Kijk ook eens bij ons begeleidingsaanbod voor schoolontwikkeling!

Hoe organiseer ik mijn kleuteronderwijs optimaal?

Ewald Vervaet
Ontwikkelingspsycholoog en docent bij Stichting Histos  

Vervaet, E. (2025). Hoe organiseer ik mijn kleuteronderwijs optimaal?
Geraadpleegd op 13-07-2025,
van https://wij-leren.nl/klassenmanagement_in_een_kleutergroep_recensie.php
Geplaatst op 21 mei 2025
Laatst bewerkt op 28 juni 2025
Klassenmanagement in een kleutergroep

Bij een optimale speelleeromgeving voor jonge kinderen moeten klassenorganisatie en -management op orde zijn. Dat is de hoofdboodschap van het boek Klassenmanagement in een kleutergroep aan leerkrachten in het kleuteronderwijs: ‘leuke ideeën en goede bedoelingen lopen soms stuk door een gebrek aan vaardigheden rondom klassenmanagement’.

Marijke Bertu heeft pedagogiek en opleidingskunde gestudeerd en 26 jaar in het basisonderwijs gewerkt (als leerkracht en als adjunct-directeur). Ze is nu jonge-kind-specialist, onder meer in haar eigen bedrijf Jonge Kind Focus (Rheden).
Yvonne Leenders is pedagoge en onderwijskundige en heeft 14 jaar bij het CPS in Amersfoort gewerkt. Als jonge-kind-specialist werkt ze nu als zelfstandig adviseur.

Visie op ontwikkelen en leren

Samen hebben Bertu en Leenders het boek Klassenmanagement in een kleutergroep geschreven. Juist doordat jonge kinderen nog volop in ontwikkeling zijn, is het een veelomvattende taak om een kleuterklas goed te laten lopen: de inrichting van de klas met hoeken, instellen van en houden aan afspraken met de kinderen, een goed pedagogisch klimaat, aanbod op de kinderen richten, opvang en begeleiding van vierjarigen die als nieuweling in de groep komen, enzovoort.  

Daarbij is het hebben van een ‘heldere visie op leren en ontwikkelen van jonge kinderen noodzakelijk’ voor opvoeding en onderwijs. Hun eigen visie is dat jonge kinderen door twee factoren ontwikkelen en leren: wisselwerking met de omgeving en spel, met nadruk op ‘verwondering, ontdekken en spelstimulering’.

Voor het werk betekent dit onder meer:

  • het hebben van een open onderwijsleersituatie;
  • een integrale werkwijze;
  • een vast dagritme;
  • spel en spelend leren centraal stellen;
  • geen verplichte toetsen maar inschatten wat een kind nodig heeft op basis van eigen observaties en
  • het kiezen vanuit de kinderen (en niet vanuit een methode) voor een bepaald aanbod.

Omgooien van het plan

Van dat kiezen van het aanbod geven de schrijfsters een duidelijk voorbeeld. Juf Fatima had voor een dag een bepaald plan in haar hoofd, maar die nacht had het geplenst en gestormd. Er lagen dan ook veel lossen takken op het schoolplein, er waren modderstromen en enkele kleuters ontdekten een groot insect. Ze wilden het beest verder onderzoeken en verzorgen. Fatima gooit haar plan onmiddellijk om: ze mogen met het beest aan de slag. Hoeveel poten heeft het dier en zijn die allemaal even lang? Waar zitten de ogen? Is het helemaal groen of zitten er ook andere kleuren aan? En wat is het eigenlijk: een krekel, een sprinkhaan of nog wat anders? Dat zoeken ze op in een plaatjesboek met dieren.

Ze tekenen of kleien het dier na, ze houden er een geluidsversterker bij om te horen of het geluid maakt. Tot slot leest Fatima voor uit het prentenboek De krekel die niet tjirpen kon.

Wat hebben de kinderen veel geleerd en ontdekt! En hun telvaardigheden hebben ze kunnen oefenen, ze zijn nagegaan of het beest links gelijk is als rechts en hun woordenschat is uitgebreid met woorden als ‘storm’, ‘modderstroom’, ‘krekel’ en ‘sprinkhaan’ die ook nog eens een concrete en dus levendige betekenis hadden.

Kleutergerichtheid

Volgens Klassenmanagement in een kleutergroep komen er bij Fatima’s kleuteronderwijs vijf vaardigheden kijken:

  • organiseren van tijd en middelen;
  • motiveren van de leerlingen;
  • doelgericht aanbieden van betekenisvolle bezigheden;
  • klassenmanagement dat zo efficiënt en zo effectief mogelijk is, en
  • structureren, waar de schrijfsters van onderstrepen dat structureren iets anders is dan je strak aan een methode houden.

Bertu en Leenders noemen hun aanpak kleutergericht en stellen dat Fatima een kleutergerichte focus had: ze staat open voor wat de kleuters bezighoudt en belangrijk vinden.

Kleutergerichtheid houdt dan ook in dat ‘de leerkracht oog heeft voor het welzijn en de ontwikkelingskansen van kleuters, en zich kan inleven in hun belevings- en ervaringswereld’.

Fatima kijkt/keek als het ware door de ogen van haar leerlingen om hen zoveel mogelijk gelegenheid te geven tot ontdekken en uitzoeken.

Voorbeelden van geen of minder kleutergerichtheid zijn: kleuters moeten lang wachten, veel zwijgen en veel stil zitten.

Het boek werkt kleutergerichtheid naar zes onderwerpen uit: het scheppen van een goed pedagogisch klimaat in een kleutergroep; het scheppen van een speelrijke omgeving, voor binnenspel en voor buitenspel; het organiseren van de tijd volgens een vast dagritme en met vaste routines; het leren aan de hand van thema’s; oog hebben voor de verschillen tussen de kleuters onderling; de overgang van groep 2 naar groep 3.     

Van groep 2 naar groep 3

Van deze zes onderwerpen staan we stil bij hét onderwerp van het kleuteronderwijs: de overgang van groep 2 naar groep 3.

Die overgang is net wat bijzonderder dan alle andere overgangen in de kindertijd omdat het kind vanaf groep 3 geacht wordt formeel/schools onderwijs te krijgen. Er is dan ook een spanning tussen groep 2 en groep 3. Immers, de laatste jaren krijgt in groep 2 spel weer meer aandacht dan tien jaar terug, maar leerkrachten van groep 3 menen dat mede daardoor hun leerlingen met te weinig letterkennis bij hen komen.

De schrijfsters benadrukken in het hele boek kennis van de ontwikkelingsfases van het kind. In het hoofdstuk over de overgang van groep 2 naar groep 3 laten ze zien wat ze daaronder verstaan (p.162-163). Ze doen dat voor de ‘peuterperiode’, de ‘kleuterperiode’ en de ‘midden- en bovenbouw’.

Voor elk van deze drie periodes beschrijven ze hoe de inrichting van de ruimte het best kan geschieden, wat het leeraanbod inhoudt, hoe de dagindeling eruit ziet en de mate waarin er sprake is van instructie en of daarin differentiatie plaats heeft of niet.

Voor de kleuterperiode houdt dit onder meer in:

  • Er zijn groepstafels; er zijn verschillende speel- en werkhoeken; bij het digibord is er ruimte voor kringgesprekken.
  • Spelend leren staat in het middelpunt; de ontwikkeling van schoolse vaardigheden krijgt steeds meer aandacht; er is volop gelegenheid tot bewegen.
  • Vanuit een vaste tijdsindeling is er ook flexibiliteit; er is dagelijks tijd voor taal en rekenen en wiskunde; elke dag is er ten minste anderhalf uur bewegingsonderwijs.
  • Er is instructie en differentiatie op allerlei ogenblikken; de ontwikkeling wordt met observaties gevolgd; op basis daarvan handelt de leerkracht (doel)gericht.

Het boek werkt twee overgangen uit: die van kinderdagverblijf of peuterspeelzaal naar groep 1 en die van groep 2 naar groep 3. Beide gebeurt uitvoerig voor vier aspecten:

  • de inrichting en uitrusting van de speelleerruimtes;
  • dagritme en dagindeling;
  • afspraken en vaste routines;
  • de ontwikkeling van de zelfstandigheid.

Bij de overgang naar groep 3 bijvoorbeeld bespreken de schrijfsters het onderwerp ‘doorgaande lijn zelfstandig werken’ gedetailleerd (p.185-187).

Bespreking

Klassenmanagement in een kleutergroep maakt op mij een heel gedegen indruk. Mijn complimenten! De schrijfsters weten waar ze het over hebben en schrijven daar uitvoerig en op heel toegankelijke manier over.

Ik kan het boek dan ook aanraden voor het kleuteronderwijs. In het bijzonder aan elke startende leerkracht in een groep 1, 2 of 1/2.

En ook aan elke ervaren kleuterleerkracht die het gevoel heeft dat haar/zijn kleuteronderwijs te weinig structuur heeft.

Perspectief van klassenmanagement

Bertu en Leenders willen kleuteronderwijs vanuit klassenmanagement bekijken; zie bijvoorbeeld ‘Hierbij ligt de focus op de kansen die er zijn om [de overgang naar groep 3] vanuit het perspectief van klassenmanagement goed te laten verlopen’ (p.180; ook p.23). Over het algemeen doen ze dat in hun boek, en wel – als geschreven – op voortreffelijke manier.

Ik meen echter dat ze in één opzicht geregeld buiten de gezichtshoek van het klassenmanagement gaan staan, namelijk telkens als ze over de ontwikkeling van het kind schrijven.

Terecht benadrukken ze die: ‘Een visie op het ontwikkelen en leren van jonge kinderen is bepalend voor het handelen in een kindcentrum of in de basisschool’ (p.10), ‘Een kleutergerichte focus houden lukt alleen als je als leerkracht kennis hebt over ontwikkelingsfasen van jonge kinderen, zodat je je eigen handelen daarop kunt afstemmen’ (p.22), ‘Wat is het ontwikkelingsniveau van de kinderen?’ (p.31) en ‘Vanzelfsprekend moeten taken of opdrachten die kinderen krijgen goed zijn afgestemd op hun ontwikkelingsniveau’ (p.173) – om me tot deze vier aanhalingen te beperken.

Psychologische ontwikkeling

Volgens mij staan daar geregeld passages haaks op. Een voorbeeld daarvan is wat ze over doelgericht werken schrijven: ‘Voor doelgericht en opbrengstgericht werken zal er nagedacht moeten worden over wat een kind nodig heeft om een volgende ontwikkelingsstap te kunnen maken’ (p.15). Vanuit de ontwikkelingspsychologie geldt echter dat onderwijs in leerstof waar een kind gezien zijn psychologische ontwikkeling niet aan toe is, betrekkelijk zinloos is: de stof wordt verkeerd begrepen en/of toegepast en als ze al goed wordt begrepen, beklijft ze niet. Vandaar dat in onderwijs op basis van Directe Instructie (p.148-149) zoveel stof herhaald moet worden. Van (E)DI-onderwijs is herhaling een positief kenmerk, maar vanuit de psychologische ontwikkeling duidt een noodzaak van veel herhalen op slecht onderwijs.

Een ander voorbeeld is dat ze bij de inrichting van de speelleeromgeving uitvoerig over de rekenhoek en over de lees-, schrijf- en luisterhoek schrijven (p.62-67). Met luisteren door kinderen die in psychologisch opzicht kleuters zijn, is uiteraard niets mis, maar rekenen, lezen en schrijven zijn toch echt vaardigheden op het niveau van kinderen die in psychologische opzicht jonge schoolkinderen zijn.

Mijn derde en laatste voorbeeld gaat over een geschikte speelleeromgeving voor peuters: ‘[Er] wordt uiteraard rekening gehouden met de levensfase waarin de kinderen zitten en, daarmee samenhangend, worden ook aanpassingen gedaan aan hun ervaringswereld en de vaardigheden die op deze leeftijd mogen worden verwacht’ (p.166). Bekeken vanuit de psychologische ontwikkelingsfasen van het kind heb ik moeite met ‘daarmee samenhangend’. Mijns inziens kan men niet én rekening houden met ontwikkelingsfasen én vaardigheden verwachten op grond van kalenderleeftijd.

Gelukkig staan daar vele passages tegenover die geheel in de geest van de psychologische ontwikkeling zijn. Twee voorbeelden.

De schrijfsters zien kleuteronderwijs als een schakelperiode op het pad naar het schoolse leren in groep 3 (p.164). Dat lijkt me juist. Sterker: de kleuterfase neemt een aparte plaats in in de ontwikkeling van het kind tussen geboorte en een jaar of 12, 13. Ik stel die wel eens voor als een schaal; van links naar rechts loopt de tijd van geboorte tot een jaar of 12, 13:

Bertu en Leenders geven de leerkrachten die zich in de jaren 80 van de vorige eeuw zorgen maakten over de fusie van kleuter- en lagere-school-onderwijs gelijk (p.160). Terecht, bekeken vanuit de ontwikkelingspsychologie.

Mijn tweede voorbeeld is de beschrijving op vele plaatsen van de vermogens waar het kind over dient te beschikken in groep 3: ‘een behoorlijke mate van zelfsturing en taakgerichtheid’, ‘waar kleuters veelal niet goed toe in staat zijn. Hun hersenontwikkeling […] is gewoon nog niet zo ver’ (p.164). Dat zijn feitelijk houdbare uitspraken: zelfsturing en taakgerichtheid zijn mentale vermogens die niet van meet af aan gegeven zijn (zoals de kleur van je ogen en van je huid), maar die psychologisch tot ontwikkeling dienen te komen, inderdaad op basis van de ontwikkeling van de hersenen en – zoals ze in hun visie stellen – op grond van wisselwerking met de omgeving.

Passages verduidelijkt

Door de psychologische ontwikkeling theoretisch te kennen en er praktisch mee om te kunnen gaan winnen veel passages in het boek aan duidelijkheid. Een voorbeeld daarvan is tekortschietende zindelijkheid aan het begin van groep 1 (p.160). In werkelijkheid schiet de zindelijkheid niet te kort, maar kan de oudere peuter (gemiddeld 3;9-4;6) na een ‘grote boodschap’ zijn achterwerk nog niet goed schoonmaken. De reden daarvan is dat hij/zij slechts concreet-feitelijk kan functioneren en nog niet abstract-logisch. Dat laatste is nodig voor dat schoonmaken omdat je je eigen achterwerk nu eenmaal niet ziet: onder het schoonmaken dient men daar een abstract mentaal beeld van te hebben.

Een ander voorbeeld is de fasen die het boek onderscheidt, van peuterperiode via kleuterperiode naar midden- en bovenbouw; zie onder ‘Van groep 2 naar groep 3’. Die periodes worden inzichtelijk als men de psychologische ontwikkeling van het kind kent. Dan begrijpt men waarom het zinvol is dat peuters geen kringgesprekken hebben, kleuters wel en midden- en bovenbouw niet meer.

Datzelfde geldt voor de doorgaande lijn zelfstandig werken (p.185-187). Met kennis van de ontwikkelingslijn ‘… à oudere peuter à kleuter à jong schoolkind à …’ begrijpt men bijvoorbeeld waarom kleuters de afspraak begrijpen dat de leerkracht niet gestoord mag worden als het ‘verkeerslicht’ op rood staat, en peuters niet. In de schoolgroep betekent zo’n verkeerslicht immers heel wat anders dan in het verkeer op straat. Om dat te kunnen snappen is een eerste abstract-logische functioneren een voorwaarde. Een mooi voorbeeld hiervan is dat in gebarentalen voor doven een spreker duidelijk maakt dat hij, als hij het over zijn van bloemen houdende moeder wil hebben, dan naar een bloem wijst: die bloem staat dan voor ‘mijn moeder’. Dove kinderen begrijpen deze code pas vanaf ongeveer 4;6.

Nogmaals, ik raad het boek Klassenmanagement in een kleutergroep van harte aan voor het kleuteronderwijs. Ik voeg daaraan toe: zodra het boek over ontwikkeling schrijft, sla er dan een publicatie op na over de psychologische ontwikkeling van het kind. Ik wijs onder meer op ‘Leesonderwijs: begin pas als het kind aan lezen toe is’ en onderdeel ‘3. Empirische psychologie’ in ‘Red Het Onderwijs: uit de crisis of verder in de put?’.

Of beter nog: waarom zouden Bertu en Leenders geen boek over klassenmanagement en psychologische ontwikkeling schrijven? Ik kijk ernaar uit. Dat wordt vast een vlot leesbaar en in de praktijk goed bruikbaar boek!

Marijke Bertu & Yvonne Leenders, Klassenmanagement in een kleutergroep, Huizen, Pica, 2024; ISBN 9789493336087

Bestellen

Het boek Klassenmanagement in een kleutergroep is te bestellen via bol.com:


Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Dossiers

Uw onderwijskundige kennis blijft op peil door 4000+ artikelen.