Het functioneren van de LCTI

Geplaatst op 1 juni 2016

Samenvatting

Achtergrond en opzet van het onderzoek 

In dit rapport wordt verslag gedaan van een onderzoek naar het functioneren van de Landelijke Commissie Toezicht Indicatiestelling (LCTI). Sinds de invoering van het LGF-beleid wordt de indicatiestelling verzorgd door onafhankelijke Commissies voor Indicatiestelling (CvI's), die de toelaatbaarheid van de leerling toetsen aan de hand van door de overheid vastgestelde uniforme criteria. De LCTI houdt toezicht op de naleving van de door de overheid vastgestelde criteria bij het verlenen van toegang tot het speciaal onderwijs of de leerlinggebonden financiering.

In het kader van de evaluatie van de ervaringen met de Regeling Leerlinggebonden Financiering acht de BOPO het van belang na te gaan hoe de LCTI haar taak uitvoert en hoe effectief ze daarin is (zie 1.2 voor de concrete onderzoeksvragen). Het onderzoek naar de werkwijze van de LCTI is uitgevoerd aan de hand van documentanalyse en interviews met commissieleden en bureaumedewerkers van de LCTI. (Vrijwel) alle voorzitters van de CvI’s zijn geïnterviewd om een beeld te kunnen krijgen van de mate waarin zij zich kunnen vinden in het toezicht van de LCTI en in de mate waarin zij zich door het LCTI (al dan niet) ondersteund voelen. Voor het onderzoek naar de effectiviteit is met name gebruik gemaakt van de terugkoppelingen die de CvI’s hebben ontvangen naar aanleiding van de indicatiestellingen in het schooljaar 2003/2004.

Gedurende de looptijd van het onderzoek heeft de Tweede Kamer besloten de toezichtsfunctie van de LCTI over te brengen naar de Inspectie. Dit heeft geleid tot een aantal wijzigingen in de uitvoering van het onderzoek. De beschreven resultaten dienen in het licht van de toekomstige veranderingen beschouwd te worden. 

Resultaten 

Hieronder worden de resultaten beknopt samengevat. Hoofdstuk 6 bevat een uitgebreidere beantwoording van de onderzoeksvragen.

De werkwijze van de LCTI
Bij de beoordeling van de wijze waarop de CvI’s hun indicatietaak verrichten maakt de LCTI gebruik van protocolanalyse en dossieronderzoek. De CvI’s vullen voor alle indicatiestellingen een digitaal protocol in waarin alle gegevens zijn samengevat die nodig zijn voor de onderbouwing van het indicatiebesluit. Daarnaast sturen de CvI’s een steekproef van complete dossiers voor nader onderzoek. Dit onderzoek wordt verricht door medewerkers van de LCTI die specifieke deskundigheid hebben voor het betreffende cluster. Iedere indicatiestelling wordt dubbel beoordeeld aan de hand van (clusterspecifieke) richtlijnen die afkomstig zijn van het Kader voor Toezicht en een checklist met aanwijzingen voor concrete beslissingen (gebaseerd op eerdere ervaringen).

Het onderzoek vormt de basis voor de beoordelende rapportages (terugkoppelingen) aan de CVI’s. De rapporten bevatten een kwalitatief deel waarin ingegaan wordt op alle onderscheiden kwaliteitsaspecten, met name onderbouwing van de indicatiestelling. Geëindigd wordt met een waarderingsprofiel waarin een kwantitatieve waardering wordt gegeven van de wijze waarop de CvI in de onderzochte dossiers de criteria gebruikt en de indicatiebesluiten onderbouwt. Wanneer het waarderingsprofiel veel te wensen overlaat, wordt een gesprek voorgesteld om de problemen te bespreken. Zo nodig gaat een procedure van intensief toezicht in. Als uiterste sanctie kan de LCTI de minister adviseren de CvI de bevoegdheid te ontnemen. Van deze mogelijkheid is nog geen gebruik gemaakt. De terugkoppelingen hebben naast een controlerende, ook een ondersteunende functie, in die zin dat zij de CvI’s uitsluitsel geven over de wijze waarop de criteria moeten worden geïnterpreteerd. De LCTI streeft ernaar om alle CvI’s, ook degene waar geen problemen zijn, minimaal eenmaal per twee jaar te bezoeken voor een gesprek. De LCTI ondersteunt de CvI’s verder op uiteenlopende wijze. De medewerkers zijn laagdrempelig te consulteren, zowel telefonisch, als per e-mail. Voorlichting wordt gegeven door middel van publicaties en handreikingen die ook op de website te vinden zijn en de LCTI gebruikt het middel van conferenties om meer algemeen geconstateerde problemen aan te kaarten en te bespreken. Op grond van deze ervaringen doet de LCTI aanbevelingen aan de minister over bijstelling van de procedures en criteria. Omdat een deel van de problemen wordt veroorzaakt door onvoldoende betrouwbaar instrumentarium, stimuleert de LCTI ook instrumentontwikkeling. Een vrij groot deel van de adviezen heeft dan ook betrekking op (het gebruik en) de ontwikkeling van instrumenten.

Het oordeel van de CvI’s
In het algemeen oordelen de CvI’s redelijk gunstig over het functioneren van de LCTI. In de interviews wordt kritiek geuit op de digitale protocollen en bij een deel van de CvI’s leeft het gevoel dat de LCTI te ver van de praktijk af staat en te star is bij de interpretatie van de criteria. Toch bleken de meeste CvI-voorzitters redelijk tevreden over de werkwijze van de LCTI als geheel. Blijkens de vragenlijst die de meeste voorzitters na afloop van het interview hebben ingevuld, is 78% van hen tevreden over de werkwijze van de LCTI in het algemeen, en is 67% tevreden over de wijze waarop de LCTI toezicht houdt.
Er is vrij veel waardering voor de inhoudelijke feedback door de LCTI. Tweederde van de voorzitters is het in grote lijnen eens met de inhoud van de terugkoppelingen en met conclusies die de LCTI daaraan verbindt. Degenen die slechts matig tevreden of ontevreden zijn verwijten de LCTI gebrek aan realiteitszin en vinden dat er teveel op details wordt gelet. Gesprekken over de terugkoppelingen worden in het algemeen als verhelderend ervaren en goed voor de onderlinge verstandhouding. Een kleine minderheid vindt de gesprekken niet zinvol omdat er toch verschil in interpretatie blijft en meldt het oordeel van de LCTI naast zich neer te leggen.
De terugkoppelingen worden door het merendeel van de CvI’s als (ook) ondersteunend ervaren en slechts door een klein deel als uitsluitend controlerend. Over het algemeen zijn de CvI’s lovend over de toegankelijkheid van de LCTI (via email of telefoon) en blijkens de vragenlijst is 80% van de voorzitters overtuigd van de deskundigheid van de medewerkers. Het informatiemateriaal van de LCTI wordt door het merendeel als redelijk of goed bruikbaar beoordeeld. Ook over de werkconferenties is men in het algemeen tevreden, al vinden sommigen dat zij onvoldoende zijn toegespitst op concrete problemen. In het algemeen zijn de voorzitters het eens met de inhoud van de adviezen die de LCTI geeft aan de minister voor de aanpassing van de criteria. Een enkeling herkende zich onvoldoende in de adviezen. 

De effectiviteit van de LCTI

Met betrekking tot de effectiviteit van de LCTI hebben we vier criteria onderscheiden. Vanuit de controlefunctie is de LCTI effectief als ze (a) zoveel mogelijk foutieve indicatiebeslissingen opspoort en weet te corrigeren en (b) controverses over de toepassing van de criteria weet op te lossen. Vanuit de adviesfunctie is ze effectief als ze (c) de kwaliteit van het werk van de CvI’s weet te verhogen, zowel wat betreft het indiceren als het volgen van de juiste procedures en (d) tot beargumenteerde adviezen aan de overheid weet te komen over aanscherping of herformulering van de criteria.
De vier criteria van effectiviteit bleken sterk met elkaar verweven. De LCTI heeft een beduidende hoeveelheid foutieve indicatiebeslissingen opgespoord: voor het schooljaar 2003/2004 zou toepassing van de criteria volgens de richtlijnen van de LCTI naar schatting geleid hebben tot ongeveer 10% minder positieve indicaties. In deze zin is het toezicht van de LCTI (potentieel) effectief.
Deze beslissingen zijn echter niet terug te draaien omdat de CvI’s de beslissingsbevoegdheid hebben. Dat betekent dat de reële effectiviteit van de LCTI afhankelijk is van de bereidheid van de CvI’s zich te laten bijsturen en de criteria in het vervolg toe te passen zoals deze zijn bedoeld. Deze bereidheid is weer mede afhankelijk van de ondubbelzinnigheid en aanvaardbaarheid van de criteria en procedures.
De LCTI heeft in de afgelopen jaren veel werk verricht ten aanzien van de bijstelling van de criteria en de ontwikkeling van objectieve instrumenten om de criteria te onderbouwen. Zij is daarin zeker succesvol in geweest, ook in de ogen van de meeste CvI’s. Het hele proces heeft tenslotte geleid tot een kwaliteitsverbetering van de CvI’s in het algemeen. Het toezicht van de LCTI voldoet aan de verwachtingen en is effectief. Dit gaat alleen op voor zover de CvI’s bereid zijn verantwoording af te leggen aan de LCTI en zich neerleggen bij de vastgestelde criteria en procedures. Voor een beperkt deel van de CvI’s (naar schatting 20%) lijkt dit niet, of onvoldoende het geval te zijn geweest.

Suggesties voor verbeteringen volgens LCTI en CvI’s
Naast de adviezen die de LCTI heeft gegeven ten aanzien van de criteria en de procedures ten aanzien van de indicatiestelling, stelt zij een aantal verbeteringen voor die betrekking hebben op het proces van indicatiestelling in zijn geheel (zie 5.1). Voor de CvI’s zou een verdere versimpeling van het digitale protocol en een snellere (eventueel minder uitvoerige) terugkoppeling tegemoet kunnen komen aan de kritiekpunten die leven bij (een deel van) de CvI’s ten aanzien van het toezicht. Wat betreft de ondersteunende functie leeft er bij de CvI’s de wens naar meer (clustergebonden) onderling overleg. 

Een groot deel van de CvI’s is verontrust over het voornemen om het (inhoudelijk) toezicht bij de LCTI weg te halen en betreurt het verdwijnen van expertise. Volgens de LCTI is het des te meer van belang dat de CvI’s over een goed intern kwaliteitssysteem beschikken wanneer het toezicht naar de inspectie gaat. In de ontwikkeling daarvan denkt zij een positieve rol te kunnen spelen.
Verder heeft de LCTI zich altijd gericht op het transparant en eenduidig maken van de criteria en (de onderbouwing van) de indicatiestelling. Adviezen daaromtrent zullen naar haar mening waarschijnlijk af en toe nodig blijven om actuele problemen bij de indicatiestelling op te lossen. Dat is iets dat de inspectie volgens de LCTI waarschijnlijk moeilijk kan overnemen, met name omdat daarvoor dossieranalyse nodig zal blijven. 

Dilemma’s 

Het onderzoek roept een aantal dilemma’s op die niet rechtstreeks voortvloeien uit de beantwoording van de onderzoeksvragen, maar wel te maken hebben met het totale vraagstuk van toezicht op indicatiestelling. We vatten hier de belangrijkste samen en verwijzen voor een verdere bespreking naar 6.2.

Dilemma’s ten aanzien van de indicatiestelling
Een belangrijk dilemma heeft te maken met de vorm en functie van de indicatiestelling zelf. De LCTI heeft veel aandacht besteed aan verheldering en eenduidiger interpretatie van de indicatiecriteria. Hoewel de weerstand tegen de uniformering ten tijde van het onderzoek bij slechts een beperkt deel van de CvI’s leefde, bleek daarachter wel veel onvrede van de beroepsgroep (schoolpsychologen en orthopedagogen) schuil te gaan die het voor de toelatingsbeslissing benodigde materiaal moeten verzamelen. Een werkgroep die deze beroepsgroep vertegenwoordigt, kaart in verschillende publicaties (b.v. NVO/NIP, 2005) het probleem aan dat de diagnostiek die voor de indicatiestelling nodig is (de selectiediagnostiek), niet goed aansluit bij de diagnostiek die nodig is voor de verbetering van de zorg aan kinderen (de handelingsdiagnostiek). Volgens deze werkgroep kunnen indicaties op grond van testscores en classificaties leiden tot testmisbruik en wordt de onderwijsbehoefte en zorgbehoefte van de leerling onvoldoende in kaart gebracht. 
De (indicatie)deskundigen hadden begrip voor dit standpunt en bevestigden dat dit probleem sterk speelt in het veld. Wat volgens hen ook meespeelt, is het feit dat op dit moment het belang van de selectiediagnostiek onevenredig groot is omdat het gaat om een beslissing van alles of niets. Ook de verwijzingsprocedure voor het speciaal basisonderwijs enerzijds en de indicatiestelling voor het speciaal onderwijs (of rugzak) anderzijds zijn niet goed op elkaar afgestemd, wat een goede plaatsingsbeslissing ook compliceert.
De beleidsdeskundigen benadrukten dat belangentegenstellingen onvermijdelijk zijn. Uniformering is een algemeen belang met een economisch aspect (budgetbewaking) en een juridisch aspect (gelijke gevallen gelijk behandelen). Uniformering zal echter altijd weerstand oproepen. Bij ouders omdat zij niet altijd de diagnose krijgen die zij voor het kind wenselijk achten. En bij professionals omdat zij ruimte willen voor eigen beslissingen en inschattingen en niet houden van voorschriften op handelingsniveau.
De conclusie luidt dat uniformering van de criteria onvermijdelijk is, maar dat het goed zou zijn de mogelijkheden voor een betere afstemming (tussen zowel de verschillende vormen van diagnostiek als tussen de verwijzing naar verschillende vormen van onderwijs) verder te verkennen.

Dilemma’s ten aanzien van toezicht
Een ander belangrijk dilemma heeft te maken met de vorm en functie van het toezicht op de indicatiestelling. De LCTI had een controlerende, een ondersteunende én een adviserende taak. Hoewel deze taken soms met elkaar op gespannen voet staan, bleken zij sterk met elkaar verweven. Het opsporen van foutieve beslissingen legt controverses bloot (controle). De terugkoppelingen en de gesprekken daarover, leiden tot een betere praktijk (controle én ondersteuning). De controverses leggen ook zwakke plekken bloot: ‘grijze gebieden’ en veel voorkomende problemen in de uitvoering; dit vormt de basis voor de advisering over de bijstelling van criteria en de ontwikkeling van betere instrumenten en procedures (advisering). Dit leidt weer tot eenduidiger beslissingen en een betere praktijk (eindeffect). Het is juist de combinatie van controle, ondersteuning en advisering geweest die het toezicht van de LCTI effectief gemaakt heeft (zie ook 6.1).
De combinatie van taken houdt echter ook een combinatie in van twee soorten relaties die een toezichthouder kan hebben met de onder toezicht gestelde (vgl. WRR, 2004). Bij het afleggen van rekenschap aan een toezichthouder die een beoordelende en interveniërende taak heeft, is sprake van verticale verantwoording aan een formele toezichthouder. Bij meer horizontale relaties ligt het accent op informeren, signaleren, leren en adviseren.
De combinatie van beide relaties stelt zware kwaliteitseisen aan de toezichthouders en wordt niet door iedereen als wenselijk ervaren. Bij de LCTI is de combinatie weliswaar in grote lijnen effectief gebleken, maar een (beperkt) deel van de CvI’s lijkt de verticale relatie toch te hebben afgewezen.
Uit de reactie van de inspectie tijdens de deskundigenraadpleging blijkt dat de inspectie de nadruk zal leggen op de verticale relatie. Dit heeft het voordeel dat het eenvoudiger zal zijn voldoende afstand te bewaren om de beoordelende en interveniërende functie van toezicht te kunnen uitoefenen. Het is echter de vraag of daarmee het lerende aspect niet teveel buiten beschouwing blijft. Behalve dat op dit moment het proces nog niet helemaal uitgekristalliseerd is, zullen ook in de toekomst regelmatig nieuwe mensen de CvI’s bemannen. Ook zullen zich af en toe nieuwe problemen of mogelijkheden voordoen die weer om aanpassing (en een nieuwe leerfase) vragen. Het lijkt dan ook verstandig bij de overdracht van het toezicht ook aandacht te besteden aan de vormgeving van de horizontale relatie. 

Reflectie op het beleid 

Het onderzoek besluit met een reflectie op het beleid vanuit drie perspectieven: het juridisch perspectief, het economisch-bedrijfsmatige perspectief en het politiek-maatschappelijke perspectief (vgl. Van Gestel, Goverde en Nelissen (2000).

Vanuit juridisch perspectief voldoet het indicatiebeleid aan de eisen van behoorlijk bestuur en is het functioneren van de LCTI ook effectief. Met name aan het gelijkheidsbeginsel wordt recht gedaan.  

Vanuit bedrijfsmatig-economisch perspectief kan worden gesteld dat het rugzakbeleid als geheel te gecompliceerd is en tot strategisch gedrag kan leiden bij de betrokken partijen (scholen en ouders). De hybride constructie van onafhankelijke (maar aan de REC’s verbonden) CvI’s gecombineerd met een aparte commissie van toezicht is eveneens gecompliceerd. Binnen deze context is het functioneren van de LCTI wél doelmatig gebleken, met name vanuit het oogpunt van budgetbewaking.
Ook vanuit politiek-maatschappelijk perspectief levert de LCTI in principe een positieve bijdrage aan het rugzakbeleid. Dat dit niet door iedereen wordt onderkend, heeft vooral te maken met de gecompliceerdheid van het beleid als geheel. Er zijn protesten gekomen tegen de wachtlijsten en tegen de bureaucratische ‘rompslomp’. Het voornemen de LCTI voortijdig op te heffen heeft alles te maken met de wens aan deze bezwaren tegemoet te komen. Of de klachten over bureaucratie daarmee verdwijnen, is echter de vraag. De rugzakregeling is in zich gecompliceerd. Een zekere mate van bureaucratie is onvermijdelijk gezien de (democratische) noodzaak de middelen rechtvaardig te verdelen. 

Heb je vragen over dit thema? Stel ze in de onderwijs community binnen de Wij-leren.nl Academie!

Details van het onderzoek

  
NWO-projectnummer:  413-04-020
Titel onderzoeksproject:  Het functioneren van de LCTI
Looptijd:01-03-2005 tot 20-04-2006

Projectleider(s)

Naam Instelling E-mail
Dr. M.M. Vergeer Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen, Pedagogiek, Onderwijskunde en Lerarenopleiding M.M.Vergeer@uva.nl

Publicatie(s)

Relevante links(s)

[Bron: Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO)]



Inschrijven nieuwsbrief

Inschrijven nieuwsbrief



Inschrijven nieuwsbrief

[extra-breed-algemeen-kolom2]



rugzak

 

Mis geen bijdragen

Inschrijven nieuwsbrief

Volg wij-leren.nl

Volg ons op LinkedIn Volg ons op twitter Volg ons op facebook Volg ons op instagram Volg ons op pinterest