Deze zes uitgangspunten bieden schoolleiders houvast bij het behapbaar maken van opbrengstgericht passend onderwijs voor hun teamleden.
Zo is het een van hun taken om met behulp van écht betekenisvolle dataoverzichten met het team het gesprek aan te gaan of aanpassing van het schoolbeleid noodzakelijk is, of dat er alleen op de groepsaanpakken ingestoken moeten worden.
Door behapbaarheid als toetssteen te hanteren en vorm te geven vanuit deze zes uitgangspunten, is de concrete uitwerking van opbrengstgericht passend onderwijs minder uitdagend dan de beeldvorming doet vermoeden.
Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!
Gerelateerd
Wij-leren.nl Academie